Hof Amsterdam, 23-07-2013, nr. 23-002069-13
ECLI:NL:GHAMS:2013:2556
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-07-2013
- Zaaknummer
23-002069-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:2556, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑07‑2013
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2013:3967, Niet ontvankelijk
Uitspraak 23‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Terugwijzing naar rechtbank. OM wel ontvankelijk in de vervolging (jeugdzaak)
Partij(en)
parketnummer: 23-002069-13
datum uitspraak: 23 juli 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-651477-10 tegen
[verdachte],
[geboortedatum en -plaats],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair:zij op of omstreeks 08 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een telefoon (merk Blackberry), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of haar mededader(s) de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) - om voornoemde [slachtoffer] is/zijn gaan staan en/of voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben ingesloten en/of - de (rechter)arm van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gepakt en/of op haar rug heeft/hebben gedraaid en/of - tegen voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Geef me je Blackberry", althans woorden van die aard en/of strekking en/of - voornoemde telefoon (Blackberry) uit de handen van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben getrokken en/of gegrist en/of - heeft/hebben gezegd: "Trek je mes", althans woorden van die aard en/of strekking en/of - een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben vastgehouden en/of gericht gehouden en/of - heeft/hebben gezegd: "Ik ga haar djoeken", althans woorden van die aard en/of strekking.
subsidiair:zij op of omstreeks 08 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een telefoon (merk Blackberry), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) - om voornoemde [slachtoffer] is/zijn gaan staan en/of voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben ingesloten en/of - de (rechter)arm van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gepakt en/of op haar rug heeft/hebben gedraaid en/of - tegen voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Geef me je Blackberry", althans woorden van die aard en/of strekking en/of - voornoemde telefoon (merk Blackberry) uit de handen van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben getrokken en/of gegrist en/of - heeft/hebben gezegd: "Trek je mes", althans woorden van die aard en/of strekking en/of - een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben vastgehouden en/of gericht gehouden en/of - heeft/hebben gezegd: "Ik ga haar djoeken", althans woorden van die aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Tegen het vonnis, waarin de rechtbank de officier van justitie wegens overschrijding van de redelijke termijn niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging, is de officier van justitie in hoger beroep gekomen. Dit vonnis kan niet in stand blijven op de gronden als hierna vermeld.
ProcesverloopHet hof stelt, in navolging van de rechtbank, voor wat betreft het procesverloop het volgende vast.
Verdachte is op 8 oktober 2010 aangehouden op verdenking van medeplegen van een straatroof en vervolgens in verzekering gesteld. Op genoemde datum is zij er derhalve mee bekend geraakt dat er tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld.
Het hof stelt vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn daarom is aangevangen 8 oktober 2010. De zaak van de verdachte is op 2 april 2013 inhoudelijk door de rechtbank behandeld.
De officier van justitie heeft op 12 april 2013 hoger beroep ingesteld. Op 17 mei 2013 is de aanzegging hoger beroep uitgereikt aan de, door verdachte, schriftelijk gemachtigde.
De stukken zijn ter griffie van dit hof binnengekomen op 13 juni 2013.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft onder verwijzing naar de appelschriftuur van de officier van justitie betoogd dat de rechtbank ten onrechte het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu de Hoge Raad expliciet geoordeeld heeft dat ook in jeugdzaken een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar dient te worden verdisconteerd in de strafmaat.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de rechtbank op goede gronden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging en hij heeft het hof verzocht hetzelfde te doen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de overheid zelf het uitgangspunt huldigt dat jeugdstrafrechtzaken, gelet op het pedagogisch karkater, snel dienen te worden afgedaan (de zgn. Kalsbeeknormen).
Ten tijde van het ten laste gelegde feit was verdachte veertien jaar oud, op dit moment is zij zeventien jaar oud. De huidige ontwikkelingen en mogelijkheden van verdachte zouden gefrustreerd kunnen worden en daar is geen redelijk (pedagogisch) doel mee gediend.
