Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht
Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/8.4.3:8.4.3 De verhouding tussen art. 2:14 BW en 3:40 BW
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/8.4.3
8.4.3 De verhouding tussen art. 2:14 BW en 3:40 BW
Documentgegevens:
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS599675:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Een volgend voorbeeld van gebrekkige aansluiting is de verhouding tussen art. 2:14 BW en 3:40 BW. Beide artikelen beogen in grote lijnen hetzelfde, namelijk dat besluiten of rechtshandelingen die in strijd zijn met de wet, de statuten, de goede zeden of openbare orde nietig zijn. De manier waarop dat in de tekst tot uitdrukking is gebracht, verschilt.
In art. 2:14 BW ontbreekt een verwijzing naar de goede zeden of openbare orde. Toch wordt algemeen aanvaard dat een besluit in strijd met de goede zeden of openbare orde nietig is. Dat vloeit niet rechtstreeks uit art. 2:14 BW voort, maar uit art.3:40 BW.
In art. 3:40 BW wordt wel uitdrukkelijk verwezen naar rechtshandelingen die door inhoud of strekking in strijd met goede zeden of de openbare zijn maar niet expliciet naar de wet. Op grond van de parlementaire geschiedenis wordt aangenomen dat art. 3:40 BW, ook al is de term wet in dat artikel in dit verband niet expliciet gebruikt, ziet op rechtshandelingen die in strijd met de wet zijn. Het zou ook wel vreemd zijn als dat anders zou zijn. Dat rechtshandelingen die in strijd met de wet zijn, nietig zijn, is immers een van de uitgangspunten van het Nederlandse vermogensrecht, al is dat niet in de wet vastgelegd. In art. 2:14 wordt wel verwezen naar de wet, en naar de statuten, maar niet naar de strekking of de inhoud van een besluit. Voor zover ik heb kunnen nagaan is daarvoor geen bijzondere reden aangegeven. Of een besluit naar inhoud of strekking in strijd met de wet is, zal vaak een gradueel verschil zijn. Dat is een argument om in de tekst van art. 2:14 BW niet naar de inhoud of strekking te verwijzen doch te bepalen dat een besluit in strijd met de wet of de statuten nietig is. Of een besluit dan qua inhoud of strekking in strijd met de wet of de statuten is, kan dan in het midden blijven.
Niet alleen de gevolgde systematiek binnen de tekst van wet verschilt, ook de technische uitwerking verschilt. In art. 2:14 BW wordt een hoofdregel gegeven die geldt tenzij uit de wet anders voortvloeit. Artikel 3:40 lid 1 BW geeft de hoofdregel. In lid 2 is vervolgens een afwijking van de hoofdregel opgenomen. Als een bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van een der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling, leidt strijd met de wet tot een vernietigbare rechtshandeling en niet tot een nietige rechtshandeling, een en ander voor zover uit de strekking van de bepaling niet anders voortvloeit.
Tijdens de parlementaire behandeling van art. 2:14 BW is aanbevolen de teksten van art. 2:14 BW en art. 3:40 BW parallel te laten lopen. Die suggestie is niet opgevolgd. De tekst van art. 2:14 BW biedt naar het oordeel van de wetgever voldoende ruimte om besluiten die door inhoud of strekking in strijd met de openbare orde of goede zeden zijn, daaronder te laten vallen. Strikt genomen is het ook niet nodig om in de wet vast te leggen dat een rechtshandeling in strijd met de wet, de goede zeden of openbare orde nietig is, dat is immers een grondbeginsel van het vermogensrecht. Volstaan zou kunnen worden met de vastlegging dat een besluit in strijd met de statuten nietig is. Minster Heemskerk constateerde dit al bij de parlementaire behandeling van art. 46aWvK, zie hoofdstuk 2 § 6.4. Voor het overige, strijd met de wet, de openbare orde of goede zeden, zou teruggevallen kunnen worden op art. 3:40 lid 1 BW. Die bepaling zou dan wel zou moeten worden aangevuld in die zin dat daarin ook opgenomen wordt dat een rechtshandeling in strijd met de statuten nietig is. Systematisch gezien zou een dergelijk voorschrift in boek 3 BW thuis horen, doch in boek 3 BW wordt nergens over statuten gesproken. Een voorschrift over de nietigheid van besluiten in strijd met de statuten van een rechtspersoon zou daar dan ook een vreemde eend in de bijt zijn. Een voorschrift van die strekking kan mijns inziens echter niet achterwege blijven. Daarom stel ik voor in boek 2 BW een eenvoudiger versie van de in art. 3:40 BW opgenomen hoofdregel, op te nemen. In boek 2 BW ligt dan vast dat besluiten in strijd met de wet of de statuten nietig zijn. Zou dat resultaat bereikt moeten worden op grond van de huidige tekst art. 3:40 BW dan zou een besluit in strijd met de wet nietig zijn. De nietigheid van besluiten in strijd met de statuten zou dan op grond van interpretatie moeten worden aangenomen. Dat zou kunnen leiden tot afstemming sproblemen en die wil ik juist voorkomen. Ik stel daarom voor het voorschrift dat besluiten in strijd met de wet of de statuten nietig zijn, te handhaven maar wel te stroomlijnen. Anders dan art. 3:40 BW verwijst art. 2:14 BW naar de wet. Dat betekent we in art. 2:14 BW niet toekomen aan hetgeen in de leden 2 en 3 van art. 3:40 BW is bepaald.
De aangepaste tekst van art. 2:14 lid 1 BW zou als volgt kunnen luiden:
Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon dat door inhoud of strekking in strijd is met de wet, de statuten, de goede zeden of de openbare orde is nietig, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit.