Zie: HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061, NJ 2004/480, HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:54 en HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:346. Zie ook A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 233.
HR, 26-05-2020, nr. 18/01981
ECLI:NL:HR:2020:898
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-05-2020
- Zaaknummer
18/01981
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:898, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑05‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2018:1830
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:502
ECLI:NL:PHR:2020:502, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:898
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Aanwezig hebben van MDMA en Amfetamine (art. 2.C. Opiumwet) en voorbereidingshandelingen t.z.v. een amfetamineproductie- en verwerkingsproces (art. 10.4. Opiumwet). Middel over verwerping van alternatief scenario. HR: art. 81.1. RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/01981
Datum 26 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 mei 2018, nummer 20-000712-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van de hoogte daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en zeven maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2020.
Conclusie 31‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Aanwezig hebben van MDMA en Amfetamine (art. 2.C. Opiumwet) en voorbereidingshandelingen t.z.v. een amfetamineproductie- en verwerkingsproces (art. 10.4. Opiumwet). Middel over verwerping van alternatief scenario. HR: art. 81.1. RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/01981
Zitting 31 maart 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 1 mei 2018 de verdachte wegens 1. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en 2. “om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr.
Namens de verdachte heeft mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over het onder 1 bewezenverklaarde feit, meer in het bijzonder dat ‘s hofs verwerping van het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of dat de bewezenverklaring, in het bijzonder wat betreft het opzet van de verdachte, niet strookt met het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, zonder dat die alternatieve gang van zaken (voldoende) wordt weerlegd door de bewijsvoering van het hof.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 4 september 2014 te Goirle, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 81,574 kg van een materiaal bevattende MDMA en 679 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I”.
5. De bewezenverklaring steunt op de (26) bewijsmiddelen als genoemd in de “aanvulling bewijsmiddelen” van 31 juli 2019 op het arrest van het hof en de in dat arrest opgenomen bewijsoverwegingen. Die bewijsoverwegingen luiden, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, als volgt (vetgedrukt in het origineel, met weglating van voetnoten):
“Bewijsoverwegingen
A.
Op 4 september 2014 heeft een gemeentelijke handhaver naar aanleiding van een reguliere controle een melding bij de politie gedaan dat in een loods aan de [a-straat 1] te Goirle mogelijk sprake zou zijn van goederen die met de vervaardiging van synthetische drugs van doen zouden kunnen hebben. Vervolgens is de politie ter plaatse gegaan en heeft aldaar een onderzoek ingesteld. De verdachte was huurder van deze loods. Hij gebruikte de loods voor bedrijfswerkzaamheden en opslag. De verdachte kwam naar eigen zeggen vaak in de loods, zeker om de dag.
Het pand aan de [a-straat 1] te Goirle betreft een bedrijfspand, rechthoekig van vorm met aan de voorzijde een grote roldeur en aan de rechterzijde van deze roldeur een aparte toegangsdeur. Het vloeroppervlak van de loods beslaat 80 vierkante meter.
De begane grond van de loods, waar zich het grootste gebruiksoppervlak bevond, is in het vooronderzoek aangemerkt als ruimte A. Direct achter de roldeur die van de buitenzijde toegang geeft tot de loods, stond een caravan gestald. De caravan is aangemerkt als ruimte C. Aan de rechterzijde van de loods, vanuit de roldeur gezien, is een bovenverdieping, die met een vastgebonden trap kon worden betreden. Deze bovenverdieping is als ruimte B aangemerkt.
In de loods zijn onder meer de navolgende voorwerpen en stoffen aangetroffen, die kennelijk bestemd waren voor de vervaardiging van synthetische drugs.
