HR, 23-06-2009, nr. S 07/13035
ECLI:NL:HR:2009:BI9202
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-06-2009
- Zaaknummer
S 07/13035
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BI9202
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI9202, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI9202
ECLI:NL:PHR:2009:BI9202, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI9202
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek zonder enige motivering. Het Hof heeft de afwijzing van het verzoek tot het horen van een getuige niet gemotiveerd zodat niet kan worden vastgesteld of het Hof bij die afwijzing de juiste maatstaf heeft gehanteerd.
23 juni 2009
Strafkamer
S 07/13035
ABG/SM
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Enkelvoudige Kamer, van 7 september 2007, nummer 22/000522-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. van Beest, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Tenlastelegging en bewezenverklaring
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard:
"dat hij te 's-Gravenhage op 01 juni 2006, op of aan de openbare weg, de Hazelaarstraat, op de orde heeft verstoord, immers heeft hij aldaar de verbalisant [verbalisant 1] uitgescholden."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de afwijzing van het verzoek tot het horen van [verbalisant 1] als getuige niet heeft gemotiveerd.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De raadsman geeft op dat de verdachte van oordeel is ten onrechte te zijn veroordeeld. De raadsman onderbouwt dit standpunt - kort en zakelijk weergegeven - als volgt:
Mijn cliënt ontkent dat hij iemand heeft uitgescholden. Uit het proces-verbaal blijkt niet duidelijk wie er nu uitgescholden is. De opmerking van de verbalisant op het miniproces-verbaal, waarin hij aangeeft te zijn uitgescholden door mijn cliënt, is niet in overeenstemming met hetgeen op het miniproces-verbaal als de verklaring van mijn cliënt staat weergegeven: "Ik heb niets gezegd".
Voorts verzoekt de raadsman oproeping van de verbalisant [verbalisant 1] - hoofdagent van de politie Haaglanden - als getuige teneinde deze verbalisant te horen omtrent de precieze gebeurtenissen betreffende het tenlastegelegde feit.
Naar aanleiding van het bovenstaande verzoekt de raadsman tot aanhouding van de zaak teneinde de bovengenoemde getuige te kunnen horen en zijn cliënt in de gelegenheid te stellen aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak, nu het niet duidelijk is waarom de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is. De raadsman geeft daaromtrent aan dat hij duidelijk met zijn cliënt had afgesproken dat hij vandaag ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig zou zijn.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld zich over de door de raadsman gedane verzoeken uit te laten. Hij merkt het navolgende op - zakelijk weergegeven -:
Het horen van de betrokken verbalisant zal niets toevoegen aan het proces-verbaal. Het proces-verbaal bevat een constatering van een feit en is daarin voldoende duidelijk. In de onderhavige situatie is het noodzakelijkheidscriterium betreffende het horen van getuigen van toepassing. Gezien het bovenstaande acht ik het horen van de bovengenoemde verbalisant niet noodzakelijk en zie voorts geen redenen om de zaak aan te houden. Ik concludeer tot afwijzing van beide verzoeken van de raadsman.
De voorzitter deelt mede dat het hof, gehoord de raadsman van de verdachte en de advocaat-generaal, de navolgende beslissing heeft genomen:
Het hof wijst het verzoek tot het horen van de door de raadsman van de verdachte verzochte getuige [verbalisant 1] af."
3.3. Het Hof heeft de afwijzing van het verzoek tot het horen van [verbalisant 1] als getuige niet gemotiveerd zodat niet kan worden vastgesteld of het Hof bij die afwijzing de juiste maatstaf heeft gehanteerd. Over dat motiveringsgebrek klaagt het middel terecht.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 23 juni 2009.
Conclusie 21‑04‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verdachte op 7 september 2007 ter zake van ‘overtreding van artikel 76 lid 1 van de Algemene Politieverordening voor de gemeente 's‑Gravenhage’ veroordeeld tot een geldboete van €110,-- (honderdtien euro), subsidiair 2 (twee) dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft Mr J. van Beest, advocaat te 's‑Gravenhage, cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte het verzoek om [verbalisant 1] als getuige op te roepen heeft afgewezen op gronden die de afwijzing niet kunnen dragen.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte het verzoek om deze getuige te horen als volgt toegelicht:
‘Voorts verzoekt de raadsman oproeping van de verbalisant [verbalisant 1] — hoofdagent van de politie Haaglanden — als getuige teneinde deze verbalisant te horen omtrent de precieze gebeurtenissen betreffende het tenlastegelegde feit.’
3.3.
Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal het volgende naar voren gebracht:
‘Het horen van de betrokken verbalisant zal niets toevoegen aan het proces-verbaal. Het proces-verbaal bevat een constatering van een feit en is daarin voldoende duidelijk. In de onderhavige situatie is het noodzakelijkheidscriterium betreffende het horen van getuigen van toepassing. Gezien het bovenstaande acht ik het horen van de bovengenoemde verbalisant niet noodzakelijk (…). Ik concludeer tot afwijzing van beide verzoeken van de raadsman.’
3.4.
Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof het verzoek van de raadsman van verdachte om getuige [verbalisant 1] te horen zonder nadere motivering afgewezen.
3.5.
Het hof heeft bij de afwijzing van het verzoek niet tot uitdrukking gebracht welke maatstaf is gebruikt. Ook overigens heeft het hof op geen enkele wijze de redenen genoemd voor de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige. Ondanks de uiterst magere motivering van het verzoek door de raadsman (horen ‘omtrent de precieze gebeurtenissen betreffende het tenlastegelegde feit’) is de enkele beslissing onvoldoende. De advocaat-generaal heeft in het onderhavige geval ter zitting zowel het toepasselijk criterium als mogelijke gronden voor afwijzing van het verzoek tevergeefs op een presenteerblaadje aangereikt.
3.6.
Het eerste middel is dus terecht voorgesteld.
4.1.
Het tweede middel behelst de klacht dat het hof niet heeft gerespondeerd op het verzoek van de raadsman van verdachte om verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog de behandeling van zijn zaak bij te wonen.
4.2.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
- (i)
Een akte rechtsmiddel houdt in dat Mr J. van Beest, advocaat te 's‑Gravenhage, op 30 januari 2007 ter griffie van de Rechtbank te 's‑Gravenhage is gekomen en heeft verklaard door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het afleggen van de hierna te noemen verklaring en beroep in te stellen tegen het eindvonnis van 22 januari 2007.
- (ii)
Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage van 7 september 2007, houdt in dat die dagvaarding, na een vergeefse poging tot uitreiking aan geadresseerde op het adres [a-straat 1], […] te [plaats], op 25 juni 2007 aan geadresseerde in persoon op dat adres is uitgereikt.
- (iii)
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2007 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen en voorts houdt dat proces-verbaal onder meer het volgende in:
‘Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J. van Beest, advocaat te 's‑Gravenhage, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.’
Voorts houdt dat proces-verbaal het volgende in:
‘Naar aanleiding van het bovenstaande verzoekt de raadsman tot aanhouding van de zaak teneinde de bovengenoemde getuige te kunnen horen en zijn cliënt in de gelegenheid te stellen aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak, nu het niet duidelijk is waarom de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is. De raadsman geeft daaromtrent aan dat hij duidelijk met zijn cliënt had afgesproken dat hij vandaag ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig zou zijn.’
4.3.
Het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2007 noch het bestreden arrest bevatten enige beslissing van het hof omtrent het door de raadsman van verdachte ingediende verzoek de zitting aan te houden.
De (weerslag van de) formulering van het aanhoudingsverzoek in het proces-verbaal van de zitting verdient eerst enige aandacht. Is er een of zijn er twee aanhoudingsverzoeken gedaan? De advocaat-generaal bij het hof concludeert tot afwijzing van beide verzoeken van de raadsman. In zijn perceptie waren er twee verzoeken en ik kan het niet anders zien. Het gaat te ver om te stellen dat het verzoek om verdachte de gelegenheid te geven alsnog ter zitting te verschijnen alleen is gedaan voor het geval het verzoek om een getuige te horen wordt toegewezen. Hoewel als gezegd zowel het proces-verbaal van de zitting als het arrest geen beslissing bevatte op het verzoek, is het verzoek evident niet ingewilligd. Dat is de raadsman natuurlijk ook glashelder geweest uit het feit dat de behandeling is voortgezet en terstond uitspraak is gedaan. Om een beslissing op het verzoek heeft de raadsman ter zitting niet meer verzocht. Gelet op de algemene termen waarin het verzoek was vervat en de omstandigheid dat de raadsman te kennen heeft gegeven dat hij (onbeperkt en dus bijvoorbeeld niet alleen gemachtigd om bepaalde verzoeken te doen) gevolmachtigd was, was het verzoek kansloos. Dat was bijvoorbeeld anders geweest bij een verzoek tot onderbreking van de zitting om de gelegenheid te krijgen contact op te nemen met de verdachte.
Ik geef desondanks niet in overweging om te concluderen dat in de gang van zaken ter terechtzitting voldoende besloten ligt dat kennelijk tot afwijzing van het verzoek is beslist. Die constructie wringt hier te veel. Dit betekent dat ook het tweede middel slaagt.
5.
De voorgestelde middelen slagen.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugverwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG