V-N 2024/14.6
Prejudiciële vragen over omstandigheden bij verrichten substantieel gedeelte werkzaamheden in woonstaat
HR 15-03-2024, ECLI:NL:HR:2024:390, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15 maart 2024
- Magistraten
Van Eijsden, Feteris, Boerlage, Cools, Van der Voort Maarschalk
- Zaaknummer
22/02795
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS949272:1
- Vakgebied(en)
Internationale sociale zekerheid / Verzekeringsplicht
Internationale sociale zekerheid / Bijzondere onderwerpen
Europees belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2024:390, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑03‑2024
ECLI:NL:PHR:2023:197, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 17‑02‑2023
- Wetingang
art. 14 en 73 Verordening (EEG) 987/2009; art. 13 Verordening (EEG) nr. 883/2004
Essentie
De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over de omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling van de vraag of iemand die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden in de woonstaat verricht.
Samenvatting
X werkt in 2016 op een binnenvaartschip in België, Duitsland en Nederland voor Q, zijn werkgever uit Liechtenstein. Het schip behoort toe aan een Nederlands scheepvaartbedrijf. De SVB geeft een A1-verklaring af en verklaart de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing. De SVB acht daarbij van belang dat X een substantieel gedeelte (ongeveer 22%) van zijn ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.