De kwalificaties zijn niet helemaal correct: feit 1 is ‘meermalen gepleegd’; feit 2 is ‘begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd’. Voor de beoordeling in cassatie is dat verder niet van belang.
HR, 19-05-2020, nr. 18/00504
ECLI:NL:HR:2020:905
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-05-2020
- Zaaknummer
18/00504
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:905, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑05‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1287
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2018:318
ECLI:NL:PHR:2019:1287, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:905
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑11‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0176
Uitspraak 19‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen van zonder consent doen binnenkomen van onderdelen voor machinepistolen vanuit Slowakije, art. 14.1 WWM. Uitleg bestanddeel ‘doen binnenkomen’. Hof heeft vastgesteld dat pakket met wapenonderdelen in Slowakije via transportbedrijf is verzonden aan bedrijf in Nederland, dat pakket is aangekomen bij vestiging van transportbedrijf en dat pakket vervolgens door onder andere verdachte in ontvangst is genomen. Opvatting dat onder ‘doen binnenkomen’ a.b.i. art. 14.1 WWM slechts kan worden begrepen het doen overschrijden van de landsgrens zelf, is te beperkt en daarom onjuist. Mede gelet op de strekking van deze bepaling om illegale wapenhandel tegen te gaan moet worden aangenomen dat onder ‘doen binnenkomen’ a.b.i. art. 14.1 WWM ook kan worden begrepen het vanuit het buitenland naar een bestemming in Nederland doen vervoeren. Volgt verwerping. Samenhang met 18/00547 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/00504
Datum 19 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 januari 2018, nummer 20/003156-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat sprake is van het in Nederland doen binnenkomen van wapens, zoals onder 1 is bewezenverklaard.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 december 2014 tot en met 2 december 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zonder consent onderdelen voor 35 machinepistolen (merk CZ Skorpion), zijnde wapens van categorie II, heeft doen binnenkomen uit Slowakije.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering zoals is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6 en 7.
2.2.3
Uit deze bewijsvoering blijkt het volgende. Het hof heeft - voor zover thans van belang - vastgesteld dat het pakket met wapenonderdelen op 27 november 2014 in Slowakije via het transportbedrijf DHL is verzonden aan [A], [a-straat 1] te [plaats], Netherlands, dat het pakket op 1 december 2014 is aangekomen bij de vestiging van DHL in Eindhoven en dat het pakket op 2 december 2014 op het adres [a-straat 1] te [plaats] door onder andere de verdachte in ontvangst is genomen van DHL. Het Hof heeft voorts het volgende overwogen en geoordeeld:
“Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde af dat verdachte enige dagen voor 2 december 2014 door medeverdachte [medeverdachte] gevraagd is om hem te helpen bij het in ontvangst nemen en het vervolgens op een adres afleveren van een door hem te ontvangen pakket. Verdachte heeft daartoe niet enkel zijn auto ter beschikking gesteld, maar is ook op 2 december 2014 gezamenlijk met medeverdachte [medeverdachte] naar [plaats] gereden, heeft een derde persoon geregeld om het zware pakket in de auto te tillen en is vervolgens met het pakket in de achterbak vertrokken. Daarnaast was hij tevens verantwoordelijk voor het contact met de DHL over de datum en het tijdstip van de aflevering van het pakket. Aangezien verdachte de Nederlandse taal niet machtig is was hij daartoe niet zelf in staat.
Het hof is van oordeel dat nu de invoer van de 35 onderdelen voor machinepistolen zonder voormelde bijdrage niet was voltooid, verdachte een dusdanig essentiële rol heeft gespeeld in het wapentransport dat er op zijn minst sprake is van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Het hof acht de bijdrage van verdachte van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
2.3.1
De tenlastelegging onder 1 is toegesneden op artikel 14 van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM). De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term ‘doen binnenkomen’ moet daarom geacht worden daar te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 14 lid 1 WWM.
2.3.2
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 1 aanhef en onder 7⁰ WWM:
“In deze wet wordt verstaan onder:7⁰. binnenkomen en uitgaan: het binnen het grondgebied van Nederland komen, respectievelijk het verlaten van het grondgebied van Nederland;”
- Artikel 14 lid 1 WWM:
“1. Het is verboden zonder consent een wapen of munitie van de categorieën II en III te doen binnenkomen of te doen uitgaan, alsmede om de bij binnenkomst aangegeven bestemming van zulke wapens of munitie zonder consent te wijzigen.”
2.4
De klacht berust kennelijk op de opvatting dat onder ‘doen binnenkomen’ als bedoeld in artikel 14 lid 1 WWM slechts kan worden begrepen het doen overschrijden van de landsgrens zelf. Die opvatting is te beperkt en daarom onjuist. Mede gelet op de strekking van deze bepaling om illegale wapenhandel tegen te gaan moet worden aangenomen dat onder ‘doen binnenkomen’ als bedoeld in artikel 14 lid 1 WWM ook kan worden begrepen het vanuit het buitenland naar een bestemming in Nederland doen vervoeren. De klacht faalt derhalve.
2.5
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 33 maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de op gelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 31 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2020.
Conclusie 10‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen van zonder consent doen binnenkomen van onderdelen voor machinepistolen vanuit Slowakije, 14.1 WWM. Uitleg ‘doen binnenkomen’ in het licht van de vraag of verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/00504
Zitting 10 december 2019 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 29 januari 2018 door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens 1. ‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II’ en 2. ‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27 Sr.1.Voorts heeft het hof voorwerpen onttrokken aan het verkeer, een en ander als in het arrest omschreven.
2. De zaak hangt samen met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (18/00547) waarin Uw Raad op 27 augustus 2019 uitspraak deed en waarin geen middelen werden voorgesteld.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel ziet op ’s hofs oordeel dat de verdachte het ‘doen binnenkomen’ van wapens heeft medegepleegd. Alvorens het middel te bespreken geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging voor zover relevant weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 1 december 2014 tot en met 2 december 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zonder consent onderdelen voor 35 machinepistolen (merk CZ Skorpion), zijnde wapens van categorie II, heeft doen binnenkomen uit Slowakije’.
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):2.
‘1. Het eind proces-verbaal d.d. 13 januari 2015 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(…)
AANLEIDING ONDERZOEK
Op 26 november 2014 kwam, via Europol te Slowakije, bij de regiopolitie Oost-Brabant de informatie binnen dat er een zending met een groot aantal pistoolmitrailleurs merk Scorpion en Glock pistolen op handen is vanuit Slowakije naar Nederland.
De zending zou op dat moment worden geprepareerd om verzonden te worden via een koeriersdienst.
Op 28 november 2014 kwam, via de KLPD, de informatie binnen dat het pakket die dag verzonden zou worden via het bedrijf DHL.
Op het pakket stond als afleveradres vermeld te weten:
Van [A] , [a-straat 1] , [postcode] [plaats] , Netherlands.
Tevens stond er een telefoonnummer bij vermeld namelijk: [telefoonnummer 1]
Het pakket zou vermoedelijk op 3 of 4 december 2014 arriveren op zijn bestemming.
Het pakket zou van metaal zijn met een gewicht van 110 kg. In het pakket zouden onklaar gemaakte automatische wapens, zonder loop en magazijn, zitten van het merk Scorpio. De ruimte in het pakket zou gevuld zijn met zand.
(…)
Arriveren pakket Nederland
Op 1 december 2014 kwam, middels het zo geheten track and trace systeem (barcodesysteem), bij het onderzoeksteam de informatie binnen dat het pakket was gearriveerd bij een Depot van het bedrijf DHL in Eindhoven.
Inbeslagname pakket:
Door het onderzoeksteam werd het pakket op 1 december 2014 bij het depot van DHL te Eindhoven in beslag genomen. Op dat moment was het niet mogelijk om het pakket te openen om de inhoud te schouwen.
Het in beslag genomen pakket komt overeen met het pakket welke door Europol werd aangeleverd.
Aansluiten spoedtap
Naar aanleiding van de bovenstaande gegevens werden er, op 1 december 2014, twee spoedtaps aangesloten, te weten op (...) en op het mobiele nummer welke vermeld stond op het pakket.
Gecontroleerde aflevering pakket:
Op 2 december 2014, werd het pakket bezorgd, onder de condities van een gecontroleerde aflevering, op het adres [a-straat 1] te [plaats] .
Door het observatieteam werd de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] , op grond van artikel 3 Politiewet, onder observatie genomen van 10.45 uur tot aan 12.25 uur.
(…)
Aanhouding verdachten
Door het interregionale Arrestatieteam Zuid-Nederland, werd de observatie over genomen om tot de aanhouding van de drie inzittenden van de BMW over te gaan.
Op 2 december 2014 werden de drie inzittenden van de BMW voorzien van het kenteken [kenteken] op heterdaad aangehouden. De inzittenden bleken de later te noemen verdachten [verdachte] , [betrokkene 1] en [medeverdachte] te zijn.
De BMW voorzien van het kenteken [kenteken] bleek op naam te staan van de verdachte [verdachte] .
Inbeslagname BMW [kenteken] :
De eerder genoemde BMW voorzien van het kenteken [kenteken] werd in beslag genomen en over gebracht naar het bureau van politie te Oss voor verder onderzoek. Op het bureau van politie te Oss werd op 2 december 2014 de kofferbak van de BMW voorzien van het kenteken [kenteken] geopend. In de kofferbak werd een metalen box in verpakking op een pallet aangetroffen. Op de verpakking zat een sticker met barcodes en adres te weten [a-straat 1] te [plaats] . De metalen box en de sticker met barcodes en adres komen overeen met de aangeleverde foto’s van het pakket verzonden vanuit Slowakije naar Nederland.
2. De als bijlage bij het bericht van Europol d.d. 28/11/2014 gevoegde foto (..) van een verzendetiket waarop staat weergegeven dat het pakket afkomstig is uit Partizasnke, Slovakia.
3. Een geschrift, te weten Statusberichten van DHL (…), voor zover inhoudende:
Service area bestemming:
Eindhoven - [plaats] - the Netherlands
December 1, 2014 Zending gearriveerd op DHL-vestiging EINDHOVEN
- THE NETHERLANDS
1 Collo
November 27, 2014 1 collo vertrokken van DHL-vestiging in
BRATISLAVA – SLOVAKIA
4. Een geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek (…), voor zover inhoudende:
Datum: 02-12-2014 10:37:09
Beller: DHL Eindhoven
Gebelde: [telefoonnummer 1]
Naam: [verdachte]
A: [verdachte] .
L: DHL Eindhoven met [betrokkene 2] , goedemorgen.
A: Goeiedag.
L: Hallo, we hebben een zending die we vandaag willen aanbieden en u had gevraagd of we één uur van te voren even wilde bellen voordat we deze zending gingen afleveren.
A: Ja, dat is goed.
L: Dan komen wij de zending vandaag even aanbieden.
A: Hoe laat ongeveer, weet u dat?
L: Ja, dat euh zal ongeveer rond half, even kijken het is nu elf uur, rond half twaalf zijn.
A: Half twaalf oké dank u wel hoor.
5. Het proces-verbaal observeren dinsdag 2 december 2014 d.d. 10 december 2014 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten M112, M120, M123, M127, M129 en M131:
(…)
Op 2 december 2014, omstreeks 11.35 uur, zag ik, verbalisant M129, dat een donkergrijze BMW 1-serie, voorzien van het kenteken [kenteken] , werd geparkeerd op [b-straat] te [plaats] . Ik, verbalisant M129, zag dat er twee blanke manspersonen uit de BMW, voornoemd, stapten. Ik zag dat de bestuurder van de BMW een blanke manspersoon van ongeveer 40 jaar oud betrof. Dit betreft de nader te noemen NN-1. Ik zag dat de bijrijder een blanke man van ongeveer 40 jaar met een normaal postuur betrof, Dit betreft de nader te noemen NN-2.
(…)
Op 2 december 2014, omstreeks 11.43 uur, zag ik, verbalisant M127, dat NN-2 in de richting van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] liep.
Ik, verbalisant M127, zag dat de DHL medewerker omstreeks 11.48 uur de witte bus deels de oprit van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] op reed. Ik zag dat de DHL medewerker uitstapte en aan de achterzijde de laadklep opende. Ik zag dat gedurende deze handelingen NN-1 onafgebroken bij de DHL medewerker bleef staan en dat NN-2 een paar keer op en neer liep over de [a-straat] en om zich heen keek. De DHL medewerker stapte in de laadruimte van de bus en kwam er korte tijd later weer uit (…), waarna hij de laadklep naar beneden liet zakken.
Ik, verbalisant M127, zag omstreeks 11.52 uur dat NN-1 en NN-2 weg liepen in de richting van de [c-straat] te [plaats] . Ik, verbalisant M127, zag tevens dat de DHL medewerker in de bus stapte en vertrok.
Wij, verbalisanten M120 en M123, zagen omstreeks 11.45 uur dat een groot metalen voorwerp, met de afmetingen van circa 70cm x 70cm, op een houten pallet op de oprit van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] stond.
Ik, verbalisant M131, zag omstreeks 12.02 uur dat er een donkergrijze BMW-1 serie, voorzien van kenteken [kenteken] op het parkeerterrein aan de [d-straat] te [plaats] stond. Ik zag dat NN-2 en een lange, blanke man, dit betreft de hierna te noemen NN-3, naast het voertuig, voornoemd, stonden en dat het rechter voor- en achterportier geopend waren. Ik zag dat NN-3 een blanke man was van ongeveer 40 jaar oud met een fors postuur. Ik zag dat NN-3 groter was dan NN-2. Ik zag dat NN-1 achter het stuur zat van de BMW, voornoemd.
Ik, verbalisant M131, zag dat omstreeks 12.04 uur de BMW vertrok vanaf [e-straat] te [plaats] . Ik zag dat er die personen in het voertuig zaten.
Omstreeks 12.18 uur, zag ik, verbalisant M127, dat de BMW, voorzien van het kenteken [kenteken] , stopte voor de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Ik zag dat NN-2 en NN-3 bukten op de oprit van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] en dat ze vervolgens een voorwerp optilden, welke vervolgens in de kofferbak van de BMW werd geplaatst. Ik zag dat omstreeks 12.19 uur de BMW vertrok.
(…)
Aan de hand van de ter beschikking gestelde foto’s worden door ons, verbalisanten, de volgende herkenningen gedaan:
‒ de in dit proces-verbaal genoemde NN-1 wordt door ons herkend als de door het team gefotografeerde [verdachte] .
‒ de in dit proces-verbaal genoemde NN-2 wordt door ons herkend als de door het team gefotografeerde [medeverdachte] .
‒ de in dit proces-verbaal genoemde NN-3 wordt door ons herkend als de door het team gefotografeerde [betrokkene 1] .
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 december 2014 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
(…)
Op 9 december 2014, beluisterde ik, verbalisant, de OVC opnamen inzake onderzoek Mexli (wapenhandel). Ik hoorde het volgende:
Bestand 1
Twee mannen spreken met elkaar.
Man 1: De naam, wat zal ik zetten?
Man 2: [verdachte]
Man 1: [verdachte] . Achternaam?
Man 2: [verdachte] .
Portier slaat dicht, motor start, piepsignaal. Motor uit, handrem wordt aangetrokken, portier slaat dicht, schuifdeur wordt geopend.
7. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2014 (…), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 3] :
(…)
Op 2 december 2014 werd in het inbeslaggenomen voertuig van verdachte [verdachte] , te weten een BMW 118D, voorzien van het kenteken [kenteken] , een tactische doorzoeking verricht. Bij deze doorzoeking werd onder andere aangetroffen:
- in de middenconsole 1 zwarte Nokia telefoon,
- op de vloer rechtsvoor een zwarte Nokia telefoon en
- op de vloer rechtsvoor een blauwe Samsung telefoon.
Binnen het onderzoek Mexli werd eerder een spoedtap verleend op het telefoonnummer dat stond vermeld op het af te leveren pakket. Dit betrof het nummer [telefoonnummer 1] . Dit nummer werd tevens gebeld op de dag van de aflevering van het pakket door een medewerker van de firma DHL en welke telefoon werd opgenomen door een Nederlands sprekende man, die zich kenbaar maakte met [verdachte] . Door dit nummer te bellen, bleek de Nokia telefoon welke rechtsvoor op de vloer in de auto lag, over te gaan.
Uit het extractierapport van de blauwe Samsung bleek dat er tussen dit toestel en het nummer [telefoonnummer 2] een berichtenwisseling had plaatsgevonden op 1 december 2014. Door een Poolse tolk werd verklaard dat ‘ [naam] ’ de Poolse benaming is voor de Nederlandse naam [naam] . Bij het onderzoeksteam is bekend dat de voornaam van de verdachte [verdachte] , [naam] is.
(…)
Hieronder de berichtgeving uit dit extractierapport afkomstig van contact ‘ [verdachte] ’ met telefoonnummer [telefoonnummer 2] :
1-12-2014 17:01 Yes, the last 2. The things wat whe didn’t received. Not the originals.
1-12-2014 16:56 Can you fix the last pieces for me?
1-12-2014 16:20 I don’t know. Sometimes 18:00 o’clock. Do you know wich company. Then we can check on internet
1-12-2014 16:03 ok. But Eindhoven is not so far. Strange that it will be
tomorrow.
1-12-2014 14:47 Ok. But Eindhoven is nearby. 30 min driving. You know for sure that is tomorrow? And everything is ok?
1-12-2014 14:34 Did you spoke youre friend? Where is the box now?
En de berichtgeving uit dit extractierapport afkomstig van de blauwe Samsung naar ‘ [verdachte] ’ (hof: tijdstippen zijn niet vermeld):
In Eindhoven, i find that gonna be tomorrow.
He can only check where is that, nothing more. No im not sure, its only my opinion that gonna be tomorrow. I think everything is ok.
