Hof Amsterdam, 29-07-2016, nr. 23-001632-13
ECLI:NL:GHAMS:2016:3153
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
29-07-2016
- Zaaknummer
23-001632-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:3153, Uitspraak, Hof Amsterdam, 29‑07‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1942, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 29‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Mensenhandel van Chinese kok. (Oogmerk van) uitbuiting bewezen nu sprake was van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
parketnummer: 23-001632-13
datum uitspraak: 29 juli 2016
tegenspraak
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-845014-10 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedag] 1961,
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2015, 12 juli 2016, 13 juli 2016, 14 juli 2016 en 15 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
onder 1:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 juni 2008 tot en met 15 september 2009 te Amsterdam en/of Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een ander te weten [slachtoffer]
(lid 1 onder 1°)
(telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of (telkens) door misbruik van de kwetsbare positie van die ander, heeft geworven en/of heeft gehuisvest en/of heeft opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander,
en/of
(lid 1 onder 4°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° genoemde middel(en), te weten (telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of (telkens) door misbruik van de kwetsbare positie van die ander, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelde/zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten
en/of
(lid 1 onder 6°)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander,
waarbij
(lid 1 onder 1°)
dat uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of die kwetsbare positie van die ander (telkens) hieruit hebben/heeft bestaan dat: die [slachtoffer]
- onderdaan van Chinese afkomst was en/of vanuit China naar Nederland was gebracht/gekomen, al dan niet onder valse voorwendselen, en/of
- niet of nauwelijks de Nederlandse en/of Engelse taal sprak en/of onbekend was met de Nederlandse samenleving en/of het Nederlandse/latijnse alfabet niet machtig was en/of
- verbleef bij en/of werkzaamheden verrichtte voor verdachte en/of haar mededader(s) en/of (daardoor) afhankelijk was van verdachte en/of haar mededader(s) en/of
- geen beschikking had over zijn paspoort en/of verblijfsvergunning en/of (bijbehorende) bankpas en/of ziektekostenverzekering; en/of
- te weinig geld ontving en/of feitelijk over te weinig geld beschikte om terugkeer naar China en/of vertrek naar een andere huisvesting en/of arbeidsplaats mogelijk te maken; en/of
- niet wist hoe hij moest beschikken over zijn bankrekening en/of bijbehorende bankpas en/of niet wist of en hoe zijn salaris in Nederland via de bank werd uitbetaald;
en/of
(lid 1 onder 1° en/of 4° en/of 6°)
dat huisvesten en/of opnemen en/of dat bewegen van die [slachtoffer] zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of die overige handelingen en/of omstandigheden als omschreven in lid 1 onder 1° en/of 4°, en/of dat misbruik en/of die uitbuiting hieruit hebben/heeft bestaan dat verdachte en/of haar mededader(s)
- die [slachtoffer] tussen juni 2008 en september 2009 (met uitzondering van een periode van zes a acht weken) als onderdak/ slaapplaats slechts een klein (magazijn)hok heeft/hebben verschaft, terwijl in dat magazijnhok in het pand, waar die [slachtoffer] verbleef en/of sliep sprake was van
* geen of (te) weinig ventilatie en/of buitenlicht en/of vluchtwegen en/of
* cameratoezicht, in ieder geval een bewakingscamera en/of
* (te) weinig ruimte en/of
* (te) hoge temperaturen (mede vanwege een aanwezige vrieskist in of bij dat magazijnhok); en/of
- die [slachtoffer] de opdracht heeft/hebben gegeven gedurende langere tijd (ook 's avonds en/of 's nachts) achter elkaar (vaak 12 uur per dag, 7 dagen per week, in ieder geval 54 in plaats van de afgesproken 38 uur per week) (nagenoeg) zonder (een) pauze(s) te werken; en/of
- geen overuren heeft/hebben uitbetaald, in ieder geval een (aanzienlijk) lager loon heeft/hebben betaald dan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) had(den) moeten betalen conform de arbeidsovereenkomst en/of afspraak en/of het in Nederland geldende minimumloon; en/of
-in plaats van [slachtoffer] te helpen en/of voor te lichten bij het internetbankieren en/of het gebruik van een betaalpas, die pas zelf heeft/hebben gehouden en/of geld van [slachtoffer] 's rekening heeft/hebben gehaald en/of dat geldt heeft/hebben aangewend ten eigen bate of ten bate van eigen familie/bedrijf/relatie; en/of - die [slachtoffer] heeft/hebben belet om medische zorg (voor zijn kies/kaak en/of voor zijn hart/vaatproblemen) te zoeken en/of die [slachtoffer] medische zorg heeft/hebben onthouden en/of die [slachtoffer] niet voor ziektekosten heeft/hebben laten verzekeren;
en/of
(lid 1 onder 6°)
dat opzettelijk voordeel trekken uit vooromschreven uitbuiting hieruit heeft bestaan dat
-verdachte en/of haar mededader(s) veel lagere loonkosten heeft/hebben gehad dan bij het tewerkstellen conform het geldende minimumloon en/of conform overeenkomst/afspraak het geval zou zijn geweest; en/of
-dat verdachte en of haar familie/bedrijf/relatie heeft geprofiteerd van het geld (een kleine 15.000 euro, in ieder geval geld) dat van de bankrekening van [slachtoffer] afkomstig was;
onder 2 primair:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 december 2008 tot en met eind september 2009 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen (totaal bijna euro 14.800,= ) toebehorend aan [slachtoffer] , althans aan een of meer anderen dan haar verdachte en/of haar mededader(s); waarbij verdachte en haar mededader(s) zich telkens het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten de gegevens en/of apparaten en/of bankpas van [slachtoffer] waarmee deze toegang had tot internetbankieren;
onder 2 subsidiair:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 december 2008 tot en met eind september 2009 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk een of meer geldbedragen (totaal bijna euro 14.800,= ) toebehorend aan [slachtoffer] , althans aan een of meer anderen dan haar verdachte en/of haar mededader(s); en welk(e) goed(eren)/geldbedrag(en) verdachte als (mede) werkgever van [slachtoffer] , in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
onder 2 meer subsidiair:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 december 2008 tot en met eind september 2009 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedragen (totaal bijna euro 14.800,= ) heeft verworven en/of voorhanden gehad terwijl zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
- vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde werven met het oogmerk van uitbuiting
Zoals gevorderd door de advocaat-generaal en bepleit door de verdediging is het hof van oordeel dat uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep enig bewijs naar voren is gekomen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het werven van [slachtoffer] in Nederland. Om die reden zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
- bewijsoverwegingen met betrekking tot de overigens onder 1 ten laste gelegde
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken en heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
De belastende verklaring van de aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) wordt weerlegd door vele andere verklaringen van collega’s van [slachtoffer] , klanten die [slachtoffer] hebben meegemaakt in de restaurants waar [slachtoffer] werkzaam is geweest en (oud-) werknemers van [verdachte] en [medeverdachte] . Uit deze verklaring komt onder meer naar voren dat [slachtoffer] veel gokte en daarvoor geld leende; dat [slachtoffer] op zoek was naar mogelijkheden een permanente verblijfsvergunning in Nederland te bemachtigen, waaronder door een schijnhuwelijk; dat [slachtoffer] goed werd bejegend, pauzes had, ’s avonds na ongeveer 23 uur niet meer werkte en niet in een ruimte onder het restaurant sliep; dat [verdachte] een lieve vrouw is die haar personeel niet slecht behandelde en dat de arbeidsomstandigheden in beide restaurants goed waren. Ook de directeur van [bedrijfsnaam 1] heeft verklaard dat zij de aanklacht van [slachtoffer] ongeloofwaardig vindt en erop gewezen dat hij met [bedrijfsnaam 1] had kunnen bellen in geval van klachten.
De verklaringen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , die de rechtbank heeft gebezigd als steunbewijs, zijn ongeloofwaardig. De verklaring van [getuige 1] bevat evidente onjuistheden en [getuige 1] heeft bijna alles van horen zeggen. Ook wat [getuige 3] verklaart is allemaal van horen zeggen. Alleen de verklaring van [getuige 2] is op het eerste gezicht wel belastend, maar hij is een ex-werknemer die uit wrok heeft verklaard. De verklaring van [getuige 4] is evenmin bruikbaar voor het bewijs, omdat hij slechts informatie uit ‘de tweede hand’ geeft. Voorts is niet gebleken dat [slachtoffer] daadwerkelijk gezondheidsproblemen had. Uit de medische stukken in het dossier kan dit niet worden afgeleid.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd het onder 1 ten laste gelegde bewezen te verklaren, met uitzondering van het onderdeel "werven".
Zij heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
De verklaringen van [slachtoffer] zijn betrouwbaar. Dat hij niet op iedere vraag consequent hetzelfde antwoord heeft gegeven is te verklaren door verschillende factoren. De verhoren bij de rechter-commissaris vonden jaren na dato plaats. [slachtoffer] werd daar geconfronteerd met een groot gezelschap van kritische juristen. Daardoor zijn de zenuwen [slachtoffer] , niet zeer weerbare persoon, parten gaan spelen.
Ook de culturele verschillen kunnen een rol gespeeld hebben, in die zin dat Chinezen in het algemeen autoriteit gevoeliger zijn dan Nederlanders. Overigens zijn [slachtoffer] verklaringen op de meest relevante onderdelen wel degelijk consequent.
[slachtoffer] verkeerde in een kwetsbare positie. Hij was niet eerder in Nederland geweest en kende hier vrijwel niemand, hij sprak Nederlands noch Engels en had kosten gemaakt om in Nederland te komen. Hij kon het westerse schrift niet lezen en evenmin internet bankieren. Hij ontving slechts € 100,- zakgeld en voor hem was geen ziektekostenverzekering afgesloten. Hij werkte zes dagen per week in plaats van de contractueel afgesproken vijf dagen. Hij had geen keuze dan zich te onderwerpen aan de situatie. Hij verkeerde absoluut niet in een situatie die vergelijkbaar is met die van een mondige werknemer in Nederland. Hij werkte enige tijd in restaurant [restaurant 1] , waar hij was gehuisvest in een hok onder het restaurant en waarbij hij door de daar opgehangen camera's geen enkele privacy had. De verklaringen van [slachtoffer] vinden steun in de verklaringen van [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] . Het is onaannemelijk dat [slachtoffer] vrijwillig in het hok onder het restaurant heeft verbleven. [slachtoffer] had niet de beschikking over zijn paspoort en verblijfsvergunning op het moment van overgang van Arnhem naar Amsterdam. Hij was mishandeld vlak voordat hij naar Amsterdam kwam en beschikte de gehele periode niet over zijn bankpas en pincode. [slachtoffer] is medische zorg onthouden en hij maakte meer uren dan contractueel was overeengekomen en kreeg daarvoor niet betaald. Hij moest geld lenen van [medeverdachte] . Per saldo heeft hij
€ 2.200,- van [medeverdachte] geleend. Dat is het enige bedrag dat hij heeft gekregen voor vijftien maanden werken. Over zijn maandelijks salaris kon hij niet beschikken en als hij terug had willen keren naar China, dan had hij dat ook niet kunnen betalen.
[verdachte] had de bankpas met pincode medio december 2008 van de Arnhemse bazen gekregen en heeft er vervolgens onrechtmatig gebruik van gemaakt. De rekening van [slachtoffer] werd vanaf medio december 2008 maandelijks maximaal leeggehaald, zelfs nog op 17 september 2009, nadat [slachtoffer] vertrokken was. De verklaring die [verdachte] hierover heeft gegeven is ongeloofwaardig. Het is uiterst onaannemelijk dat [slachtoffer] aan [verdachte] zou hebben gevraagd zijn salaris op te sparen en achteraf in China uit te betalen.
Tongs rol is te kwalificeren als die van medepleger, ook al had [verdachte] in het restaurant de feitelijke leiding. Dat [medeverdachte] enige tijd in China heeft verbleven, doet daar niet aan af, omdat hij blijkens zijn eigen verklaring tijdens zijn afwezigheid tegen [verdachte] heeft gezegd dat [slachtoffer] in [restaurant 1] moest gaan werken. Hij regeerde dus op afstand mee.
Overwegingen en oordeel van het hof
- beoordelingskader
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop.
Uit de toepasselijke totstandkomingsgeschiedenis van het onderhavige wetsartikel 273f (oud) Sr en de toepasselijke jurisprudentie volgt dat mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
De in artikel 273f (oud) Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren. Onder meer het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen wordt als een uitbuitingsituatie aangemerkt.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet inmiddels is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.” (art. 273f, lid 6, Sr). Het hof is van oordeel dat aan voornoemd bestanddeel ook in 2008 deze betekenis toekwam.
Het in art. 273f, eerste lid, (oud) Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij. De vraag of — en zo ja, wanneer — sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de te werksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Het hof benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van voornoemde dwangmiddelen op zich zelf beschouwd niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat (het oogmerk van) uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid.
- de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
Evenals de rechtbank zal het hof (onderdelen van) de verklaringen van [slachtoffer] alleen voor het bewijs gebruiken, waar die onderdelen van zijn verklaringen niet worden weersproken en/of worden bevestigd en/of ondersteund door andere bewijsmiddelen dan wel er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van zijn verklaring.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat reden bestaat de verschillende verklaringen van [slachtoffer] met terughoudendheid te bezien, nu deze op onderdelen – met name wat betreft zijn werktijden – niet eenduidig en consistent zijn.
Een verdere reden voor terughoudendheid bij het bezigen van deze verklaringen is dat niet uitgesloten kan worden dat het belang van het verkrijgen van een verblijfsvergunning een rol heeft gespeeld bij de beslissing tot het doen van aangifte.
- feitelijke vaststellingen
Algemeen
[slachtoffer] is geboren en getogen in China en was daar tot eind 2007 werkzaam als kok. Hij sprak geen Nederlands en had geen kennis van Nederland en de gebruiken en gewoonten alhier. Evenmin beheerste hij de Engelse taal. Voorts kon hij het Latijnse schrift niet lezen.