In ruimte A:
(…)
v. een zwarte plastic tas met twee sealzakken (A7), welke zakken elk afzonderlijk middels de MMC Narcotest Opiaten/Amfetaminen zijn getest. De testen gaven een positief resultaat op amfetaminen/opiaten. De zakken zijn bemonsterd en elk voorzien van een kenmerk en uniek monsternummer. De SIN- nummers/monsternummers zijn AADP1954NL en AADP1930NL. Uit onderzoek van het NFI is naar voren gekomen dat deze monsters MDMA bevatten;
vi. een opengescheurde sealzak met wit poeder (A8), welke zak middels de MMC Narcotest Opiaten/Amfetaminen is getest. De test gaf een positief resultaat op amfetaminen/opiaten;
vii. een witte emmer met sealzak, bevattende kristalachtig poeder (AIO), welke zak middels de MMC Narcotest Opiaten/Amfetaminen is getest. De test gaf een positief resultaat op amfetaminen/opiaten. De zak is bemonsterd en voorzien van een kenmerk en uniek monsternummer. Het SIN-nummer/monsternummer is AADP1953NL. Uit onderzoek van het NFI is naar voren gekomen dat het monster MDMA bevat;
viii. een plastic tas met opschrift ‘[…]’, bevattende twee gripzakken met poeder (A16.1 en A.16.2), welke zakken elk afzonderlijk middels de MMC Narcotest Opiaten/Amfetaminen zijn getest. De testen gaven een positief resultaat op amfetaminen/opiaten. De zakken zijn bemonsterd en elk voorzien van een kenmerk en uniek monsternummer. De SIN-nummers/monsternummers zijn AADP1950NL en AADP1952NL. Uit onderzoek van het NFI is naar voren gekomen dat deze monsters MDMA bevatten;
ix. een mondkapje (A17.1) en een geschreven laboreermanuscript (A17.2). Zowel de buiten- als binnenzijde van het mondkapje is bemonsterd en elk voorzien van een kenmerk en uniek monsternummer. De SIN-nummers/monsternummers zijn respectievelijk AAHL5233NL23 en AAHI3045NL24. Uit onderzoek van het NFI is naar voren gekomen dat de buitenzijde van het mondkapje MDMA bevat en dat het monster op de binnenzijde het DNA-mengprofiel bevat van twee personen. Het afgeleide DNA-hoofdprofiel is van een man met een matchkans kleiner dan één op één miljard. Het DNA-profiel van verdachte [verdachte] komt overeen met het afgeleide hoofdprofiel;
(…)
In ruimte B:
(…)
iii. een zak met 679 gram vermoedelijke amfetaminepasta (B1), aangetroffen in voormelde vrieskast, welke zak middels de MMC Narcotest Opiaten/Amfetaminen is getest. De test gaf een positief resultaat op amfetaminen/opiaten. De zak is bemonsterd en voorzien van een kenmerk en uniek monsternummer. Het SIN- nummer/monsternummer is AADK6541NL. Uit onderzoek van het NFI is naar voren gekomen dat het monster amfetamine bevat.
Het hof stelt het nettogewicht van de hiervoor genoemde stoffen bevattende MDMA vast op 81,574 kilogram, zijnde de optelsom van de gewogen bestanddelen met de afzonderlijke gewichten 0,83 kg (A7), 0,334 kg (A10), 1,23 kg (A16), 39,52 kg (A11) en 39,66 kg (A12). Het nettogewicht van de inhoud van de zak met amfetaminepasta bedraagt 679 gram.
B.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid in de tenlastelegging genoemde harddrugs, voorwerpen en stoffen die zich in zijn loods aan de [a-straat 1] te Goirle bevonden. (…)
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
C.
Op grond van de bewijsmiddelen is het volgende komen vast te staan over de situatie in de loods:
- De verdachte was op 4 september 2014 en in de periode daaraan voorafgaand (volgens het huurcontract sinds 2011) huurder van de loods waar voormelde verdovende middelen, voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen. Hij kwam daar naar eigen zeggen bijna dagelijks om het gereedschap uit zijn bus te stallen, materiaal op te slaan en/of om voorwerk van winkel interieurs te verzorgen;
- De verdachte had de loods derhalve in gebruik als opslagloods voor zijn bouwwerkzaamheden en als opslagplaats voor een caravan. Verder had hij ten tijde van het tenlastegelegde huisraad uit zijn eigen woning in de loods opgeslagen omdat in zijn eigen woning een verbouwing plaatsvond. Ook bevonden zich in zijn loods dozen administratie van voormalige bedrijven van verdachte en van de modezaak van zijn partner;
- De verdachte gebruikte de loods ook voor de opslag van emmers met materiaal om beton waterdicht te maken (genaamd: CN2000). Verdachte wilde dit middel in Nederland in de markt zetten met zijn compagnon, [betrokkene 1], en was daarover in gesprek met o.a. Rijkswaterstaat;
- De emmers CN2000 bevonden zich achter in de loods aan de rechterzijde (vanaf de voorkant gezien), vlak bij de wc;
- Rechtsvoor in de loods bevond zich met name de opgeslagen huisraad;
- Linksvoor in de loods stond de caravan;
- Op de met een ladder bereikbare open zolderverdieping stond een vriezer met daaromheen gestapelde dozen bevattende administratie van verdachte en zijn vrouw. De dozen ontnamen op die manier het zicht op de vriezer. De vriezer was aangesloten op de stroom en in de vriezer bevond zich een zak met 679 gram amfetaminepasta;
- Op die dozen en de vloer van de verdieping zijn sporen gevonden van MDMA en PMK; de sporen op de vloer waren duidelijk zichtbaar;
- Onder de ladder, bovenop de huisraad, is een open doos aangetroffen met daarin een handgeschreven handleiding voor de productie van synthetische drugs. Daarbovenop lag een mondkapje met sporen MDMA aan de buitenzijde en aan de binnenzijde een DNA-spoor, bevattende een hoofdprofiel afkomstig van verdachte;
- Twee witte zuurkoolvaten met rode deksels (waarin ieder bijna 40 kilo MDMA- poeder zat) stonden bij de emmers met CN2000 aan de rechterachterzijde bij de wc;
- Direct achter de dissel van de caravan stond een vacuümsealmachine, welke met een verlengsnoer was aangesloten, en daarbij lagen sealzakken;
- In de linker hoek lag een plastic tas met sealzakken met daarin MDMA;
- Een tas met daarbovenuit stekend een weegschaal lag op een stapel isolatiematerialen voor de caravan, gelijk achter de roldeur.
Gelet op de plaatsen waar de gevonden MDMA en amfetamine zich bevonden stelt het hof vast dat deze middelen in beginsel voor verdachte zichtbaar aanwezig waren in de, relatief kleine, loods. Die verdovende middelen en aan productie van verdovende middelen gerelateerde voorwerpen bevonden zich immers verspreid over de loods op plaatsen waar het gereedschap van verdachte zich bevond (bij de wc) in opvallende witte tonnen met rode deksels, voor en achter de caravan, onder de open trap (in een open doos) en op de verdieping achter de dozen administratie van verdachte, op de stroom aangesloten met een verlengsnoer.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij de op de tenlastelegging genoemde verdovende middelen alsmede voorwerpen en stoffen niet heeft waargenomen en geen weet had van de aanwezigheid van die middelen, voorwerpen en stoffen.
Het hof wijst daarbij op de situering van de verdovende middelen, voorwerpen en stoffen zoals hierboven omschreven. De werknemer van verdachte, [betrokkene 2], heeft bovendien verklaard dat verdachte zijn gereedschap altijd rechts achterin bij de wc had liggen. Ook de verdachte heeft eerder verklaard dat hij op de getoonde foto 2 (dossierpagina 684) de hoek rechtsachter ziet met daarop zijn materialen. Op de foto’s die zich in het dossier bevinden is waar te nemen dat, voor zover er al gereedschap aanwezig was, dit gereedschap zich met name rechts achterin de loods bevond bij de wc en niet voorin.
De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij in de periode voorafgaande aan de inval op 4 september 2014 meerdere keren in zijn loods is geweest. Hij heeft, na zijn vakantie in Spanje, zijn caravan teruggezet en allerlei kampeerspullen uitgepakt en in de loods gestald. Vervolgens is hij een week later een weekend naar Italië geweest. Bij terugkomst uit Italië is verdachte, in de periode van maandag 1 tot en met donderdag 4 september 2014, ook in de loods geweest, om het gereedschap weer in de bus te zetten (dossierpagina 739). Dat hij daarbij niet achterin de loods is geweest acht het hof, gelet op het bovenstaande, niet geloofwaardig.
De verklaring van verdachte dat hij de vacuümsealmachine had aangeschaft om CN2000 te verpakken in monsterverpakkingen, wordt niet bevestigd door de verklaring van zijn compagnon [betrokkene 1]. Hij heeft verklaard dat het middel CN2000 niet verpakt hoefde te worden en dat hij niets weet over de aanschaf van een vacuümsealmachine voor dat doel. Het hof leidt hieruit af dat verdachte de ware bestemming van de sealmachine heeft trachten te verhullen.
Verdachte heeft verder geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van MDMA op het mondkapje met een DNA-spoor van hemzelf erop en de aanwezigheid van een laboreermanuscript.
Door de verdediging is opgeworpen dat de verdovende middelen, voorwerpen en stoffen die aan amfetamineproductie kunnen worden gerelateerd, zonder medeweten van de verdachte door één of meer derden in de loods zijn geplaatst. Dit zou gebeurd moeten zijn in de periode dat hij in Italië verbleef, in het weekend dat voorafging aan donderdag 4 september 2014.
Het hof acht dat niet aannemelijk geworden en wijst daartoe op het volgende:
- De werknemer [betrokkene 2] heeft (desgevraagd meerdere keren) verklaard zeker te weten dat het vriezertje al in mei 2014 op de zolderverdieping stond;
- De politie heeft geen aanwijzingen gevonden dat [betrokkene 3] betrokken is geweest bij de aangetroffen voorwerpen en middelen;
- Weliswaar is op het mondkapje een DNA-spoor, te weten een nevenprofiel van [betrokkene 4] aangetroffen, doch de aanwezigheid van dit spoor neemt niet weg dat er een hoofdprofiel van verdachte is aangetroffen en voorts is de eventuele betrokkenheid van deze [betrokkene 4] niet vastgesteld kunnen worden;
- Het is zeer onwaarschijnlijk dat een derde, zonder medeweten van verdachte, een hoeveelheid van ruim 80 kilogram MDMA, waarvan circa 800.000 xtc-pillen met een straatwaarde van om en nabij € 4.000.000,00 kunnen worden gemaakt, in de loods van verdachte heeft opgeslagen op de wijze als hiervoor omschreven, temeer nu verdachte zeer veelvuldig in de loods kwam, waardoor de kans op ontdekking zeer groot was.
Uit al het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid in zijn loods van 81,574 kilogram MDMA, 679 gram van een materiaal bevattende amfetamine, alsmede de bewezen verklaarde voorwerpen en stoffen die in verband kunnen worden gebracht met amfetamineproductie en -verwerking.
(…)
D.
Aldus treffen de verweren geen doel. Het hof verwerpt mitsdien de verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
(…)”
6. In de toelichting op het middel zijn meerdere deelklachten te ontwaren. Ik merk daarover het volgende op. In geval de rechter die over de feiten oordeelt het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die – behoudens bijzondere gevallen – geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad zal een oordeel betreffende het al dan niet bewezen zijn van het tenlastegelegde, met de daartoe gegeven motivering, niet onbegrijpelijk genoemd kunnen worden op de grond dat het beschikbare bewijsmateriaal – al dan niet in verband met een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard – een andere (bewijs)beslissing toelaat.1.Meerdere in de toelichting van het middel geuite klachten stuiten hierop af en laat ik in het navolgende onbesproken.