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie de zaak “gewoon was vergeten”.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het EVRM neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de Nederlandse rechtspraak is aanvaard hetgeen de Hoge Raad in zijn standaardarrest van 3 oktober 2000 als maatstaf heeft geformuleerd, namelijk dat als uitgangspunt voor gevallen waarin het strafrecht voor jeugdigen wordt toegepast, geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
In de onderhavige zaak is sinds de aanvang van de vervolging tot aan het wijzen van eindvonnis op 2 april 2013 een periode verstreken van bijna 30 maanden.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de lange duur van de behandeling in eerste aanleg zouden kunnen verklaren of rechtvaardigen.
Evenals de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat dit een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn oplevert.
Het hof overweegt dat de overschrijding van de redelijke termijn, ook wanneer deze zeer aanzienlijk is, volgens vaste rechtspraak, in de regel niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging leidt. De hiervoor bedoelde 16-maandennorm houdt een strengere maatstaf in voor de beoordeling van de met een jeugdzaak gemoeide behandelperiode maar aan overschrijding dienen blijkens de rechtspraak van de Hoge Raad geen andere consequenties te worden verbonden dan in zaken betreffende meerderjarige verdachten. Vermindering van de op te leggen straf is telkens de aangewezen sanctie.
De rechtbank heeft onder meer overwogen dat artikel 3, eerste lid, en artikel 40, tweede lid, sub b onder iii, van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) tot een strengere beoordeling van termijnoverschrijding nopen. Deze bepalingen houden in de opdracht dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen respectievelijk de opdracht tot afdoening van strafzaken zonder vertraging door de bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie.
Naar het oordeel van het hof evenwel, kan uit de bewoordingen van deze verdragsbepalingen niet meer worden afgeleid dan een instructienorm die de verdragspartijen opdraagt zich maximaal in te spannen bij de afdoening van strafzaken betreffende jeugdigen. Dat dit een beschermingsniveau oplevert dat een aanvulling biedt op het beschermingsniveau,voortvloeiend uit het EVRM, kan uit de redactie van de bepalingen noch uit de rechtspraak worden afgeleid.
De veronderstelling van de rechtbank dat de verdragsverplichtingen voortvloeiend uit het IVRK niet volledig zijn geïncorporeerd in de door de Hoge Raad aan de feitenrechtspraak gegeven vuistregels voor beoordeling van “undue delay” in jeugdstrafzaken wordt door het hof evenmin gedeeld. Voor een dergelijke conclusie bieden de daarop betrekking hebbende arresten van de Hoge Raad geen steun.
Een en ander houdt in dat het bijzondere karakter van het jeugdstrafrecht, in het bijzonder het pedagogische motief, wat het recht op een tijdige behandeling van een strafzaak betreft, geacht moet worden zijn weerslag te hebben gekregen in de strengere 16-maandennorm. Overigens is de systematiek van beoordeling en sanctionering niet anders dan die in het meerderjarigenstrafrecht.
Daarnaast biedt de rechterlijke straftoemetingsvrijheid vrijwel onbegrensde ruimte om met tijdsverloop rekening te houden.
De door de rechtbank in haar vonnis besproken bijzondere omstandigheden van het geval, zoals het positieve verloop van de uitvoering van de schorsingsvoorwaarden en het uitblijven van nieuwe strafbare feiten, kunnen hierin eveneens worden betrokken. Zij vormen echter onvoldoende grond om de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring te dragen.
Het hof komt derhalve tot het oordeel dat de rechtbank de officier van justitie ten onrechte niet- ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging, zodat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven.
Het hof acht het hoger beroep van de officier van justitie gegrond.
Het hof zal het vonnis daarom vernietigen.
De raadsman heeft namens de verdachte, mede in het licht van de aankondiging van de advocaat-generaal dat zij een bewezenverklaring van de diefstal met geweld zou gaan vorderen, verzocht dat het hof bij gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van het vonnis toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 423, tweede lid, Sv en de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank.
Het hof zal het verzoek toewijzen en dienovereenkomstig beslissen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, teneinde recht te doen op de inleidende dagvaarding met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.G.B. Heutink, mr. R.M. Steinhaus en mr. J.G.W. Willems-Morsink, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2013.
Mr. J.G.W. Willems-Morsink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=