[verdachte] is van Chinese afkomst, maar woont en werkt reeds aanzienlijke tijd in Nederland. Zij exploiteerde in 2008, samen met haar partner [medeverdachte] (de medeverdachte), een restaurant in Amsterdam, genaamd [restaurant 2] . Dit restaurant stond op naam van [medeverdachte] . [restaurant 2] heeft de deuren gesloten op 1 september 2009. [verdachte] en [medeverdachte] openden in maart 2009 een tweede restaurant in Amsterdam, genaamd [restaurant 1] . [slachtoffer] werkte als kok vanaf 9 juni 2008 in [restaurant 2] en vanaf 16 maart 2009 in [restaurant 1] .
Arbeids- en detacheringsovereenkomsten; verblijfsvergunning
[slachtoffer] was eind 2007 als werknemer van het detacheringsbureau [bedrijfsnaam 2] naar Nederland gekomen om te werken in een restaurant in Arnhem. [bedrijfsnaam 2] had ook een vestiging in Nederland, genaamd [bedrijfsnaam 1] . Met [bedrijfsnaam 2] had [slachtoffer] voordien een arbeidsovereenkomst gesloten, waarin was vastgelegd dat [slachtoffer] door [bedrijfsnaam 2] naar Nederland zou worden uitgezonden om daar als kok te werken voor een periode van 1037 dagen tegen een bruto salaris van
€ 1.488,51 per maand op basis van een werkweek van 38 uur. Op het salaris zou iedere maand een bedrag ad € 90,76 als waarborgsom worden ingehouden om te garanderen dat het contract werd uitgevoerd, welke waarborgsom bij terugkeer in China na afmelding bij [bedrijfsnaam 2] weer aan [slachtoffer] zou worden uitbetaald. [slachtoffer] had daarbij recht op 25 betaalde vakantiedagen per jaar, recht op eten en huisvesting, waarvoor het inlenende restaurant van [slachtoffer] een vergoeding mocht eisen en ontvangen, te verrekenen met diens salaris. Voorts had [slachtoffer] recht op behandeling en rust bij ziekte en arbeidsongevallen, met doorbetaling van salaris alsmede recht op een zorgverzekering, die mede door hemzelf diende te worden betaald. Ook bevatte deze overeenkomst een bepaling waarin [slachtoffer] werd verplicht iedere dag te noteren hoeveel uur hij gewerkt had, wat de inhoud van het werk was en zijn leidinggevende deze notities te laten ondertekenen. Deze verplichting is [slachtoffer] nooit nagekomen.
[slachtoffer] heeft deze overeenkomst, die (mede) in de Chinese taal was opgesteld, alsmede een toelichting daarop, per fax toegezonden gekregen en gelezen en getekend, toen hij nog in China was.
Op 3 juni 2008 heeft [bedrijfsnaam 1] , vertegenwoordigd door [directeur] , een detacheringsovereenkomst gesloten, met betrekking tot [slachtoffer] (de gedetacheerde) in de functie van kok, met Restaurant [restaurant 2] B.V. te Amsterdam als inlener, welke overeenkomst namens het restaurant is getekend door [medeverdachte] . In deze overeenkomst is geregeld dat de detachering van [slachtoffer] aanving op 1 juli 2008 en eindigde op 1 november 2010, waarbij de brutoloonkosten van [slachtoffer] € 1.488,51 exclusief vakantietoeslag zouden bedragen op basis van een 38-urige werkweek. [restaurant 2] (de inlener) was voorts gehouden jegens [slachtoffer] (de gedetacheerde) bepalingen als vastgelegd in de CAO Horeca correct na te komen. Ook diende [restaurant 2] [slachtoffer] onderdak te verschaffen en tevens zorg te dragen voor een zorgverzekering, verblijfspapieren en een bankrekening voor [slachtoffer] . Voorts was [restaurant 2] aan [bedrijfsnaam 1] een detacheringsvergoeding van € 196,- per maand verschuldigd, alsmede een waarborgsom ad € 4.537,- in verband met een correcte nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. Deze waarborgsom zou worden terugbetaald als [slachtoffer] (de gedetacheerde) weer zou zijn teruggekeerd naar het land van herkomst. De overeenkomst verplichtte [restaurant 2] aan het eind van iedere maand een door zowel door deze als inlener als door [slachtoffer] ondertekend overzicht van de dagen en uren, waarop laatstgenoemde die maand had gewerkt, aan [bedrijfsnaam 1] te sturen. In de overeenkomst is tevens bepaald dat het niet uitdienen van de detacheringstermijn onder omstandigheden leidt tot een verplichting tot betaling ineens van de detacheringskosten voor de resterende termijn.
Op 26 augustus 2009 werd eenzelfde detacheringsovereenkomst gesloten tussen [bedrijfsnaam 1] en Restaurant [restaurant 1] te Amsterdam, echter met dien verstande dat de bruto loonkosten voor [slachtoffer]
€ 1.559,94 en de detacheringskosten € 204,- per maand bedroegen.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben deze kosten steeds aan [bedrijfsnaam 1] betaald, terwijl [bedrijfsnaam 1] [slachtoffer] salaris steeds op diens bankrekening heeft gestort.De verplichting tot het indienen van overzichten van gewerkte uren is nimmer nagekomen.
Aan [slachtoffer] was op 28 februari 2008 een tijdelijke verblijfsvergunning verstrekt, onder de beperking van ‘arbeid in loondienst bij [restaurant 3] ’, gedetacheerd via [bedrijfsnaam 1] BV. De vergunning was geldig van [geboortedag] 2008 tot 1 november 2010. Niet is gebleken dat deze vergunning nadien is aangepast.
Periode bij [restaurant 2]
In mei 2008, toen duidelijk werd dat het Arnhemse restaurant, waar [slachtoffer] werkte, zou gaan sluiten, is over [slachtoffer] contact geweest tussen [verdachte] en [medeverdachte] enerzijds en de eigenaren van het Arnhemse restaurant anderzijds. Nadat [slachtoffer] in Arnhem voor [verdachte] en [medeverdachte] had gekookt, werd hem aangeboden in restaurant [restaurant 2] als kok te komen werken. [slachtoffer] nam dit aanbod aan.
Op 9 juni 2008 werd [slachtoffer] naar Amsterdam gebracht. Bij deze gelegenheid overhandigde de Arnhemse bazin het paspoort en het verblijfsdocument van [slachtoffer] aan [verdachte] . De volgende dag kreeg [slachtoffer] wel zijn verblijfsvergunning, maar niet zijn paspoort terug. Hij ging die dag, 10 juni 2008, aan het werk als kok bij [restaurant 2] . Hij werkte daar van (in ieder geval) 12.00/13.00 uur tot 22.00/23.00 uur, in ieder geval zes dagen per week, waarbij hij ook pauzes had. (Het hof heeft niets kunnen vaststellen omtrent aantal en duur van deze pauzes). De werksfeer bij [restaurant 2] was goed.
[slachtoffer] sliep de eerste paar dagen boven het op dat moment leegstaande restaurant aan de Leidsestraat te Amsterdam, waar later [restaurant 1] zou worden gevestigd. Vanaf begin januari 2009 had hij gedurende een aantal maanden een kamer in een pand aan de Tolstraat 72 te Amsterdam, een kamer die door [verdachte] en [medeverdachte] aan hem ter beschikking was gesteld. In de periode dat [slachtoffer] bij [restaurant 2] werkte had hij niet de beschikking over zijn bankpas en pincode. Hij ontving af en toe contant geld van [medeverdachte] , als hij daarom vroeg. De afspraak was dat die bedragen verrekend zouden worden met zijn loon.
Periode bij [restaurant 1]
Op 16 maart 2009 is [slachtoffer] als kok gaan werken in restaurant [restaurant 1] . Hij werkte daar vanaf ongeveer elf uur ’s morgens tot na sluitingstijd. De sluitingstijd van [restaurant 1] was normaliter één uur ’s nachts, maar als er klanten kwamen bleef het restaurant langer open. Aanvankelijk werkten er meerdere koks in de keuken en in die periode had [slachtoffer] net als zijn collega’s pauzes tussendoor. De situatie veranderde toen de chef-kok werd ontslagen, hetgeen rond april 2009 gebeurde. [slachtoffer] werd vanaf dat moment chef-kok en werd zwaarder belast, ook al doordat het aantal koks in de keuken sterk afnam. Pauzes werden hem niet of nauwelijks meer gegund. Daarbij werd hij regelmatig door [verdachte] uitgescholden.
Vanaf (in ieder geval) begin april 2009 sliep [slachtoffer] in een daarvoor volstrekt ongeschikte ruimte in de kelder van [restaurant 1] . Het betrof een kleine opslagruimte, waarin tevens een vrieskast was geplaatst, die warme lucht uitstootte. Ook liepen er lekkende afvoerbuizen langs het plafond. Het was in die ruimte heet, het stonk er en er waren veel muggen. Voorts bestond een gebrek aan privacy, doordat in die ruimte op enig moment door [verdachte] een camera was opgehangen, die delen van die ruimte bestreek.
Ook in deze periode ontving [slachtoffer] af en toe contant geld van [medeverdachte] als hij erom vroeg.
Toen [medeverdachte] in juni 2009 naar China vertrok, ontving [slachtoffer] van hem € 500,-.
Toen [slachtoffer] aan [verdachte] eind augustus 2009 geld vroeg om naar zijn dochter in China over te maken, weigerde [verdachte] dat. [slachtoffer] heeft met [verdachte] ruzie gemaakt over het feit dat hij zijn salaris niet kreeg.
Medio augustus 2009 kreeg [slachtoffer] vreselijke kiespijn. Hij vroeg [verdachte] of hij een middag vrij kon krijgen om een tandarts te bezoeken, maar zij weigerde dat. Wel kreeg hij na enige tijd, nadat collega’s van [slachtoffer] daarop hadden aangedrongen, ’s middags een uur pauze. In die tijd had [slachtoffer] ook last van pijn op de borst.
[slachtoffer] collega’s zijn zich gaandeweg steeds meer zorgen over [slachtoffer] gaan maken. Een van hen, [getuige 2] , heeft een Nederlandse huisgenoot, [getuige 5] , over de situatie ingelicht. Vervolgens is een bespreking belegd, waarbij [slachtoffer] aan [getuige 5] middels een tolkende collega zijn klachten nader heeft omschreven. [getuige 5] herkende deze klachten als de signalen van een naderend hartinfarct. Dit leidde er uiteindelijk toe dat deze [getuige 5] [slachtoffer] op 15 september 2009 heeft geïnstrueerd het restaurant te verlaten en hem naar een huisarts heeft gebracht en vervolgens, op advies van deze huisarts, naar een ziekenhuis. Daar heeft [slachtoffer] een week gelegen. Wat [slachtoffer] precies mankeerde en wat daarvan de oorzaak was heeft het hof niet kunnen vaststellen.
Bankrekening en bankpas [slachtoffer]
[verdachte] en [medeverdachte] betaalden vanaf 1 juli 2008 het met [bedrijfsnaam 1] ter zake van de detachering van [slachtoffer] overeengekomen bedrag maandelijks aan [bedrijfsnaam 1] . Dit bureau stortte het salaris van [slachtoffer] op de bankrekening van [slachtoffer] . [bedrijfsnaam 1] heeft betalingen aan [slachtoffer] verricht tot en met 30 november 2009 met betrekking tot het salaris over de periode van juli 2008 tot en met november 2009. [slachtoffer] had echter, doordat hij niet over zijn bankpas en pincode beschikte, zelf geen toegang tot zijn bankrekening en kon aldus niet over dit salaris beschikken.
Hij ontving van [medeverdachte] geld te leen als hij daarom vroeg, tot een totaal van € 2.200,- over (vrijwel) de gehele periode dat hij voor [verdachte] en [medeverdachte] werkzaam was.
In de tweede helft van december 2008 ontvingen [verdachte] en [medeverdachte] de bankpas met de bijbehorende pincode van de bankrekening van [slachtoffer] van de voormalige Arnhemse bazen van [slachtoffer] . Vanaf dat moment vonden verschillende malen overboekingen plaats van de bankrekening van [slachtoffer] naar de bankrekening op naam van [medeverdachte] (tot een totaal van € 9.920,-) en naar de rekening van [restaurant 2] (totaal € 4.850,-). Op 17 september 2009, twee dagen nadat [slachtoffer] restaurant [restaurant 1] had verlaten, werd er € 620,- overgeboekt naar de rekening van [medeverdachte] . Bij meerdere gelegenheden werd aldus bijna het hele saldo van de rekening opgenomen. Gedurende deze hele periode heeft [slachtoffer] nimmer een bankafschrift ontvangen.
- (verdere) beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde
- misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof met de advocaat-generaal en de rechtbank van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] gedurende de ten laste gelegde periode misbruik hebben gemaakt van hun uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op [slachtoffer] . [slachtoffer] bevond zich in een land waarvan hij de taal niet sprak en de cultuur niet kende. Voorts diende hij voor zijn (legale) verblijf en de voortzetting daarvan werkzaam te zijn en te blijven bij het hem inlenende bedrijf, te weten het restaurant [restaurant 2] en vervolgens het restaurant [restaurant 1] en was hij aldus van [verdachte] en [medeverdachte] afhankelijk.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben van het uit genoemde omstandigheden voortvloeiende overwicht op [slachtoffer] misbruik gemaakt. In de periode tot eind december 2008 hebben zij dit gedaan door zijn paspoort in te houden en [slachtoffer] slechts geringe bedragen contant te overhandigen, onder de toezegging dat zij deze met zijn loon zouden verrekenen. Het is – minst genomen – opmerkelijk dat een dergelijke toezegging werd gedaan, nu [verdachte] en [medeverdachte] de loonkosten van [slachtoffer] betaalden aan [bedrijfsnaam 1] .
