NJB 2014/2280
Bestanddeel ‘wetende dat’ art. 262 jo. 261 Sr: hoewel het bestanddeel ‘wetende dat’ in het algemeen opzet in voorwaardelijke vorm omvat, is voor het bewijs van dit bestanddeel in art. 262 Sr voorwaardelijk opzet toch niet toereikend
HR 02-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3493
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
2 december 2014
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de Griend
- Zaaknummer
13/02077
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:3493, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑12‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:2229, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑06‑2014
- Wetingang
Essentie
Bestanddeel ‘wetende dat’ art. 262 jo. 261 Sr: hoewel het bestanddeel ‘wetende dat’ in het algemeen opzet in voorwaardelijke vorm omvat, is voor het bewijs van dit bestanddeel in art. 262 Sr voorwaardelijk opzet toch niet toereikend
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort gezegd – (feit 1 primair) ‘tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en de goede naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft aangerand door tenlastelegging van bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers hebben hij, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.