7. Bij de beoordeling van het middel stel ik voorts het volgende voorop. Als de tenlastelegging wordt bestreden met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, moet de rechter als hij het feit bewezen verklaart die lezing in zijn uitspraak weerleggen. Dat kan de rechter doen door opneming van wettige bewijsmiddelen die de lezing van de verdachte weerleggen, maar in voorkomende gevallen kan ook worden volstaan met het oordeel dat hetgeen is aangevoerd niet aannemelijk is geworden, dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld.2.Op hoogst onwaarschijnlijke lezingen omtrent de toedracht behoeft de rechter overigens niet in te gaan.3.
8. De steller van het middel klaagt ten eerste dat het oordeel van het hof inzake het alternatieve scenario, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft het alternatieve scenario verworpen “aan de hand van het criterium dat dit alternatieve scenario ‘niet aannemelijk is geworden’”, terwijl het hof volgens de steller van het middel daarmee een verkeerde en te strenge maatstaf aanlegt. Een alternatief scenario kan – in het licht van het leerstuk van de “onschuldpresumptie” – immers slechts dan worden verworpen, indien dat scenario “zeer onwaarschijnlijk is”, aldus het middel. Deze klacht faalt. Het oordeel van het hof dat het de door en namens de verdachte geschetste alternatieve lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk en niet geloofwaardig acht, geeft gezien hetgeen ik heb vooropgesteld immers niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
9. Voorts klaagt de steller van het middel over de begrijpelijkheid van de (motivering van de) verwerping van het hof van die alternatieve lezing van de gebeurtenissen. Die lezing komt erop neer dat één of meerdere personen die in september 2014 dicht bij de verdachte stonden én op de hoogte waren van de situatie in zijn loods, de drugs in zijn loods moeten hebben geplaatst. De verdachte zelf wist daar volgens de verdediging niets vanaf. Ter terechtzitting van het hof is die stelling door en namens de verdachte onderbouwd, door aldaar aan te voeren dat:
(i) de loods in de weken voorafgaand aan 4 september 2014 alleen werd gebruikt voor opslag en dat er niet meer werd gewerkt;
(ii) het handgereedschap dat door de verdachte en zijn medewerkers werd gebruikt vooraan stond bij de loopdeur;
(iii) verschillende personen wisten dat de verdachte in de periode voorafgaand aan 4 september 2014 op vakantie was;
(iv) de verdachte wist – en er geen probleem mee had – dat andere personen toegang hadden tot zijn loods;
(v) [betrokkene 3], [betrokkene 5] en een aantal ex-werknemers van de verdachte toegang hadden tot de loods en de daders zouden kunnen zijn;
(vi) op het mondkapje DNA materiaal van [betrokkene 4] is aangetroffen, terwijl hij daarvoor geen aannemelijke verklaring heeft.
In het licht van deze onderbouwing heeft het hof het alternatieve scenario niet-begrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd verworpen, aldus het middel.
10. In aanvulling op hetgeen ik onder randnummer 7 heb vooropgesteld, is ten aanzien van deze motiveringsklacht nog van belang dat de uitleg van het bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter. Enkel wanneer die uitleg onbegrijpelijk is, zal de Hoge Raad ingrijpen.4.In het onderhavige geval heeft het hof ten aanzien van de verwerping van het alternatieve scenario het volgende vastgesteld en overwogen.
11. Het hof heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte de huurder was van de betreffende loods, dat hij die loods gebruikte voor bedrijfswerkzaamheden en de opslag van bedrijfsmatige én persoonlijke zaken en dat de verdachte vaak in die loods kwam. Op 4 september 2014 is in die loods 81,574 kilogram MDMA en 679 gram amfetaminepasta aangetroffen. De amfetaminepasta werd aangetroffen in de vriezer op de zolderverdieping, waaromheen dozen met administratie van de verdachte en zijn partner waren geplaatst. Deze dozen ontnamen het zicht op de vriezer. Op die dozen en op de vloer van de zolderverdieping, zijn sporen van MDMA aangetroffen en is een mondkapje gevonden waarop DNA-sporen met een hoofdprofiel van de verdachte bleken te zitten. Aan de rechterzijde bij de wc stonden twee witte zuurkoolvaten met rode deksels met daarin bijna 40 kilo MDMA poeder. In de linkerhoek van de loods werd voorts een plastic zak gevonden met daarin sealzakken waarin MDMA zat.