Dit geldt ook voor de verklaring van [verdachte] , dat zij [slachtoffer] zouden uitbetalen na afloop van de periode dat hij voor hen zou werken. Dit doet, ondanks het feit dat de loonkosten voor [slachtoffer] wel door [verdachte] en [medeverdachte] aan [bedrijfsnaam 1] werden betaald en dat door [bedrijfsnaam 1] het maandelijkse salaris van [slachtoffer] op diens bankrekening werd gestort, twijfelen aan het realiteitsgehalte van de detacheringsconstructie met de daaraan verbonden afspraken en voorwaarden. Die indruk wordt versterkt, doordat ook andere bepalingen in die detacheringsovereenkomsten niet werden nagekomen. Zo werd voor [slachtoffer] geen ziektekostenverzekering afgesloten en werden overuren niet bijgehouden en doorgegeven aan [bedrijfsnaam 1] . De directeur van [bedrijfsnaam 1] , mevrouw Chiu, heeft overigens verklaard dat andere restaurants, waar werknemers werden gedetacheerd, dat laatste evenmin deden, hetgeen voornoemde indruk verder versterkt.
Ook het feit dat [verdachte] en [medeverdachte] [slachtoffer] zonder extra betaling (tenminste) zes dagen hebben laten werken in plaats van de vijf dagen waarvoor hij werd betaald, merkt het hof aan als misbruik als hiervoor bedoeld.
Vanaf het moment dat [verdachte] en [medeverdachte] de beschikking kregen over de bankpas en pincode van [slachtoffer] bankrekening, hebben zij [slachtoffer] de toegang tot en de feitelijke beschikkingsmacht over zijn bankrekening (waarop vanaf april 2008 zijn salaris werd gestort) onthouden. Ook bij het beëindigen van de arbeidsrelatie hebben zij [slachtoffer] zijn bankpas en pincode niet teruggegeven en hem de feitelijke beschikkingsmacht over zijn bankrekening niet verschaft. Evenmin hebben zij het daarop als salaris gestorte geldbedrag ooit anderszins aan hem gegeven.
Het hof acht hetgeen [verdachte] en [medeverdachte] daaromtrent hebben verklaard, te weten dat [slachtoffer] een schuld aan hen had, niet aannemelijk geworden met uitzondering van de door aangever erkende € 2.200,00. Weliswaar hebben meerdere getuigen verklaard dat [slachtoffer] geld van [verdachte] en [medeverdachte] leende in verband met het spelen van Mahjong en het gokken, maar andere getuigen hebben verklaard dat [slachtoffer] niet gokte of dat met het spelen van Mahjong geen grote geldbedragen gemoeid waren. Daar komt bij dat het hof twijfelt aan de betrouwbaarheid van de betreffende verklaringen, nu deze door bekenden van [verdachte] en [medeverdachte] zijn afgelegd en de betreffende getuigen niet als onafhankelijk kunnen worden aangemerkt.
Voorts hebben [verdachte] en [medeverdachte] in de periode vanaf het moment dat [slachtoffer] in [restaurant 1] werkte en chef-kok werd, rond april 2009, op een ernstiger manier misbruik gemaakt van voornoemd overwicht, door hem langer (vanaf ongeveer 11 uur ’s ochtends tot soms diep in de nacht) zonder noemenswaardige pauze te laten werken, hem onder te brengen in een vies, stinkend hok zonder enige privacy en [verdachte] heeft geweigerd hem naar een tandarts en/of een dokter te laten gaan, toen dat nodig was. Het is zelfs zover gekomen dat zijn collega’s hebben ingegrepen en hem hebben geholpen naar een dokter te gaan.
- (oogmerk van) uitbuiting
Het hof acht, alles afwegend, op de hierna volgende gronden bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] het oogmerk hadden [slachtoffer] uit te buiten, echter alleen in de periode dat hij werkzaam was als (chef-)kok in [restaurant 1] .
Het hof heeft met betrekking tot de periode dat [slachtoffer] werkzaam was in [restaurant 2] niet kunnen vaststellen dat (meer dan incidenteel) sprake is geweest van werkdagen langer dan acht uur. De verklaringen van [slachtoffer] bevatten hieromtrent onvoldoende informatie. Zo wordt daaruit niet duidelijk of en zo ja hoe lang sprake was van pauzes en hoe vaak en tot hoe lang hij ook na 22 uur, de officiële sluitingstijd, werkzaamheden moest te verrichten. Niet is gebleken dat [slachtoffer] woonomstandigheden naar Nederlandse maatstaven niet passend waren (zoals de detacheringsovereenkomst gebiedt).
Evenmin heeft het hof kunnen vaststellen dat [slachtoffer] geen vrije dagen heeft genoten in de periode dat hij in [restaurant 2] werkzaam was. [slachtoffer] ’s verklaringen, die inhouden dat hij bij [restaurant 2] soms tot diep in de nacht moest werken en niet of nauwelijks vrije dagen mocht opnemen, vinden geen steun in andere verklaringen. Integendeel: het dossier bevat meerdere verklaringen van oud-collega’s van [slachtoffer] , die inhouden dat de arbeidsomstandigheden bij [restaurant 2] goed waren, dat ook [slachtoffer] pauzes had en dat ook [slachtoffer] na 22.00 uur , als het restaurant sloot, vertrok. Ook heeft [slachtoffer] zelf verklaard dat hij na werktijd regelmatig Mahjong speelde met [verdachte] en [medeverdachte] in hun woning (het hof begrijpt: aan de Leidsestraat boven het latere [restaurant 1] ). Het hof merkt op dat zijn verklaringen omtrent de werktijden in [restaurant 2] ook niet consistent zijn.
Door te handelen als [verdachte] en [medeverdachte] in deze periode hebben gedaan, hebben zij zich niet gedragen als een behoorlijk werkgever behoort te doen en hebben [slachtoffer] geleidelijk van zijn salaris bestolen. Dit is echter – ook als gekeken wordt naar de duur en aard van de tewerkstelling en het voordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] in deze periode hebben gehad – in aanmerking genomen dat zij daadwerkelijk [slachtoffer] ’s salaris aan [bedrijfsnaam 1] betaalden – onvoldoende om te kunnen spreken van een dermate ernstige aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid dat (het oogmerk van) uitbuiting jegens [slachtoffer] bewezen kan worden geacht.
Het hof heeft daarbij acht geslagen op het feit dat [slachtoffer] legaal in Nederland was, redelijk was gehuisvest en niet werd belemmerd in zijn bewegingsvrijheid of anderszins onheus werd bejegend. Ook betrekt het hof bij zijn afwegingen dat [slachtoffer] verkeerde in de Chinese gemeenschap, waarbinnen de belemmeringen door taal en cultuur geen rol speelden. Gebleken is dat hij binnen die gemeenschap contacten heeft gelegd en uit die kring ook advies en hulp heeft ontvangen. [verdachte] zal dan ook partieel worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover dat de periode van 10 juni 2008 tot 16 maart 2009 betreft.
