NJB 2018/2006:Bestanddeel “(oogmerk van) uitbuiting” in art. 273f lid 1 Sr: de vraag of en zo ja wanneer sprake is van – het niet in de wet gedefinieerde – 'uitbuiting' is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Onder meer komt – in een geval als het onderhavige – betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Daar komt bij dat voor de vervulling van de delictsomschrijving niet nodig is dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit. I.c. kon het hof tot vrijspraak komen. Dat betrokkene i.c. de feitelijke beschikkingsmacht over zijn bankrekening waarop zijn salaris werd gestort werd onthouden en de verdachten betrokkene uiteindelijk na de periode waarin hij werkzaam was van zijn salaris hebben bestolen, maakt niet dat zonder meer sprake is van 'het oogmerk van uitbuiting'