(…)
I will take a shower after that i have to go. But you can come about 10min.
I don’t know till what time they work there.
Voorts werd door het onderzoeksteam het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebeld. Na dit te hebben gedaan, bleek de Nokia telefoon welke in de middenconsole van de BMW van de verdachte [verdachte] had gelegen en welke werd in beslag genomen, over te gaan.
8. De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 2 december 2014 (…) inhoudende dat bij de doorzoeking van de woning gelegen aan de [f-straat 1] te [plaats] een briefje met daarop de notitie: Metaal [verdachte] , [a-straat 1] [postcode] Holland op de vloer van de ouderslaapkamer is aangetroffen en onder [verdachte] in beslag is genomen.
9. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 december 2014 (…), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4] :
(…)
V: [betrokkene 4] , u bent eigenaar van een koopwoning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] , u staat hier ook ingeschreven met uw zoon [betrokkene 5] klopt dit?
A: Ja, dit klopt.
(…)
V: Wat zegt de naam Van [A] [a-straat 1] , [postcode] [plaats] , Netherlands, u?
A: Deze naam zegt mij helemaal niets.
10. Het proces-verbaal d.d. 2 januari 2015 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(…)
Mij werd op 15 december 2014 ter beoordeling een voorwerp (het hof begrijpt: het in de BMW van verdachte aangetroffen pakket) voorgelegd, dat door medewerkers van de Nationale Politie Eenheid Oost-Brabant in beslag werd genomen onder de verdachten [verdachte] , [betrokkene 1] en [medeverdachte] .
(…)
De op 4 december 2014 onder de verdachten voornoemd inbeslaggenomen voorwerpen zijn:
De volgnummers 1-35:
Object: vuurwapen (pistoolmitrailleur)
Merk/type: CZ Skorpion
Kaliber: 7.65
Zoals hierboven vermeld betreft het 35 stuks onderdelen van vuurwapens, allen van het merk: CZ, model en type Skorpion - Vz 61. Het betreft de kast (frame- bestaande uit de upper en de lower), met trekker, trekker mechanisme, hamer, de afsluiter (Bolt-slede) met slagpin en slagpinveer.
Als de ontbrekende onderdelen worden gemonteerd zijn alle 35 machinepistolen geschikt tot het verschieten van kogelmunitie kaliber: 32 ACP /7.65mm.
(…)
Ingevolge artikel 3 van de Wet Wapens en Munitie zijn de bepalingen betreffende wapens hierop van toepassing.
Ingevolge de Circulaire Wapens en Munitie 2014 onder 1.2.3 wordt onder andere aangegeven dat onderdelen die bestemd zijn om een vuurwapen (vol) automatisch te doen schieten hier onder vallen. Uitgaande van deze bepaling zijn met betrekking tot vuurwapens de hieronder aangemerkte onderdelen, onderdelen waarop de Wet Wapens en Munitie van toepassing is, omdat deze onontbeerlijk zijn voor het functioneren als vuurwapen, in sterke mate de werking van het vuurwapen mede bepalen, de werking van het vuurwapen kunnen wijzigen, dan wel het vuurwapen kunnen identificeren, hetzij door de ingeslagen nummers hetzij door bij het afvuren sporen achter laten op de patroonhuls of kogel. Voor pistolen: het magazijn, de kast (frame), de loop en de slede.
De in beslag genomen onderdelen zijn specifiek bestemd voor het machinepistool Cz Vz 61 en van wezenlijke aard.
Derhalve zijn deze onderdelen van de machinepistolen een wapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie II, onder 2 van de Wet Wapens en Munitie.
11. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 12 juni 2015, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
Als u zegt dat het vandaag gaat over het afleveren van een pakket. Dan weet ik waar het over gaat. Dan gaat het om de wapens die in dat pakket gevonden zijn. Ik heb [verdachte] gevraagd om met mij mee te rijden. U vraagt mij hoe ik af wist van dat pakket. Ik ben door een meneer die Slowaaks sprak gevraagd een pakket op te halen. Ik had die persoon nooit eerder gezien. Toen ik met hem sprak, heeft hij mij rechtstreeks gevraagd of ik een pakket voor hem op wilde halen. Ik zou het pakket op het adres in [plaats] ophalen en op de parkeerplaats in Nistelrode afleveren.
Toen ik ja heb gezegd op het ophalen van het pakket, heb ik een simkaartje gekregen met een blanco nummer. De man in Slowakije vertelde mij dat DHL mij op de dag dat zij het pakket zouden afleveren, zouden bellen. Ik heb dat simkaartje achtergelaten bij [verdachte] en dat is ook het nummer dat in de auto is teruggevonden. Hij zou de telefoon opnemen als DHL zou bellen. Dan zou [verdachte] mij berichten en dan zouden we samen het pakket gaan ophalen. Zo is het ook gegaan. [verdachte] kwam me ergens ophalen. Toen zijn we samen naar [plaats] gereden naar dat adres wat ik had op gekregen. (...) Toen ik DHL zag aankomen zijn we naar de chauffeur gelopen. Het pakket is uitgeladen. [verdachte] en ik hebben dat pakket achtergelaten op dat adres. Wij lieten het pakket achter, omdat [verdachte] eerst zijn vriend wilde ophalen. Toen stopte [verdachte] op een kruising en stapte die meneer in. [verdachte] is omgedraaid en we zijn teruggegaan naar [plaats] . Wij hebben het pakket in de auto geladen en zijn richting Nistelrode gereden. Ik zou € 1.500,- krijgen nadat ik het pakket had afgeleverd in Nistelrode.
De Samsung die in de auto is gevonden, was van mij.
12. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 2 december 2014 (…), voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
(…)
V: Waar woon jij ergens?
A: Oorspronkelijk kom ik uit Polen. Als ik in Nederland ben woon ik bij mijn vriendin, zij woont op de [g-straat 1] in [plaats] .
V: U mag vertellen wat er is gebeurd.
A: wij zouden een of ander pakket ophalen. Dat heb ik gedaan en toen werden wij aangehouden door de politie terwijl ik in de auto zat.
V: wie zaten er bij u in de auto?
A: [verdachte] en nog een andere meneer.
V: Waar is dat pakket afgeleverd?
A: Op een adres in [plaats] .
V: Wie woont er op dat adres?
A: Ik heb geen flauw idee.
13. De verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 15 januari 2018, voor zover inhoudende:
Ik heb op 2 december 2014 samen met [medeverdachte] een pakket van de DHL in ontvangst genomen. Ik kreeg van [medeverdachte] voorts te horen dat DHL mij kort voor de aflevering zou bellen. [medeverdachte] overhandigde mij ook een telefoon met simkaart. Op 2 december 2014 ben ik daadwerkelijk door DHL op deze telefoon gebeld.
Ik heb inderdaad kort voor de aflevering contact gehad met een medewerker van dit bedrijf.
Het klopt dat ik met [medeverdachte] in de Engelse taal communiceerde. Hij sprak immers slecht Nederlands.
14. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 3 december 2014 (…), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
(…)
V: Hoe spreken mensen jou aan?
A: [verdachte]
(…)
V: Waar woon je?
A: [f-straat 1] in [plaats] .’
7. Het hof heeft in de aanvulling op het bestreden arrest voorts de volgende bewijsoverweging opgenomen:
‘De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is - kort gezegd - aangevoerd dat ondanks de verdachte omstandigheden waaronder de levering van het pakket heeft plaatsgevonden, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had of moet hebben gehad van de aanwezigheid van de in het pakket aangetroffen onderdelen van pistoolmitrailleurs.
Het hof overweegt als volgt.
A
Het hof concludeert dat de in de auto van verdachte in de middenconsole aangetroffen zwarte Nokia telefoon met het nummer [telefoonnummer 2] van verdachte moet zijn. Het hof komt tot deze conclusie omdat:
a) de in de auto van verdachte aangetroffen blauwe Samsung van [medeverdachte] is;
b) op het toestel van [medeverdachte] onder de naam ‘ [verdachte] ’ met het hiervoor genoemde nummer een berichtenwisseling is aangetroffen;
c) de roepnaam van verdachte [verdachte] is en ‘ [verdachte] ’ Pools is voor [verdachte] .
B
Verdachte is op de zitting bij het hof geconfronteerd met deze aangetroffen berichtenwisseling, zoals hiervoor onder bewijsmiddel 7 weergegeven. De inhoud van deze berichten, zoals door verdachte verzonden, meer in het bijzonder “OK But Eindhoven is nearby. 30 min driving. You know for sure that is tomorrow? And everything is ok?” en “Yes, the last two. The things we didn’t received. Not the originals”, zouden er op kunnen duiden dat verdachte wist dat er onderdelen van de machinegeweren ontbraken en derhalve dat verdachte op de hoogte was van de inhoud van de zending en actief informeerde naar de status en de locatie van het transport. Dit vraagt naar het oordeel van het hof om een verklaring van verdachte, maar verdachte heeft desgevraagd geen verklaring willen geven.