12. Ten aanzien van de verwerping van het door en namens de verdachte geschetste alternatieve scenario, overweegt het hof in het bijzonder dat een werknemer van de verdachte heeft verklaard dat de vriezer waarin de MDMA is aangetroffen, al in mei 2014 op de zolderverdieping van de loods stond. Ook heeft de politie volgens het hof geen aanwijzingen gevonden dat [betrokkene 3] betrokken is geweest bij de aangetroffen verdovende middelen. Voorts stelt het hof vast dat hoewel op het mondkapje ook een DNA-spoor van [betrokkene 4] is aangetroffen, dat niet wegneemt dat het hoofdprofiel van het aangetroffen DNA-spoor de verdachte betrof. Ook overigens is van betrokkenheid van die [betrokkene 4] volgens het hof niet gebleken. Tot slot acht het hof het zeer onwaarschijnlijk dat een derde een hoeveelheid van ruim 80 kilogram MDMA, waarvan circa 800.000 xtc-pillen kunnen worden gemaakt met een straatwaarde van om en nabij vier miljoen euro, – zonder medeweten van de verdachte – in de loods heeft kunnen opslaan op de plaatsen waar die middelen zijn aangetroffen. Daarbij betrekt het hof de omstandigheid dat de verdachte zeer veelvuldig in de loods kwam, waardoor de kans op ontdekking zeer groot was.
13. Gezien zijn oordeel, heeft het hof uitgebreid gemotiveerd geoordeeld waarom het de door en namens de verdachte geschetste alternatieve lezing van de gebeurtenissen, niet aannemelijk acht. Dat oordeel acht ik – gezien de bewijsmiddelen en de bewijsvoering, in samenhang bezien – niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat de motiveringsplicht bij de weerlegging van een standpunt dat betrekking heeft op het bewijs, niet zover gaat dat op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.5.
14. Ook voor zover het middel klaagt dat de door het hof vastgestelde ‘straatwaarde’ van de aangetroffen hoeveelheid MDMA niet uit de bewijsvoering blijkt, kan het niet slagen. Dergelijke conclusies van feitelijke aard die de rechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsvoering zijn vervat, kunnen in cassatie immers slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst en onbegrijpelijk acht ik die conclusie niet.
15. Tot slot klaagt het middel dat door de ondeugdelijke verwerping van het hof van de alternatieve lezing van de gebeurtenissen, het vereiste opzet van de verdachte op de aanwezigheid van de verdovende middelen ook niet vast kan komen te staan. Daartoe is immers vereist dat de verdachte van die aanwezigheid van de verdovende middelen ‘wist’, hetgeen nu juist wordt betwist. Ook die klacht faalt. Ik concludeerde immers reeds dat ik de verwerping van het hof van dit alternatieve scenario – kort gezegd dat de verdovende middelen door een derde in de loods zijn geplaatst zonder dat de verdachte dit wist – niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd acht. Daarmee ontvalt de grondslag aan deze klacht.
16. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
17. Op 3 mei 2018 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 23 augustus 2019 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden overschreden. Een voortvarende afdoening door de Hoge Raad behoort niet meer tot de mogelijkheden. Een en ander dient te leiden tot strafvermindering.
18. Het tweede middel slaagt.
19. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
20. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art. 81 RO ontleende motviering. Het tweede middel slaagt.
21. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑03‑2020
Zie: HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314 m.nt. Y. Buruma. Zie ook HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:467.
Zie: A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 251.
Zie bijvoorbeeld HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.nt. van Kempen, r.o. 2.5.3.
Zie: HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma.