Rb. Midden-Nederland, 13-12-2013, nr. 2450893 UV EXPL 13-443 HV/4061
ECLI:NL:RBMNE:2013:7414
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
13-12-2013
- Zaaknummer
2450893 UV EXPL 13-443 HV/4061
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:7414, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 13‑12‑2013; (Kort geding)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2014-0027
VAAN-AR-Updates.nl 2014-0027
Uitspraak 13‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Loonvordering. Matiging loon met 6% (2 x 3%) door werkgever wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Terughoudende beoordeling. Noodzaak en zorgvuldig handelen werkgever. Redelijk voorstel. Van werknemer kan in licht van alle omstandigheden in redelijkheid instemming worden gevergd.
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2450893 UV EXPL 13-443 HV/4061
Kort geding vonnis van 13 december 2013
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand N.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Inbo B.V.,
gevestigd te Woudenberg,
verder ook te noemen Inbo,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S. le Noble.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met producties;
het verweerschrift met producties;
de mondelinge behandeling, waarvan aantekening;
de pleitnota van Inbo.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1. [eiser], geboren op [1973], is sinds 1 maart 2007 in dienst van Inbo, een architectonisch en (steden)bouwkundig ontwerpbureau. [eiser] bekleedt de functie van bouwkundige. Het dienstverband geldt thans voor onbepaalde tijd. Het laatstgenoten salaris van [eiser] bedraagt € 3.310,-- bruto per maand, exclusief emolumenten.
Noch de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Inbo noch de daarop van toepassing zijnde CAO bevat een (eenzijdig) wijzigingsbeding.
2.2. Bij brief van 8 april 2013 heeft het bestuur van Inbo haar werknemers medegedeeld dat zij in 2013 (weer) een reorganisatie zal moeten doorvoeren. Op 10 april 2013 heeft zij voor de ondernemingsraad (OR) hierover een presentatie gehouden en nadien nogmaals op 19 april 2013. Bij brief van 19 april 2013 heeft het bestuur van Inbo de OR om advies gevraagd over de geplande reorganisatie. Bij brief van 25 april 2013 heeft het bestuur van Inbo de werknemers nader geïnformeerd. In deze brieven is medegedeeld dat 42 werknemers Inbo zullen moeten verlaten (waarvan 37 mensen onvrijwillig via een UWV-procedure of via ontbinding van de arbeidsovereenkomst), dat maatregelen op het gebied van huisvesting zullen worden genomen (waaronder samenvoeging van locaties en verhuizing naar goedkopere ruimten), alsmede loonmaatregelen. Dit laatste betreft een collectieve loonmatiging van 6% (3% per 1 juni 2013 en 3% per 1 januari 2014) en de uitbetaling van het vakantiegeld in december 2013 in plaats van in mei 2013.
Op 26 april 2013 heeft de OR een memo aan de medewerkers van Inbo uitgedaan waarin zij laat weten dat zij het bestuur positief heeft geadviseerd inzake het loonoffer.
Per e-mail van 26 april 2013 heeft het bestuur van Inbo vervolgens de werknemers gevraagd om alternatieven aan te dragen voor de voorgenomen loonmaatregelen en om mee te doen aan een medewerkerpeiling aangaande deze maatregelen. Via een stemknop kon een ‘ja’ of ‘nee’ worden aangegeven. Per e-mail van 8 mei 2013 heeft het bestuur van Inbo bij de werknemers gerezen vragen nader beantwoord. Op 16 mei 2013 heeft zij haar werknemers per e-mail geïnformeerd over de uitslag van de medewerkerpeiling: 83% van de gevraagde medewerkers heeft gereageerd (94 van 113) en 83% daarvan heeft met de loonmatiging ingestemd (78 werknemers hebben ‘ja’ gestemd, 16 ‘nee’). De OR heeft deze uitslag - na controle op verzoek van het bestuur van Inbo - per e-mail van 23 mei 2013 aan de werknemers bevestigd.
2.3. Bij brief van 24 mei 2013 heeft het bestuur van Inbo haar werknemers geïnformeerd over het door haar definitief genomen besluit om de loonmatiging en de uitgestelde betaling van het vakantiegeld collectief door te voeren, mede naar aanleiding van de uitslag van de medewerkerspeiling.