C
Het hof leidt voorts uit het feit dat het verdachte was die volgens het hiervoor onder 5 vermelde bewijsmiddel bij de aflevering van het pakket onafgebroken bij de DHL medewerker bleef staan, terwijl medeverdachte [medeverdachte] een paar keer op en neer over de [a-straat] liep en medeverdachte [betrokkene 1] nog niet op het afleveradres aanwezig was, af dat het verdachte is geweest die het onder bewijsmiddel 6 weergegeven gesprek met die DHL medewerker heeft gevoerd en dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van de naam [verdachte] .
D
Daarnaast vragen ook overige uit de bewijsmiddelen blijkende verdachte omstandigheden met betrekking tot de aflevering van het pakket op 2 december 2014 om een verklaring.
Het gaat daarbij om de volgende omstandigheden:
‒ dat verdachte van medeverdachte [medeverdachte] te horen had gekregen dat DHL hem kort voor de aflevering zou bellen en hem daarbij een telefoon met simkaart had overhandigd waarop hij door DHL gebeld zou worden;
‒ dat verdachte toen hij op 1 (BFK: 2) december 2014 door DHL werd gebeld over het tijdstip waarop het pakket bezorgd zou worden een valse naam, te weten [verdachte] , opgaf;
‒ dat uit de uitwerking van dit tapgesprek blijkt dat DHL was gevraagd om ongeveer een uur voordat het pakket bezorgd zou worden naar het nummer dat op het pakket stond ( [telefoonnummer 1] ) te bellen;
‒ dat het pakket moest worden bezorgd op [a-straat 1] in [plaats] , terwijl noch verdachte noch medeverdachte [medeverdachte] daar woonden;
‒ dat op het pakket als geadresseerde ‘ [A] ’ is vermeld, terwijl de eigenaar van de woning aan [a-straat 1] te [plaats] met dat bedrijf niet bekend is en dit bedrijf klaarblijkelijk niet op dit adres is gevestigd;
‒ dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] kort na dit telefoongesprek met DHL naar [plaats] is gereden, toen zijn auto niet heeft geparkeerd nabij de woning aan de [a-straat 1] , maar aan [b-straat] , een straat in de buurt van de [a-straat] ;
‒ dat verdachte bij de aflevering van het pakket aan de medewerker van DHL niet zijn eigen naam opgaf, maar wederom een valse naam, [verdachte] , waarbij opvalt dat deze valse naam lijkt op de naam van het niet bestaande bedrijf dat als geadresseerde op het pakket was vermeld;
‒ dat zich op het pakket zoals gefotografeerd door Europol en in Nederland inbeslaggenomen door de politie duidelijk waarneembaar een sticker bevindt met daarop vermeld als verzendadres: PARTIZASNKE SLOVAKIA;
‒ dat bij verdachte thuis op de vloer van de ouderslaapkamer een briefje is gevonden met daarop - zonder taalfouten - de naam van dat bedrijf, [A] , en het adres [a-straat 1] [plaats] .
E
Op grond van deze feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - is de verklaring van verdachte dat hij enkel bij wege van vriendendienst [medeverdachte] wilde helpen bij het in ontvangst nemen van het pakket en dat hij niet wist wat er in het pakket zat volstrekt ongeloofwaardig. Allereerst leidt het hof uit het feit dat verdachte in het kader van de aflevering van het pakket tot twee maal toe een valse naam heeft opgegeven af dat er voor verdachte aanleiding was de waarheid te bemantelen, althans zijn betrokkenheid bij het pakket te verdoezelen. Het hof is voorts van oordeel dat het op grond van de onder D vermelde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, en vooral gelet op de tussen verdachte en [medeverdachte] op 1 december 2014 gewisselde berichten, niet anders kan dan dat verdachte zowel op de hoogte was van de inhoud als ook van de herkomst van het pakket. Anders valt niet te verklaren waarom verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte] zegt: “Can you fix the last pieces for me?” en “Yes, the last 2. The things we didn’t received.” Vaststaat immers dat het op 2 december 2014 bezorgde pakket geen complete vuurwapens van het merk CZ, model en type Scorpion-vz61 bevatte, doch slechts onderdelen daarvan. In het licht van voormelde berichtenwisseling acht het hof de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat hij verdachte noch over de inhoud noch over de herkomst van het pakket heeft geïnformeerd evenmin geloofwaardig. Het hof gaat er derhalve vanuit dat ook verdachte wist dat het pakket afkomstig was uit Slowakije.
F
Ten aanzien van het medeplegen stelt het hof voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde af dat verdachte enige dagen voor 2 december 2014 door medeverdachte [medeverdachte] gevraagd is om hem te helpen bij het in ontvangst nemen en het vervolgens op een adres afleveren van een door hem te ontvangen pakket. Verdachte heeft daartoe niet enkel zijn auto ter beschikking gesteld, maar is ook op 2 december 2014 gezamenlijk met medeverdachte [medeverdachte] naar [plaats] gereden, heeft een derde persoon geregeld om het zware pakket in de auto te tillen en is vervolgens met het pakket in de achterbak vertrokken. Daarnaast was hij tevens verantwoordelijk voor het contact met de DHL over de datum en het tijdstip van de aflevering van het pakket. Aangezien verdachte (BFK: [medeverdachte]) de Nederlandse taal niet machtig is was hij daartoe niet zelf in staat.
Het hof is van oordeel dat nu de invoer van de 35 onderdelen voor machinepistolen zonder voormelde bijdrage niet was voltooid, verdachte een dusdanig essentiële rol heeft gespeeld in het wapentransport dat er op zijn minst sprake is van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Het hof acht de bijdrage van verdachte van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
G
Mitsdien wordt het verweer verworpen.’
Het middel
8. Het middel klaagt dat ’s hofs oordeel dat de verdachte het ‘doen binnenkomen’ van wapens uit Slowakije heeft medegepleegd onbegrijpelijk althans ontoereikend gemotiveerd is, nu het hof heeft overwogen dat de bijdrage van de verdachte aan dit feit van voldoende gewicht is geweest omdat de invoer zonder zijn bijdrage niet was voltooid. Het delict van art. 14, eerste lid, WWM zou voltooid zijn als een (onderdeel van een) vuurwapen het grondgebied van Nederland binnenkomt, terwijl uit de bewijsconstructie niet zou volgen dat de verdachte aan dat ‘binnenkomen’ enige, laat staan een wezenlijke, bijdrage heeft geleverd. De steller van het middel wijst op literatuur waar betoogd wordt dat dit doen binnenkomen fysiek en functioneel kan geschieden,3.en geeft aan dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de vuurwapens feitelijk in handen moeten zijn gekomen van een bepaald persoon. Hij leidt uit de overweging van het hof af dat dit een andersluidende opvatting heeft, en wijst er daarbij nog op dat het hof de term ‘invoer’ bezigt, die in de WWM een eigen uitleg kende.4.
9. Art. 14, eerste lid, WWM luidt als volgt: ‘Het is verboden zonder consent een wapen of munitie van de categorieën II en III te doen binnenkomen of te doen uitgaan, alsmede om de bij binnenkomst aangegeven bestemming van zulke wapens of munitie zonder consent te wijzigen.’5.Het ‘binnenkomen en uitgaan’ is gedefinieerd in art. 1 onder 7° WWM, en wel als: ‘het binnen het grondgebied van Nederland komen, respectievelijk het verlaten van het grondgebied van Nederland’.6.Wat onder ‘doen’ binnenkomen respectievelijk uitgaan is te verstaan, kan worden afgeleid uit de memorie van toelichting bij de eerste versie van de Wet wapens en munitie: ‘Doen binnenkomen resp. uitgaan heeft hier de betekenis van bewerken dat iets binnenkomt of uitgaat. Het woord ‘doen’ wil dus niet aangeven dat sprake zou moeten zijn van doen plegen in de zin van artikel 47 WvS.’7.
10. De WWM kent, anders dan de Opiumwet, niet een uitbreidende definitie van het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’. Art. 1, vierde lid, Opiumwet, bepaalt: ‘Onder binnen het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is begrepen: het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.’8.Een voorloper van deze begripsomschrijving, waarin nog van ‘invoeren’ gesproken werd, was al in art. 1, tweede lid, van de aanvankelijke Opiumwet terug te vinden.9.De toelichting was destijds kort: ‘Het tweede en derde lid bevatten nieuwe bepalingen, welke beogen, met betrekking tot een tweetal bij deze wet strafbaar gestelde feiten het bewijs te vergemakkelijken.’10.In de jaren ’70 is het begrip ‘invoeren’ in de Opiumwet vervangen door ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ teneinde ‘duidelijker te doen uitkomen dat het in dezen niet gaat om in-, uit- of doorvoer in de zin van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen (Stb. 1961, 31) maar in de zin van het Enkelvoudig Verdrag’.11.
11. Ook bij de keuze voor het begrip ‘doen binnenkomen’ en de bijbehorende definitie in de Wet wapens en munitie heeft de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen een rol gespeeld, zo blijkt uit de toelichting bij de aanvankelijke wet: ‘Voor de geografische begrippen worden de termen binnenkomen en uitgaan gebruikt, die ook voorkomen in de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen’. Daarbij wordt opgemerkt ‘dat artikel 3 van de Gemeenschappelijke bepalingen bij de Beneluxovereenkomst zegt dat de genoemde begrippen moeten worden opgevat in de zin van de douanewetgevingen.’12.Uit deze passage volgt dat de wetgever bij de WWM op andere wijze met genoemde wet rekening heeft gehouden dan bij de Opiumwet. In beide wetten is er evenwel voor gekozen niet te werken met de begrippen in-, uit- en doorvoer in de zin van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen.
12. De Benelux-overeenkomst waar de memorie van toelichting aan refereerde was de ‘Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg inzake wapens en munitie, met Bijlage’.13.Die Bijlage behelsde ‘Gemeenschappelijke bepalingen’. Art. 1 van die bepalingen maakte onderscheid tussen drie categorieën wapens en munitie. Art. 3 bepaalde dat voor de toepassing van deze bepalingen het begrip ‘binnenkomst’ moest worden opgevat ‘in de zin van de douanewetgevingen der drie Beneluxlanden, met dien verstande dat wordt verstaan onder: 1o binnenkomst: het binnenkomen in het grondgebied van een Beneluxland vanuit derde landen’. Art. 6, eerste lid, verbood het ‘zonder vergunning doen binnenkomen van de tot de categorieën II en III behorende wapens en munitie, of het wijzigen van de aangegeven bestemming van het binnenkomen’. Uit de toelichting blijkt dat aan de begrippen ‘binnenkomen en uitgaan’ de voorkeur is gegeven omdat deze begrippen beter aansluiten ‘bij de thans in zwang zijnde terminologie, bv. in de verordeningen van de Europese Economische Gemeenschap’. Verder zou het uit een oogpunt van openbare orde en veiligheid belangrijker zijn ‘het binnen het grondgebied brengen van wapens en munitie aan banden te leggen dan het brengen van deze produkten in het vrije verkeer’ (p. 29). Voor zover aan de Benelux-overeenkomst nog betekenis toekomt voor de interpretatie van de onderhavige gedraging, kan daaraan derhalve worden ontleend dat beoogd is te kiezen voor vanuit oogpunt van openbare orde en veiligheid functionele begrippen.14.
13. Het is evenwel de vraag of aan (het verband met) de Benelux-overeenkomst nog veel betekenis moet worden toegekend. De Benelux-overeenkomst is nooit in werking getreden.15.Tegelijk zijn wel andere internationale rechtsinstrumenten tot stand gekomen die betrekking hebben op wapens en munitie. Van belang is vooral Richtlijn 91/477/EEG.16.Art. 1, eerste lid, onderdeel 12 van de geconsolideerde tekst merkt als ‘illegale handel’ onder nadere voorwaarden onder meer aan ‘de overbrenging van vuurwapens, essentiële onderdelen daarvan of munitie vanaf of over het grondgebied van een lidstaat naar het grondgebied van een andere lidstaat’.17.Art. 11, eerste lid, bepaalt dat onverminderd art. 12 vuurwapens slechts van de ene naar de andere lidstaat mogen worden overgebracht indien de in dat artikel omschreven procedure is gevolgd. Daarbij moet de ‘belanghebbende’ ingevolge het tweede lid mededeling doen van een aantal gegevens, waaronder ‘naam en adres van de verkoper of de overdragende persoon en van de koper of verwervende persoon of, in voorkomend geval, van de eigenaar’.18.Art. 14 verplicht Lid-Staten om ‘de binnenkomst op hun grondgebied te verbieden: - van een vuurwapen, behalve in de omstandigheden en met inachtneming van de voorwaarden die in de artikelen 11 en 12 zijn genoemd’. Art. 16 ten slotte verplicht de Lid-Staten om de regels vast te stellen ‘inzake de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen’; die sancties moeten ‘doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.’
14. De implementatie van deze richtlijn en de richtlijnen die haar nadien wijzigden, hebben geen aanleiding gegeven om wijziging te brengen in de strafbaarstelling van het ‘doen binnenkomen’ van wapens en munitie.19.De keuze voor een ander begrip komt ook niet noodzakelijk voor, nu art. 14 van de richtlijn eveneens spreekt van het verbieden van ‘de binnenkomst op hun grondgebied’. Het begrip ‘doen binnenkomen’ dient thans wel richtlijnconform te worden uitgelegd.20.In dat verband is van belang dat in richtlijn 91/477/EEG niet alleen wordt gesproken over ‘binnenkomst’ (art. 14), maar ook over ‘overbrengen’ (art. 11).21.Dat ziet niet op de enkele grensoverschrijding, maar op het grensoverschrijdende transport van overdragende naar verwervende persoon. Een keuze voor een interpretatie van ‘doen binnenkomen’ waarin niet het enkele doen overschrijden van de grens centraal staat maar die meer gedragingen bestrijkt die resulteren in het zonder consent overbrengen van wapens van het ene naar het andere land, spoort naar het mij voorkomt met de richtlijn.22.
15. De wetgever heeft, als uitvloeisel van de Benelux-overeenkomst, destijds met de keuze voor het begrip ‘doen binnenkomen’ willen aansluiten bij de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen. Die wet is inmiddels (na enkele tussenliggende wetten) vervangen door de Algemene douanewet.23.Die wet kent een aantal strafbaarstellingen die op het doen binnenkomen van goederen op het grondgebied van Nederland zien. Art. 10:1 stelt onder meer strafbaar ‘degene die (…) c. goederen het douanegebied van de Unie binnenbrengt in strijd met de artikelen 135, eerste en zesde lid, of 137 van het Douanewetboek van de Unie; d. binnengebrachte goederen in strijd met artikel 139, eerste of tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie niet of niet tijdig bij de inspecteur aanbrengt’.24.Uit art. 139, eerste lid, onder c van het Douanewetboek volgt dat de verantwoordelijkheid voor het aanbrengen van binnengebrachte goederen ook rust op ‘de persoon die aansprakelijk is voor het vervoer van de goederen na het binnenbrengen in het douanegebied van de Unie’.25.Het verband met de douanewetgeving dat de wetgever destijds legde, pleit zo bezien ook voor een interpretatie van ‘doen binnenkomen’ waarin niet het enkele doen overschrijden van de grens centraal staat. Het begrip kan aldus worden opgevat dat het ook het transport na het overschrijden van de grens, uitmondend in de overdracht aan de verwervende persoon omvat.
16. Het hof overweegt dat ‘nu de invoer van de 35 onderdelen voor machinepistolen zonder voormelde bijdrage niet was voltooid, verdachte een dusdanig essentiële rol heeft gespeeld in het wapentransport dat er op zijn minst sprake is van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .’ Aannemelijk is dat het hof met het begrip ‘invoer’ dat het in deze overweging bezigt niet doelt op het enkele overschrijden van de grens van Nederland, maar op het gehele grensoverschrijdende transport waarin de wapens vanuit Slowakije zijn verzonden en uiteindelijk in [plaats] in ontvangst zijn genomen. Het hof heeft de rol van de verdachte bij dat transport als dusdanig essentieel gezien dat het van oordeel is dat het zonder die bijdrage niet was voltooid. En het heeft vervolgens op basis van die waardering van de bijdrage van de verdachte vastgesteld dat sprake is van het medeplegen van het doen binnenkomen van die wapens door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
17. Inzake het medeplegen overwoog Uw Raad eerder:26.
‘3.1. De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. (…). Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (…).
3.2.1. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. (…) Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf" (…).
3.2.2. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. (…)
3.2.3. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (…). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (…). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.’
18. Uit deze overwegingen blijkt dat Uw Raad onderscheid maakt tussen bijdragen die worden geleverd ‘tijdens het begaan van het feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit’ en bijdragen die voor of na het feit worden geleverd. In het laatste geval wordt gesproken van afwijkende of bijzondere situaties waarbij in de bewijsvoering aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo nauw en bewust is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken. De toelichting op het middel werpt de vraag op of in casu sprake is van een bijdrage die na het feit wordt geleverd. De 35 onderdelen van machinepistolen zijn reeds op Nederlands grondgebied als de verdachte bijdraagt aan het in ontvangst nemen en op een ander adres afleveren.
19. Indien Uw Raad, met mij, van oordeel is dat het ‘doen binnenkomen’ niet enkel op het fysiek of functioneel doen overschrijden van de grens zelf ziet, maar dat het doen binnenkomen ook periode omvat tot aan het moment waarop de wapens worden overgedragen aan de verwervende persoon, ligt het in de rede deze vraag ontkennend te beantwoorden. Een bijdrage aan het in ontvangst nemen van de wapens kan in die interpretatie als een bijdrage aan de gezamenlijke uitvoering van het ‘doen binnenkomen’ worden gezien.
20. Hoe het hof dit heeft gezien, is niet onmiddellijk duidelijk. Het hof heeft overwogen: ‘Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake kan zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking’. Het eerste deel van deze zin kan de indruk wekken dat het hof de bijdrage die de verdachte aan het strafbare feit levert niet als onderdeel van de gezamenlijke uitvoering ziet maar als een bijdrage die nadien geleverd wordt. Een bijdrage nadien wordt doorgaans – afgezien van het helpen bij de vlucht – evenwel niet met medeplichtigheid in verband gebracht; de wet kent slechts voorafgaande en gelijktijdige medeplichtigheid. Tegen die achtergrond ligt het in de rede deze zin (naar zijn bedoeling) aldus te lezen dat het hof ermee tot uitdrukking heeft willen brengen dat het de bijdrage van de verdachte die niet bestaat uit het (fysiek of functioneel) over de grens brengen van de wapens maar uit een aantal gedragingen die met de ontvangst in Nederland in verband staan, als medeplegen heeft aangemerkt.
21. De vraag is vervolgens of de bewijsvoering toereikend duidelijk maakt dat de gedragingen van de verdachte medeplegen opleveren. Daarbij staat centraal of de door het hof vastgestelde bijdrage van voldoende gewicht is geweest. Dat was niet het geval in HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1302, NJ 2017/459 m.nt. Rozemond onder NJ 2017/460, waarin het medeplegen van invoer van cocaïne was bewezenverklaard. Uw Raad oordeelde de bewijsvoering van medeplegen ontoereikend nu daaruit niet meer kon worden afgeleid dan dat de verdachte de medeverdachte tegen een door een andere persoon in het vooruitzicht gestelde beloning op Schiphol had opgewacht en de verdachte wist dat zij een zending met een naar hij aannam niet-toegestane inhoud bij zich zou hebben.27.
22. Er zijn enkele aspecten in ’s hofs overwegingen die in dat verband de aandacht vragen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft de verdachte gevraagd ‘om hem te helpen bij het in ontvangst nemen en het vervolgens op een adres afleveren van een door hem te ontvangen pakket.’ En de toelichting van het middel wijst op een zin in de strafmotivering: ‘Door de invoer van deze wapenonderdelen mede te faciliteren, heeft verdachte samen met de medeverdachten bijgedragen aan het in omloop brengen van levensgevaarlijke wapens en het gevaar van het ongecontroleerde bezit van voornoemde wapens.’ Uit het gebruik van deze bewoordingen behoeft evenwel niet te worden afgeleid dat het hof de gedragingen van de verdachte in wezen toch als een vorm van medeplichtigheid heeft gezien. Het hof spreekt, waar het de waardering van die gedragingen in de bewijsoverweging betreft, van een dusdanig essentiële rol in het wapentransport dat ‘op zijn minst sprake is van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ’. Daaruit vloeit voort dat het hof bij de kwalificatie van de gedragingen van de verdachte als ‘medeplegen’ het juiste criterium heeft gehanteerd.
23. Het hof baseert de bewezenverklaring van medeplegen in de bewijsoverweging op een aantal gedragingen van de verdachte. De verdachte heeft zijn auto ter beschikking gesteld. Hij is samen met medeverdachte [medeverdachte] op 2 december 2014 naar [plaats] gereden. Hij heeft een derde persoon geregeld om het zware pakket in de auto te tillen. Hij is met het pakket in de achterbak vertrokken. Hij was verantwoordelijk voor het contact met DHL over de datum en het tijdstip van aflevering van het pakket. In de toelichting op het middel wordt niet bestreden dat het hof al deze elementen van de bijdrage van de verdachte uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden.
24. Uit de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverweging volgt voorts dat het hof ervan uitgegaan is dat bewijsmiddel 7 (deels) door de verdachte verzonden berichten betreft. Die berichten en de formulering daarvan (onder meer: ‘The things we didn’t received’ en ‘Can you fix the last pieces for me?’) duiden niet op een rol als helper (behulpzaam zijn bij) maar op een rol van de verdachte als medepleger. Dat brengt mee dat er een groot verschil is met de casus die in HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1302, NJ 2017/459 m.nt. Rozemond voorlag. Ik wijs er hierbij nog op dat het hof heeft vastgesteld dat bij verdachte thuis een briefje is gevonden met daarop - zonder taalfouten - de naam van het desbetreffende bedrijf en het adres28.alsmede dat de verdachte desgevraagd geen verklaring heeft willen geven over de in de bewijsmiddel 7 opgenomen berichtenwisseling en dat hij volstrekt ongeloofwaardig heeft verklaard over, kort gezegd, zijn rol bij het in ontvangst nemen van het pakket.29.
25. Al met al heeft het hof de bewezenverklaring van medeplegen uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden. En de bewezenverklaring van medeplegen is ook overigens toereikend gemotiveerd.
26. Het middel faalt.
27. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven. Indien Uw Raad uitspraak zou doen na 31 januari 2020 is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM evenwel overschreden, hetgeen zou dienen te leiden tot strafvermindering.
28. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑12‑2019
Ik teken daarbij aan dat het ontbreken van een consent niet expliciet uit de bewijsmiddelen volgt. Het hof heeft hieraan ook niet in een afzonderlijke bewijsoverweging aandacht besteed. Nu de verdachte niet heeft aangevoerd dat hij over een consent beschikt en over dit punt niet wordt geklaagd is dat voor de beoordeling in cassatie niet van belang.
B.F. Keulen, ‘Hoofdstuk 5. Delicten II: de overige delictshandelingen’, in D.H. de Jong en H.G.M. Krabbe, De Wet wapens en munitie. Een strafrechtelijk commentaar, Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink 1989, p. 122. In HR 3 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5040, NJ 2007/414 was sprake van fysiek doen binnenkomen; in HR 30 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4087, NJ 2007/95, HR 19 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1352, NJ 2014/39 m.nt. Borgers en HR 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:153, NJ 2018/218 m.nt. Sackers was sprake van functioneel doen binnenkomen.
Ik merk hierbij op dat de thans geldende Circulaire wapens en munitie 2018, Stcrt. 2018, 32201, par. 1.4.5, de termen ‘invoer’ en ‘uitvoer’ wel bezigt als synoniemen voor ‘doen binnenkomen’ respectievelijk ‘doen uitgaan’. Zie eerder ook CWM 2014, Stcrt. 2014, 18096 (idem); CWM 2015, Stcrt. 2015, 3517 (idem); CWM 2015/2, Stcrt. 2015, 41295 (idem); CWM 2016, Stcrt. 2016, 36563 (idem).
Dit artikellid is niet gewijzigd sinds het in werking treden van de Wet wapens en munitie (Wet van 5 juli 1997, Stb. 1997, 292). Voorafgaand aan de huidige Wet wapens en munitie gold een eerdere versie: de Wet van 5 februari 1986, Stb. 1986, 41. Een tekstplaatsing van deze dan inmiddels gewijzigde wet is te vinden in Stb. 1995, 580.
Ook dit onderdeel van de wet is vergeleken met de tekst die bij de inwerkingtreding van de WWM gold niet gewijzigd. Ik teken daarbij aan dat van 27 april 2001 (zie de Wet van 12 februari 2001, Stb. 2001, 191) tot 1 mei 2012 (zie de Wet van 29 september 2011, Stb. 2011, 447; inwerkingtredingsbesluit Stb. 2012, 167) in de definitie van uitgaan ‘met als bestemming een andere lidstaat van de Europese Unie’ was opgenomen.
Kamerstukken II 1976/77, 14 413, nr. 3, p. 30. Vgl. ook Kamerstukken II 1994/95, 24 107, nr. 3, p. 17-18 waar wordt opgemerkt dat ‘een consent tot binnenkomen of tot uitgaan voor wapens en munitie mede omvat het voor dat doel voorhanden hebben van wapens en munitie (indien het feitelijk transport geschiedt door een ander dan de houder van het consent wordt dit altijd in het consent vermeld; op grond daarvan is hij bevoegd tot het «feitelijk» doen binnenkomen of uitgaan van wapens en munitie, welke bevoegdheid ook hier mede omvat het voor dat doel voorhanden hebben van wapens en munitie)’.
Zie over deze uitbreidende definitie R.C.P. Haentjens, ‘Hoofdstuk 3. De delicten’, in: H.G.M. Krabbe (red.), De Opiumwet. Een strafrechtelijk commentaar, Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink 1989, p. 93-104; T. Blom, Opiumwetgeving en drugsbeleid, tweede druk, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 123-126.
Wet van 12 mei 1928, Stb. 167.
Wet van 23 juni 1976, Stb. 424; Kamerstukken II 1974/75, 13 407, nrs. 1-3, p. 20.
Gesloten te Brussel, 9 december 1970, Trb. 1971, 41.
Vgl. ook Kamerstukken II 1976/77, 14 413, nr. 3, p. 30: wat het binnenkomen betreft, zit de bedoeling voor ‘het binnenlandse wapenbezit zoveel mogelijk te beperken en te beheersen’; daar is ‘in de eerste plaats van belang dat wapens niet in handen van onbevoegden komen’.
Vgl. H.J.B. Sackers, Wet wapens en munitie, Deventer, Kluwer 2012, p. 49.
Voluit: Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, Pb 1991, L 256/51. Deze richtlijn is nadien gewijzigd door Richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008, Pb 2008, L 179/5 en Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017, Pb 2017, L 137/22.
De oorspronkelijke definitie van ‘illegale handel’ is in Richtlijn 91/477/EEG ingevoegd door Richtlijn 2008/61/EG. De definitie is door Richtlijn (EU) 2017/853 in gewijzigde vorm ondergebracht in art. 1, eerste lid, onderdeel 12.
Art. 12, eerste lid, bepaalt dat behalve wanneer de procedure van art. 11 wordt gevolgd, ‘het voorhanden hebben van een vuurwapen gedurende een reis door twee of meer Lid-Staten slechts (is) toegestaan, indien de belanghebbende van genoemde Lid-Staten een vergunning heeft verkregen’.
Zie de Wet van 27 januari 1994, Stb. 84, de Wet van 26 januari 2012, Stb. 25 alsmede de Wet van 5 juni 2019, Stb. 267.
Vgl. in dit verband ook het met ingang van 23 juli 2019 in de WWM ingevoegde artikel 1a: ‘Een wijziging van de Richtlijn gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven’ (Stb. 2019, 267). Daarmee is gekozen voor een ‘dynamische verwijzing’ naar de – in art. 1, onderdeel 16, WWM gedefinieerde – Richtlijn (Kamerstukken II 2017/18, 34 984, nr. 3, p. 25 en 26).
In de transponeringstabel in Kamerstukken II 2017/18, 34 984, nr. 3, p. 21 is vermeld dat de definitie van ‘illegale handel’ in Richtlijn 91/477/EEG, zoals gewijzigd door Richtlijn (EU) 2017/853, geen implementatie behoeft omdat het artikellid in de richtlijn enkel opnieuw is vastgesteld. De tabel vermeldt dat de implementatie volgt uit de strafbepalingen van de artikelen 54 en 55 WWM. Dat de wetgever met het begrip ‘doen binnenkomen’ aan wil sluiten bij dit begrip ‘overbrengen’ volgt ook uit de door de steller van het middel genoemde Kamerstukken II 1994/95, 24 107, nr. 3, p. 5 en p. 14.
Vermelding verdient in dit verband nog de laatste alinea van art. 11, tweede lid, van Richtlijn 91/477/EEG: ‘Indien de Lid-Staat deze overbrenging toestaat, verleent hij daarvoor een vergunning waarin alle in de eerste alinea genoemde gegevens zijn vermeld. Dit document dient de vuurwapens tot aan de bestemming te vergezellen en dient op elk verzoek van de autoriteiten van de Lid-Staten te worden overgelegd’. Deze alinea legt een verband tussen het overbrengen en het bereiken van de bestemming. Het huidige art. 14, vijfde lid, WWM is in de wet opgenomen ter uitvoering van dit onderdeel van de richtlijn (Kamerstukken II 1992/93, 23 028, nr. 3, p. 4, 6 en 8). Het luidt: ‘De houder van een in Nederland afgegeven consent of van een in een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven vergunning voor het doen binnenkomen, doorvoeren of doen uitgaan van wapens of munitie, is verplicht de wapens en munitie tot aan de bestemming, respectievelijk het verlaten van het grondgebied van Nederland, te doen vergezellen van het consent of de vergunning.’ Het handelen in strijd met deze verplichting is strafbaar gesteld (art. 54 WWM). Er valt veel voor te zeggen stadia van het transport die bij het overbrengen met consent nog tot strafbaarheid kunnen leiden ook onder de strafbaarstelling te begrijpen die op overbrengen zonder consent ziet.
Wet van 3 april 2008 (Algemene douanewet), Stb. 111.
Wet van 20 april 2016, Stb. 163. De Algemene Douanewet die in 2008 in werking trad, bevatte in het eerste lid een vergelijkbaar voorschrift.
Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, Pb. 2013, L 269/1. Zie eerder art. 95 van Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek), Pb. 2008, L 145/1.
HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis. Vgl. ook HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 m.nt. Rozemond.
Vgl. ook HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2640, NJ 2017/460 m.nt. Rozemond. De bewijsvoering van medeplegen was wel toereikend in HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:725 en HR 26 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1791 (beide art. 81 RO).
Zie bewijsmiddel 8 en de bewijsoverweging onder D.
Zie de bewijsoverwegingen onder B en E.
Beroepschrift 22‑11‑2018
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN
MIDDEL VAN CASSATIE
van: mr. N, van Schaik
inzake:
de heer [requirant], geboren d.d. [geboortedatum] 2018, requirant van cassatie van het te zijnen laste door het Gerechtshof 's‑ Hertogenbosch, op 29 januari 2018, onder parketnummer 22/003156-15, gewezen arrest.
Middel
doordat het oordeel van het Hof (onder .1) dat requirant het ‘doen binnenkomen’ van wapens uit Slowakije heeft medegepleegd, onbegrijpelijk is, althans doordat dit oordeel ontoereikend gemotiveerd is,
nu het Hof heeft overwogen dat de bijdrage van requirant aan dit feit van ‘voldoende gewicht’ is geweest, omdat ‘de invoer (…) zonder [zijn] bijdrage niet was voltooid’, terwijl van voltooiing van het delict als bedoeld in artikel 14 lid 1 WWM reeds sprake is als een (onderdeel van een) vuurwapen het grondgebied van Nederland binnenkomt, terwijl uit de bewijsconstructie niet (zonder meer begrijpelijk) volgt dat requirant aan dat ‘binnenkomen’ enige — laat staan een wezenlijke — bijdrage heeft geleverd.
Het bestreden arrest kan hierdoor in zoverre niet in stand blijven.
Toelichting:
1.
Requirant is in hoger beroep veroordeeld voor het medeplegen van het doen binnenkomen in Nederland van vuurwapens van categorie 11 (feit 1), alsmede voor het voorhanden hebben van (dezelfde) wapens (feit 2). Hij heeft voor e.e.a. een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden opgelegd gekregen.
2.
Het opsporingsonderzoek dat aan deze zaak ten grondslag heeft gelegen is op stoom gekomen door een melding van Interpol, gedateerd op 26 november 2014. In die melding werd gewag gemaakt van het feit dat er een illegale zending naar Nederland werd voorbereid, namelijk een pakket met een groot aantal pistoolmitrailleurs. Op 28 november 2014 werd bekend dat het pakket diezelfde dag zou worden verzonden. Het pakket zou automatische wapens bevatten die onklaar waren gemaakt (althans niet waren voorzien van een loop en een magazijn) (bm. 1).
3.
Het bewuste pakket is op vervolgens 1 december 2014 in Nederland binnengekomen bij het depot van het bedrijf DHL in Eindhoven (bm. 1). Op 2 december 2014 werd het pakket gecontroleerd afgeleverd bij een bedrijf in het plaatsje [a-plaats] (bm. 1). Bij de aflevering c.q. ontvangst was (onder meer) requirant aanwezig (bm. 5). Korte tijd na de aflevering is requirant aangehouden in een auto. In de kofferbak van de auto lag het pakket waarin uiteindelijk 35 stuks onderdelen van vuurwapens bleken te zitten (bm. 1 en 10).
4.
Met betrekking tot de beweerdelijke rol van requirant als medepleger van de (af)levering van deze wapens, heeft het Hof — na uiteenzetting van het toepasselijk juridisch kader — het volgende overwogen:
- ‘F.
(…)
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde af dat verdachte enige dagen voor 2 december 2014 door medeverdachte [medeverdachte] gevraagd is om hem te helpen bij het in ontvangst nemen en het vervolgens op een adres afleveren van een door hem te ontvangen pakket. Verdachte heeft daartoe niet enkel zijn auto ter beschikking gesteld, maar is ook op 2 december 2014 gezamenlijk met medeverdachte [medeverdachte] naar [a-plaats] gereden, heeft een derde persoon geregeld om het zware pakket in de achterbak vertrokken. Daarnaast was hij tevens verantwoordelijk voor het contact met de DHL over de datum en het tijdstip van de aflevering van het pakket. Aangezien verdachte de Nederlandse taal niet machtig is, was hij daartoe niet zelf in staat
Het hof is van oordeel dat nu de invoer van de 35 onderdelen voor machinepistolen zonder voormelde bijdrage niet was voltooid, verdachte een dusdanige essentiële rol heeft gespeeld in het wapentransport dat er op zijn minste sprake is van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Het hof acht de bijdrage van verdachte van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.’1.
5.
De gedragingen van requirant, zoals het Hof die heeft vastgesteld, zagen er dus op toe dat zijn medeverdachten tijdig en voorzien van vervoer op de plaats van aflevering ([a-plaats]) aanwezig Waren. Het Hof spreekt in het kader van de straftoemeting dan ook terecht over gedragingen die ‘facilitair’ van aard zijn geweest. Het Hof stelt echter tevens vast dat zonder zijn bijdrage het delict niet zou zijn voltooid, zodat die facilitaire gedragingen voldoende zwaarwegend zijn geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
6.
Het Hof gaat er aldus kennelijk van uit dat van een voltooide overtreding van artikel 14 lid 1 WWM pas sprake was op het moment dat de betreffende vuurwapens feitelijk in handen zijn gekomen van een daartoe niet-gerechtigde particulier (in dit geval ná aflevering van de wapens door DHL bij het bedrijf te [a-plaats]). De vraag is echter of dat wel een juiste invulling is van het bestanddeel ‘doen binnenkomen’ als bedoeld in artikel 14 lid 1 WWM.
7.
Uit artikel 1 sub 7 WWM volgt immers reeds dat onder het ‘binnenkomen’ dient te worden verstaan het ‘het binnen het grondgebied van Nederland komen’. De toevoeging van het woord ‘doen’ voorafgaand aan het ‘binnenkomen’ maakt dat de strafwaardigheid besloten ligt in het ‘bewerken van dat iets binnenkomt’.2. Zo wijzen De Jong en Krabbe erop dat deze ruime formulering mogelijk maakt dat niet alleen de vrachtwagenchauffeur strafbaar is die met een lading vuurwapens (zonder consent) Nederland binnenrijdt, maar dat hetzelfde kan gelden voor de transportonderneming die bewerkstelligd heeft dat de lading op Nederlands grondgebied komt.3. Degene die bewerkstelligd heeft dat vuurwapens Nederlands grondgebied bereiken, hoeft op het moment van binnenkomst zelf niet in Nederland te verblijven om strafbaar te zijn in de zin van artikel 14 lid 1 WWM.4.
8.
Van een voltooide overtreding van artikel 14 lid 1 WWM is dus reeds sprake als vuurwapens — zonder het vereiste consent — Nederlands grondgebied bereiken.5. Dat de vuurwapens ook feitelijk in handen moeten zijn gekomen van een bepaald (daartoe niet gerechtigd) persoon, blijkt niet als vereiste uit de wetsgeschiedenis.
9.
De kennelijk andersluidende opvatting van het Hof laat zich dan ook moeilijk begrijpen. Wellicht heeft het Hof zich hier laten misleiden door de term ‘invoer’, die in de Wet Wapens Munitie ook zijn plaats heeft gekend (onder meer in artikel 14 lid 2 WWM). Aangezien het Hof die term in zowel de nadere bewijsoverweging omtrent het medeplegen als in de strafmaatoverweging heeft gebruikt, is daadwerkelijke misleiding niet ondenkbeeldig. Bij de uitleg van de term ‘invoer’ diende destijds aansluiting te worden gezocht bij de In- en Uitvoerwet, waaruit volgde dat van invoer sprake was bij het ‘in het vrije verkeer brengen van goederen’.6. Mogelijk heeft het Hof voor ogen gehad dat het binnenkomen van wapens pas strafbaar is als die wapens het ‘vrije verkeer’ hebben bereikt, terwijl dat vrije verkeer in het onderhavige geval pas werd bereikt op het moment dat de goederen in handen van (onder meer) requirant waren gesteld bij het bedrijf te [a-plaats].
10.
Daarmee heeft het Hof zichzelf dan echter op het verkeerde been gezet. Bij wetswijziging van Stb. 1995, 579 en 580 is de term van ‘invoer’ namelijk geschrapt uit de WWM. De wetgever merkte daarover het volgende op:
‘De definitie van «invoer» in onderdeel 6o komt te vervallen. De Wet wapens en munitie maakt thans een onderscheid tussen het binnen het Nederlandse grondgebied brengen van wapens (doen binnenkomen) en het in het vrije verkeer brengen van wapens (invoer). Dit onderscheid is mede ingegeven door de Benelux-Overeenkomst. Vanwege het niet in werking treden van deze overeenkomst en gegeven de doelstellingen van de wapenwetgeving (beheersing van het legale wapenbezit en bestrijding van het illegale wapenbezit) kan hier worden volstaan met het geografische begrip doen binnenkomen. Bovendien sluit het hanteren van dit feitelijk begrip ook beter aan bij de Europese wapenrichtlijn, die immers spreekt van het overbrengen van wapens van een lid-staat naar een andere. Zo is voor het doen binnenkomen in Nederland van wapens uit een andere lid-staat van de Europese Unie nog steeds een consent nodig, terwijl het toch geen invoer in bovengenoemde zin betreft. Hiermee staat op gespannen voet het huidige artikel 14, tweede lid, dat bepaalt dat een consent tot binnenkomen kan worden verleend voor invoer, voor doorvoer of voor overbrenging en opslag onder douaneverband. Genoemd artikellid zal dan ook eveneens vervallen (zie hiervoor de toelichting bij artikel 1, onderdeel M).’7.
En:
‘Zoals reeds uiteengezet in de toelichting bij artikel 1, onderdeel A, is er onvoldoende reden om het technische begrip «invoer», in de zin van in het vrije verkeer brengen, te handhaven. Het gaat immers om de feitelijke aanwezigheid van wapens en munitie op Nederlands grondgebied en niet om de douanerechtelijke status. Voor elke vorm van doen binnenkomen is dus in beginsel hetzij een consent tot binnenkomen, dan wel een consent tot doorvoer noodzakelijk. Dit wordt bereikt door het laten vervallen van artikel 14, tweede lid, alsmede door het introduceren van een consent tot doorvoer in artikel 20, tweede lid (zie daarvoor de toelichting bij artikel 1, onderdeel P).’8.
11.
Wat verder ook zij van de precieze gedachte van het Hof op dit punt, uit deze wetsgeschiedenis volgt evident dat van voltooide overtreding van artikel 14 lid 1 WWM (reeds) sprake is als een vuurwapen het Nederlandse grondgebied heeft bereikt. Daarbij merk ik op dat in de WWM — anders in de Opiumwet (artikel 1 lid 4) — de ‘verlengde invoer’ dus niet valt onder het bestanddeel ‘doen binnenkomen’, aangezien het feitelijk aanwezig zijn van de goederen in Nederland volstaat.
12.
In de onderhavige zaak blijkt uit de bewijsmiddelen dat de goederen reeds op 1 december 2014 het Nederlands grondgebied hebben bereikt, zonder dat uit de bewijsconstructie volgt dat requirant aan dat ‘binnenkomst’ enige — laat staan een essentiële (wezenlijke) — bijdrage heeft geleverd. De gedragingen van requirant hadden immers, zo begrijp ik het Hof in de nadere bewijsmotivering, vooral betrekking op de fase daarna: het in handen krijgen van die vuurwapens, door contact te leggen met DHL en vervoer te regelen. De door het Hof als voor het bewijs van medeplegen redengevend geachte gedragingen vonden in zoverre aldus plaats nadat de vuurwapens al op Nederlands grondgebied waren. Die gedragingen zijn dus niet (zonder meer) redengevend voor het bewijs van medeplegen van het ‘doen binnenkomen’ van die wapens. Uit de bewijsmiddelen blijkt anderszins evenmin van een bijdrage van voldoende gewicht bij het bewerkstelligen van het binnenkomen van de vuurwapens. Het enkele gegeven dat in de woning van requirant een briefje is aangetroffen met een bedrijfsnaam die gelijk is aan de bedrijfsnaam op het pakket, is — bij gebreke van een waardering van die omstandigheid door het Hof — in ieder geval onvoldoende.
13.
Gelet op het voorgaande is het oordeel van het Hof dat de gedragingen van requirant essentieel waren om het delict te voltooien, namelijk om te bewerkstelligen dat de vuurwapens het Nederlands grondgebied bereiken, dan ook onbegrijpelijk, althans is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd. Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Catharijnesingel 70 (3511 GM), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Utrecht, 22 november 2018
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑11‑2018
Aanvulling bewijsmiddelen van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch d.d. 30 augustus 2018, p. 12.
Kamerstukken II 1976/1977, 14413, nr. 3, p. 29 (MvT). Van ‘doen plegen’ in de zin van artikel 47 Sr hoeft dus geen sprake te zijn, aldus de wetgever op dezelfde pagina.
De Jong & Krabbe, p. 122.
De Jong & Krabbe, p. 122.
Zie in gelijke zin ook De Jong & Krabbe, p. 120
Kamerstukken II 1976/1977, 14413, nr. 3, p. 22–23 (MvT).
Kamerstukken II 1994/95, 24107, nr. 3, p. 5 (MvT). Volledigheidshalve merk ik op dat deze wet nog vóór de inwerktreding is ingehaald door de wet van Stb. 1997, 292, omdat niet de vereiste melding was gedaan aan de Commissie. Blijkens Kamerstukken II 1996/1997, 25413, nr. 3, p. 1 (MvT) is de Wet Wapens Munitie echter in materiële betekenis gelijk aan Stb. 1995, 580.
Kamerstukken II 1994/95, 24107, nr. 3, p. 14 (MvT).