Met betrekking tot de periode dat [slachtoffer] werkzaam was als chef-kok in [restaurant 1] overweegt het hof dat de hiervoor vastgestelde omstandigheden naar zijn oordeel met zich brengen dat in die periode wel sprake was van een zodanig ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] , dat bewezen kan worden dat [verdachte] en [medeverdachte] zich ten aanzien van [slachtoffer] hebben schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde onder 1 zoals hieronder bewezenverklaard.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] daaromtrent voldoende steun vinden in de verklaringen van [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] . Voor wat betreft de periode vanaf ongeveer mei 2009 tot 15 september 2009 is slechts door een beperkt aantal andere getuigen verklaringen afgelegd. Zo geldt voor [getuige 6] , dat hij ongeveer drie maanden voor 15 september 2009 bij [restaurant 1] was vertrokken; voor [getuige 7] , dat hij enerzijds niet ’s avonds werkte en derhalve niet kon verklaren over de werktijden van [slachtoffer] en hij anderzijds verklaarde geen matras in de kelder gezien te hebben, hetgeen niet te rijmen valt met de verklaringen van vele anderen, onder wie [medeverdachte] zelf; en voor [getuige 8] , dat zij niet kon verklaren waar [slachtoffer] sliep, toen hij bij [restaurant 1] werkte.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] daarentegen steun vinden in de verklaring van P. [getuige 5] en in hetgeen uit het dossier blijkt met betrekking tot de gang van zaken rond het abrupte vertrek van [slachtoffer] uit [restaurant 1] en diens daaropvolgende opname in het ziekenhuis. Het hof acht die verklaringen daarom geloofwaardig.
De verklaringen van [medeverdachte] , dat hij van de genoemde feiten en omstandigheden niet op de hoogte is geweest, vinden geen steun in het dossier, nu hij in ieder geval tot omstreeks 20 juni 2009 in Amsterdam was en met [verdachte] boven het restaurant [restaurant 1] woonde en derhalve geacht moet worden nauw bij de werkomstandigheden van [slachtoffer] betrokken te zijn geweest.
Na 20 juni 2009 is hij naar China is vertrokken in verband met een medische behandeling en pas teruggekeerd op een moment dat na de thans ten laste gelegde periode is gelegen.
Het hof is ten slotte van oordeel dat [medeverdachte] als medepleger van [verdachte] kan worden aangemerkt in de periode voorafgaand aan zijn vertrek naar China, nu hij als eigenaar van [restaurant 1] verantwoordelijk was voor de wijze waarop [slachtoffer] werd behandeld en uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij van de werkuren die [slachtoffer] maakte en de plaats waar [slachtoffer] sliep op de hoogte moet zijn geweest. Aldus is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte] bij het onder 1 ten laste gelegde.
Al het voorgaande leidt ertoe dat het hof bewezen acht dat [verdachte] zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde in de periode van 16 maart 2009 tot en met 20 juni 2009 en dat zij zich voorts daarna (alleen) schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde voor zover het betreft de periode 21 juni 2009 tot en met 15 september 2009.
Afwijzing verzoek tot horen [slachtoffer]
De raadsman heeft opnieuw verzocht [slachtoffer] nogmaals te horen en daarbij geen andere onderbouwing gegeven dan de gronden die reeds ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2016, toen hetzelfde verzoek door de raadsman is gedaan, zijn aangevoerd. Gelet op de onderbouwing van het verzoek en nu de raadsman geen nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd, blijft het hof bij de op 11 juli 2016 ten aanzien van dit verzoek genomen afwijzende beslissing.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onder 1:
zij in de periode van 16 maart 2009 tot en met 20 juni 2009 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten [slachtoffer]
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie van die ander, heeft gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die ander,
en
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie van die ander, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander,
waarbij
dat uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en die kwetsbare positie van die ander hieruit hebben bestaan dat die [slachtoffer] :
- onderdaan van Chinese afkomst was en vanuit China naar Nederland was gekomen en
- niet de Nederlandse en Engelse taal sprak en het Latijnse alfabet niet machtig was en
- verbleef bij en werkzaamheden verrichtte voor verdachte en/of haar mededader en afhankelijk was van verdachte en/of haar mededader en
- niet wist hoe hij moest beschikken over zijn bankrekening en bijbehorende bankpas
en
dat huisvesten en dat bewegen van die [slachtoffer] zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en dat misbruik en die uitbuiting hieruit hebben bestaan dat verdachte en/of (tot 20 juni 2009) haar mededader
- die [slachtoffer] tussen 16 maart 2009 en 15 september 2009 als onderdak/slaapplaats slechts een klein magazijnhok heeft/hebben verschaft, terwijl in dat magazijnhok in het pand waar die [slachtoffer] verbleef of sliep sprake was van een bewakingscamera en weinig ruimte en hoge temperaturen en
- die [slachtoffer] de opdracht heeft/hebben gegeven gedurende langere tijd, ook 's avonds en ’s nachts, vaak 12 uur per dag, te werken en
- geen overuren heeft/hebben betaald en
- in plaats van [slachtoffer] te helpen en voor te lichten bij het internetbankieren en het gebruik van een betaalpas, die pas zelf heeft/hebben gehouden en geld van [slachtoffer] rekening heeft/hebben gehaald en
en
dat opzettelijk voordeel trekken uit voor omschreven uitbuiting hieruit heeft bestaan dat verdachte en haar mededader
- lagere loonkosten heeft/hebben gehad dan bij het tewerkstellen conform overeenkomst/afspraak het geval zou zijn geweest en
- heeft/hebben geprofiteerd van het geld dat van de bankrekening van [slachtoffer] afkomstig was;
En
zij in de periode van 21 juni 2009 tot en met 15 september 2009 te Amsterdam, alleen, een ander, te weten [slachtoffer]
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie van die ander, heeft gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die ander,
en
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie van die [slachtoffer] , heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander,
waarbij
dat uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en die kwetsbare positie van die ander hieruit hebben bestaan dat die [slachtoffer] :
- onderdaan van Chinese afkomst was en vanuit China naar Nederland was gekomen en
- niet de Nederlandse en Engelse taal sprak en het Latijnse alfabet niet machtig was en
- verbleef bij en werkzaamheden verrichtte voor verdachte en/of haar mededader en afhankelijk was van verdachte en/of haar mededader en
- niet wist hoe hij moest beschikken over zijn bankrekening en bijbehorende bankpas
en
dat huisvesten en dat bewegen van die [slachtoffer] zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en dat misbruik en die uitbuiting hieruit hebben bestaan dat verdachte en/of (tot 20 juni 2009) haar mededader
- die [slachtoffer] tussen 16 maart 2009 en 15 september 2009 als onderdak/slaapplaats slechts een klein magazijnhok heeft/hebben verschaft, terwijl in dat magazijnhok in het pand waar die [slachtoffer] verbleef of sliep sprake was van een bewakingscamera en weinig ruimte en hoge temperaturen en
- die [slachtoffer] de opdracht heeft/hebben gegeven gedurende langere tijd, ook 's avonds en ’s nachts, vaak 12 uur per dag, te werken en
- geen overuren heeft/hebben betaald en
- in plaats van [slachtoffer] te helpen en voor te lichten bij het internetbankieren en het gebruik van een betaalpas, die pas zelf heeft/hebben gehouden en geld van [slachtoffer] rekening heeft/hebben gehaald en
- die [slachtoffer] heeft belet om medische zorg voor zijn kies/kaak en voor zijn hartproblemen te zoeken en die [slachtoffer] medische zorg heeft onthouden;
en
dat opzettelijk voordeel trekken uit voor omschreven uitbuiting hieruit heeft bestaan dat verdachte en haar mededader
- lagere loonkosten heeft/hebben gehad dan bij het tewerkstellen conform overeenkomst/afspraak het geval zou zijn geweest en
- heeft/hebben geprofiteerd van het geld dat van de bankrekening van [slachtoffer] afkomstig was;
onder 2 primair:
zij in de periode van 16 december 2008 tot en met eind september 2009 te Amsterdam, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, tot een totaal van bijna
€ 14.800,00 toebehorend aan [slachtoffer] , waarbij verdachte telkens het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten de gegevens en bankpas van [slachtoffer] , waarmee deze toegang had tot internetbankieren.
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in bewijsmiddelen zijn vervat, welke in de bijlage bij dit arrest zijn opgenomen .
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
de voortgezette handeling van mensenhandel.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen en hoofdelijk opgelegd tot een bedrag van € 24.553,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade op 25 september 2009 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor ditzelfde bedrag met bijbehorende vervangende hechtenis van honderdzevenenvijftig dagen.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde. Zij heeft gevorderd dat de verdachte hiervoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en dat een bevel gevangenneming wordt gegeven. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wordt toegewezen en hoofdelijk opgelegd tot een bedrag van € 27.302,91, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor ditzelfde bedrag met bijbehorende vervangende hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder nog het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een drietal maanden samen met haar echtgenoot , en gedurende wederom een drietal maanden alleen, , schuldig gemaakt aan mensenhandel. Voorts heeft zich zich schuldig gemaakt aan diefstal met behulp van een valse sleutel ten aanzien van hetzelfde slachtoffer. Zij heeft gedurende een periode van ongeveer een half jaar [slachtoffer] uitgebuit. Deze [slachtoffer] , die uit China afkomstig was en naar Nederland was gekomen om hier als kok te gaan werken, was in een voor hem vreemd land, waarvan hij de taal niet sprak en het schrift niet kende. [slachtoffer] verkeerde niet in een situatie waarin hij in vrijheid kon beslissen om door te gaan met het verrichten van de werkzaamheden of om daarmee te stoppen. De verdachte heeft [slachtoffer] dagelijks lange uren laten werken, hem gehuisvest onder erbarmelijke omstandigheden en hem medische zorg onthouden toen hij die nodig had. [slachtoffer] heeft geen toegang gekregen tot het salaris dat op zijn bankrekening werd gestort. De verdachte heeft zijn bankpas met pincode voor hem achtergehouden, nadat zij die van zijn vorige bazen had ontvangen. Zij heeft zich vervolgens telkens een groot deel van het banksaldo dat op de bankrekening van [slachtoffer] stond wederrechtelijk toegeëigend. Dit geld werd gestort op de bankrekening van haar echtgenoot [medeverdachte] of hun bedrijf [restaurant 2] , tot welke bankrekeningen zij toegang had. Aldus heeft zij schaamteloos financieel geprofiteerd van die [slachtoffer] , die heeft moeten leven van relatief kleine bedragen die zij en haar echtgenoot hem leenden.
De rol van de verdachte in de feitelijke uitvoering van feit 1 is groter dan die van haar echtgenoot, aangezien deze ernstig ziek is geworden en medio juni 2009 naar China is vertrokken. Hij is pas aan het eind van dat jaar, nadat [slachtoffer] het restaurant [restaurant 1] had verlaten, weer naar Nederland teruggekomen. Het was de verdachte die in die periode belast was met het dagelijkse reilen en zeilen in het restaurant. Ook in de periode dat haar man wel aanwezig was in het restaurant had zij een leidende rol en was zij het die een belangrijk deel van de uitvoeringshandelingen heeft gepleegd die in de tenlastelegging staan vermeld.
[slachtoffer] is uiteindelijk door collega’s naar een huisarts gebracht die hem onmiddellijk heeft doorverwezen naar het ziekenhuis. Blijkens zijn slachtofferverklaring van 11 september 2015 staat [slachtoffer] nog steeds onder behandeling van een psychiater en heeft hij psychotrauma behandeling. Hij slikt veel medicijnen voor zijn lichamelijk klachten, maar ook antidepressiva en slaapmedicatie. Uit de brief van de maatschappelijk werkster van 11 september 2015 blijkt dat het nog steeds niet goed gaat met de lichamelijke gezondheid van [slachtoffer] . Hoewel niet vaststaat dat het handelen van de verdachte en haar echtgenoot de oorzaak is van [slachtoffer] slechte gezondheid, is wel aannemelijk dat deze handelwijze hem veel leed heeft berokkend en ernstige inbreuk heeft gemaakt op zijn lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De verdachte heeft zich daarbij, naar het hof aannemelijk acht, voornamelijk laten leiden door haar financiële eigenbelang en de belangen van [slachtoffer] daaraan ondergeschikt gemaakt.
Het hof houdt in strafmatigende zin rekening met het feit dat uit een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 21 juni 2016 blijkt dat de verdachte op een enkele veroordeling van alweer geruime tijd geleden en een drietal transacties na, waarvan de laatste uit 2013 stamt, waarmee het hof geen rekening zal houden, verder niet met justitie in aanraking is gekomen.
Het over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 13 augustus 2014, opgemaakt door M. de Roos, houdt in dat de verdachte (mede) als gevolg van haar aanhouding en die van haar echtgenoot in een financieel slechte situatie zijn terechtgekomen en (naar het hof begrijpt) hun bedrijf en koopwoning zijn kwijtgeraakt. Zij moeten rondkomen van een bijstandsuitkering en nemen deel aan een schuldsaneringstraject.
Met betrekking tot het recht van de verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof als volgt.
Op 23 augustus 2010 is de verdachte [verdachte] door politie aangehouden en in verzekering gesteld, zijnde het moment waaraan zij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar strafvervolging zal worden ingesteld. Op grond van het tijdsverloop tussen dat moment, de veroordeling in eerste aanleg op 18 maart 2013 en de uiteindelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep op 15 juli 2016, mede gelet op de ingewikkeldheid van het onderzoek waarbij meerdere verdachten waren betrokken en het grote aantal getuigen dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep op verzoek van de verdediging is gehoord, is het hof van oordeel dat de behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Anders dan de raadsman heeft bepleit is derhalve geen sprake van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf zijn zouden naar het oordeel van het hof in beginsel een passende sanctie zijn geweest wanneer het hof tot een integrale bewezenverklaring was gekomen Nu het hof de verdachte echter zal vrijspreken van een deel van het onder 1 ten laste gelegde feit, waardoor de ten laste gelegde periode van mensenhandel aanzienlijk wordt bekort, acht het hof, mede gelet op het opgetreden tijdsverloop sinds de feiten werden gepleegd in 2009, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, alsmede een taakstraf van aanzienlijke duur, passend.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met daarnaast een taakstraf van tweehonderdveertig uren passend en geboden.
Gelet op het feit dat het hof niet komt tot oplegging van een gevangenisstraf, zal de vordering van de advocaat-generaal tot het verlenen van een bevel tot gevangenneming van de verdachte worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de vordering van de benadeelde partij – die voor een groot deel ziet op de ten laste gelegde mensenhandel – toe te wijzen tot een bedrag van € 27.302,91 te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en uitgaande van een veroordeling voor zowel mensenhandel als diefstal in vereniging met valse sleutels.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair wordt de hoogte van de gevorderde geleden (im)materiële schade (al dan niet uitbetaald salaris en/of gemaakte overuren en/of smartengeld) betwist. Bovendien is volgens de verdediging de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel te ingewikkeld om op de terechtzitting in de strafzaak te behandelen. Onderzoek naar het bestaan van schulden en leningen en onderlinge afspraken die daarover zouden zijn gemaakt vormt een onevenredige belasting voor het strafgeding en moet om die reden niet ontvankelijk worden verklaard.
Oordeel van het hof
- de vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding wegens geleden materiele en immateriële schade. Deze bedraagt € 30.424,73, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade bestaat uit (ten eerste) € 9.920,- aan overschrijvingen van de rekening van [slachtoffer] naar de rekening van [medeverdachte] , (ten tweede) € 4.850,- aan overschrijvingen van de rekening van [slachtoffer] naar de rekening van [restaurant 2] BV en (ten derde) € 7.870,92 aan ten onrechte niet uitbetaald overwerk. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 24.533,81. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering verminderd tot een bedrag van € 29.302,91,
omdat door [medeverdachte] aan de benadeelde partij een bedrag van € 1.121,82 is betaald – naar het hof begrijpt strekkend tot mindering op voornoemd bedrag van € 9.920,00 –, zodat resteert een bedrag van
€ 19.302,91. De benadeelde partij heeft haar vordering tot vergoeding van immateriële schade van
€ 10.000,00 gehandhaafd.
- met betrekking tot de bedragen van € 9.920,00 en € 4.850,00 ter zake van overboekingen
Gelet op de gemotiveerde bewezenverklaring staat vast dat [verdachte] de verschillende overboekingen van de rekeningen van [slachtoffer] heeft verricht. Zij heeft zich daardoor als hiervoor overwogen schuldig gemaakt aan diefstal met een valse sleutel, meermalen gepleegd. De verdediging heeft gesteld dat de overboekingen door [slachtoffer] van [verdachte] en [medeverdachte] geleend geld betroffen en dat [slachtoffer] derhalve door deze overboekingen geen schade heeft geleden. Van de vordering van oorspronkelijk € 9.920,00 resteert na vermindering in hoger beroep nog een bedrag van € 8.798,18.
Het hof wijst op het bepaalde in art. 6:135, aanhef en onder b, BW, luidend:
"Een schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening:
(...)
b. indien zijn verplichting strekt tot vergoeding van schade die hij opzettelijk heeft toegebracht."
Aangezien de ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaarde diefstal opzet impliceert, heeft de verdachte dus niet de bevoegdheid tot verrekening van haar tegenvordering (wat daarvan overigens zij) met de te vergoeden schade.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte tot vergoeding van de gestolen gelden is gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 13.648,18.
Wat betreft het bedrag van € 8.798,18 zal de verdachte tot een bedrag van € 7.720,00 hoofdelijk worden veroordeeld, nu gelet op een inmiddels onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam, afdeling civielrecht en belastingrecht, van 15 juli 2014, dat zich in het dossier bevindt, vaststaat dat [medeverdachte] ter zake van dezelfde schade is veroordeeld tot betaling aan [slachtoffer] van € 7.720,00.
- met betrekking tot het bedrag van € 7.870,92 ter zake van overwerk
De laatste post betreft het gestelde door [slachtoffer] verrichte overwerk ad € 7.870,92. De verdachte heeft steeds betwist een bedrag aan niet uitgekeerde overwerkvergoeding verschuldigd zou zijn. Bij deze stand van zaken zou een nader onderzoek naar deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De benadeelde partij zal daarom wat dit onderdeel van de vordering betreft niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. Hiervoor geldt dat zij deze bij de civiele rechter kan aanbrengen.
- met betrekking tot het bedrag van € 10.000 aan immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade van € 10.000,-- overweegt het hof als volgt. Omdat in hoger beroep een kortere periode van mensenhandel bewezen is verklaard dient de daarop gebaseerde immateriële schadevergoeding te worden beperkt tot de periode waarin de benadeelde partij werkzaam was in restaurant [restaurant 1] , zijnde een periode van ongeveer een half jaar. Het hof waardeert het voorschot op de immateriële schade ten laste van de verdachte daarom lager dan in eerste aanleg en stelt deze naar billijkheid vast op € 2.500,00. Ook met betrekking tot dit bedrag zal [verdachte] hoofdelijk worden veroordeeld, nu [medeverdachte] bij arrest van dit hof van heden terzake van de voortgezette handeling van mensenhandel tot eenzelfde bedrag aan immatriele schadevergoeding is veroordeeld.
Het hof komt op grond van al het voorgaande tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van
€ 13.648,18 ter vergoeding van de materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van de immateriële schade, zijnde in totaal € 16.148,18, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte tot dit bedrag rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Voor het overige deel zal het hof de vordering niet ontvankelijk verklaren omdat vaststelling van de precieze hoogte van – indien al – een overblijvend deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 56, 57,
273f (oud) en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 16.148,18 (zestienduizend honderdachtenveertig euro en 18 cent) bestaande uit € 13.648,18 (dertienduizend zeshonderdachtenveertig euro en 18 cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die evenals haar mededader hoofdelijk tot een bedrag van € 7.720,00 aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover [medeverdachte] aan zijn betalingsverplichting uit hoofde van voornoemd te zijnen aanzien gewezen arrest van het gerechtshof Amsterdam, afdeling civielrecht en belastingrecht, van 15 juli 2014, heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, en die voor het overige alleen aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 september 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte tevens de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
van € 16.148,18 (zestienduizend honderdachtenveertig euro en 18 cent) bestaande uit € 13.648,18 (dertienduizend zeshonderdachtenveertig euro en 18 cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 115 (honderdvijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover [medeverdachte] voormeld bedrag van € 7.720,00 uit hoofde van voornoemd te zijnen aanzien gewezen arrest van het gerechtshof Amsterdam, afdeling civielrecht en belastingrecht, van 15 juli 2014, en/of voormeld bedrag van € 2.500,00 ter zake van immateriële schade heeft betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de (im)materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 september 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst af de vordering bevel gevangenneming.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. F. Hardonk-Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juli 2016.