Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-07-2021, nr. 20/00850
ECLI:NL:GHARL:2021:6907
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-07-2021
- Zaaknummer
20/00850
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:6907, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑07‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1598
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑07‑2021
Inhoudsindicatie
MRB. Verzuimboete.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 20/00850
uitspraakdatum: 20 juli 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 5 augustus 2020, nummer AWB 20/851, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is op 11 juli 2019 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 20 mei 2018 tot en met 19 mei 2019 opgelegd van € 1.275. Daarbij is een verzuimboete (100%) opgelegd van € 1.275.
1.2.
Bij beschikking van 15 juli 2019 heeft de Inspecteur het bijzondere (kampeerauto)tarief ingetrokken dat in 2014 aan belanghebbende was verleend voor zijn motorrijtuig.
1.3.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 24 december 2019 de naheffingsaanslag, de boete en de intrekkingsbeschikking gehandhaafd.
1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 5 augustus 2020 het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 7 september 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 131.
1.6.
De Inspecteur heeft op 15 april 2021 een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] .
2. Overwegingen
2.1.
Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat uitsluitend de verzuimboete ter beoordeling voorligt en dat de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de intrekkingsbeschikking van 15 juli 2019 dus niet langer in geschil zijn.
2.2.
Ter zitting heeft de Inspecteur opgemerkt dat de omstandigheden van dit geval aanleiding geven om de verzuimboete te verminderen. Tot deze omstandigheden rekent de Inspecteur onder meer dat belanghebbende voor zijn motorrijtuig merk Nissan type NV200 (hierna: het motorrijtuig) om toepassing van het kampeerautotarief heeft verzocht voorafgaand aan de wijziging per 1 januari 2016 van de wettelijke inrichtingseisen in de zin van artikel 5aa Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, dat de controle van de inrichtingseisen door de Belastingdienst pas heeft plaatsgevonden na voornoemde wetswijziging per 1 januari 2016, dat volgens de oude inrichtingseisen het motorrijtuig bijna voldeed aan de vereiste lengte van 200 cm leefruimte achter de zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder, dat in de folder van fabrikant Nissan een lengte is vermeld van 200 cm en dat de camperbouwer aan belanghebbende heeft meegedeeld dat het kampeerautotarief toepassing zou vinden op het motorrijtuig.
2.3.
Partijen zijn ter zitting bij wijze van compromis het volgende overeengekomen:
- De verzuimboete wordt verminderd tot € 1.000,
- De Inspecteur vergoedt de proceskosten tot een bedrag van € 1.400, en
- De Inspecteur vergoedt het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131.
2.4.
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen. Dit betekent dat het hoger beroep inzake de boetebeschikking gegrond is en de verzuimboete zal worden verminderd tot een bedrag van € 1.000.
3. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de verzuimboete;
- -
vernietigt de uitspraak van de Inspecteur inzake de verzuimboete;
- -
vermindert de verzuimboete tot een bedrag van € 1.000;
- -
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.400; en
- -
draagt de Inspecteur op het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 20 juli 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(P.W.L. van den Bersselaar) (A.J.H van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juli 2021.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.