2.4. Bij brief van 3 juni 2013 is [eiser] door Inbo ([A], partner/bestuurder van Inbo) geïnformeerd over de aanpassing van zijn loon per 1 juni 2013 naar € 3.210,70 bruto en wederom per 1 januari 2014. Bij deze brief is een ‘Questions and Answers’-lijst ‘loonmaatregel en vakantiegeld’ (Q&A-lijst) gevoegd.
2.5. Sinds 1 juni 2013 heeft Inbo [eiser] € 3.210,70 bruto per maand uitbetaald. Per
1 januari 2014 zal het loon van [eiser] € 3.114,38 bruto bedragen. [eiser] heeft met deze wijziging van het loon niet ingestemd.
2.6. Bij brief van 25 juni 2013 heeft [eiser], althans zijn gemachtigde, Inbo gesommeerd de op [eiser] toegepaste loonmaatregelen met terugwerkende kracht ongedaan te maken. Bij brief van 8 juli 2013 heeft Inbo hierop afwijzend gereageerd.
Op 13 augustus 2013 hebben [eiser] en [A] gesproken over het door [eiser] ingediende bezwaar tegen de loonmaatregelen. [eiser] heeft de inhoud van dit gesprek in zijn e-mail van 21 augustus 2013 aan [A] bevestigd:
“In ons gesprek gaf ik nogmaals aan dat het korten van 2* 3% op mijn salaris na een eventueel ontslag bij reorganisatie en/of faillissement van Inbo (en gezien de situatie op dit moment en in de toekomst in onze branche en bij Inbo niet geheel ondenkbaar) het verkoop van mijn woning zou kunnen betekenen, daar mijn vaste kosten veel hoger zullen uitvallen dan de inkomsten.
Dit is, behoudens dat een collectieve loonkorting en uitstel van betaling vakantiegeld niet is toegestaan, een zeer belangrijke reden om niet akkoord te gaan. Ik zou anders akkoord gaan met het verkopen van mijn woning na eventueel ontslag bij reorganisatie en/of faillissement van Inbo.”
2.7. Per e-mail van 6 november 2013 heeft de controller van Inbo aan de werknemers van Inbo laten weten dat op last van het bestuur van Inbo het vakantiegeld in november 2013 in plaats van in december 2013 zal worden uitbetaald.
3. Hetgeschil
3.1. [eiser] vordert veroordeling van Inbo bij wege van voorlopige voorziening om
aan hem te betalen:
a. tegen deugdelijke specificatie een bedrag van € 500,-- bruto aan loon, zijnde de
maandelijkse vermindering van het brutoloon met € 100,-- sinds 1 juni 2013;
b. voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625
BW;
c. de totaalsom van de onder a en b genoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van respectieve opeisbaarheid van de betreffende bedragen tot de voldoening;
d. de kosten van deze procedure.
3.2. Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] - kort gezegd - dat hij uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt tegen het doorvoeren van de loonmatiging en het later uitbetalen van het vakantiegeld. Inbo mag dergelijke wijzigingen niet eenzijdig doorvoeren. De inzet van deze procedure is alleen de loonmatiging per 1 juni 2013.
3.3. Inbo voert gemotiveerd verweer. Zij voert - kort gezegd - aan dat de door haar genomen loonmaatregelen het gevolg zijn van een zorgvuldige afweging tussen de belangen van de individuele werknemers en de continuïteit van haar bureau, die hiermee voorlopig is veiliggesteld.
3.4. Op de inhoud van wat partijen verder over en weer hebben gesteld zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De spoedeisendheid van de zaak vloeit voort uit de aard daarvan. Het betreft een loonvordering. Inbo heeft er weliswaar op gewezen dat [eiser] reeds sinds 24 mei 2013 van de (definitieve) doorvoering van de loonmatiging op de hoogte is en dat daardoor het spoedeisend belang bij het instellen van de onderhavige vordering ontbreekt, maar dat verweer wordt verworpen. Overigens hebben partijen in de tussenliggende periode ook nog met elkaar gesproken teneinde tot een oplossing te komen van het tussen hen gerezen geschil.
4.2. Voor toewijzing van een voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
Vaststaat dat tussen [eiser] en Inbo geen overeenstemming is bereikt aangaande de door Inbo voorgestelde loonmatiging. Beoordeeld dient derhalve te worden of al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [eiser] ook niet tot instemming daarmee gehouden was.
4.3. Bij gebreke van een wijzigingsbeding in de zin van artikel 7:613 BW dient voornoemde vraag te worden beantwoord aan de hand van artikel 7:611 BW. In dit artikel is de verplichting neergelegd dat werkgever en werknemer zich als een goed werkgever en een goed werknemer dienen te gedragen. Meer concreet en voor de beoordeling in een individueel geval is dit door de Hoge Raad uitgewerkt in het arrest [naam]/Mammoet (HR 11 juli 2008, NJ 2011, 185). Omdat het loon een arbeidsvoorwaarde betreft zijn de in dit arrest gegeven criteria ook van toepassing op het onderhavige geschil. De Hoge Raad heeft toepassing daarvan op een loonwijziging in ieder geval niet uitgesloten. Wel geldt dat bij de beoordeling van de vraag of instemming met een loonwijziging/loonmatiging van de werknemer kan worden gevergd grote terughoudendheid dient te worden betracht. Het loon is de belangrijkste primaire arbeidsvoorwaarde. De werknemer is van het loon financieel afhankelijk en zal zijn uitgavenpatroon daarop duurzaam hebben aangepast.
Blijkens het arrest [naam]/Mammoet dient in de eerste plaats te worden onderzocht of de werkgever in de gewijzigde omstandigheden op het werk als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden en ten tweede of het door hem gedane voorstel redelijk is. In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven en de aard van de ingrijpendheid van het gedane voorstel, alsmede - naast het belang van de werkgever en de door hem gedreven onderneming - de positie van de betrokken werknemer aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden. Vervolgens dient te worden onderzocht of aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd.
4.4. Inbo heeft in het kader van de eerste vraag van het arrest [naam]/Mammoet het
volgende gesteld. De economische crisis sinds 2009 heeft haar hard geraakt. Haar omzet is ten opzichte van 2008 fors gedaald (62%, van € 30.207.000,-- in 2008 naar (thans geprognosticeerd) € 11.370.000,-- in 2013). Dit is mede een gevolg van een lagere werkvoorraad en lagere honoraria per project bij gelijkblijvende taken en verantwoordelijkheden. Sinds 2009 heeft Inbo al drie (personele) reorganisaties doorgevoerd. Thans kan de omzetdaling niet meer alleen worden gecompenseerd door een lager medewerkeraantal of door kostenreducties in niet-personele kosten (er is al gesneden in de huisvestingskosten en de leasecontracten en er zijn sinds 2009 geen winst- en bonusuitkeringen geweest), maar is een kostendaling per medewerker en daarmee een lagere kostprijs noodzakelijk. 75%-80% van de kosten van Inbo betreft namelijk personeelskosten. De loonmatiging voorkomt in 2013 het doorbreken van de financieringslimiet bij de bank in september/oktober 2013 en daarmee het opzeggen door de bank van het vertrouwen in Inbo. In 2014 leidt de loonmatiging tot een besparing van € 450.000,-- tot € 500.000,-- op een omzet van ongeveer € 10.142.000,-- en uiteindelijk weer tot een positief jaarresultaat van € 692.000,-- (in 2013: minus € 2.434.000,--). Het einde van Inbo wordt daarmee voorkomen.
Inbo heeft deze uiteenzetting onderbouwd met stukken omtrent haar ontvangsten en uitgaven in 2013, haar jaarplan voor 2013, een overzicht van de huidige cijfers voor 2013 (prognose 2013) en een jaarplan voor 2014. Hieruit blijkt dat de door Inbo gerealiseerde omzet in 2013 (20-30%) achterblijft bij de geplande omzet in het jaarplan 2013 (productie 2 en 4), dat sprake is van een omzetdaling van € 2,2 miljoen tot € 2,5 miljoen ten opzichte van 2012 en een verlies van Inbo van € 2.434.000,-- in 2013. Blijkens de ‘resultatenrekening jaarplan 2013’ (productie 4) is de prognose voor 2013 dat bij een ongewijzigde situatie tegenover een opbrengst (omzet) van € 10.760.000,-- een bedrag van € 9.384.000,-- aan personeelskosten staat en € 3.810.000,-- aan niet-personele kosten. Dit, terwijl in het jaarplan 2013 nog een bescheiden positief resultaat van € 242.000,-- was begroot. De werkelijke werkvoorraad blijft ook achter bij de geplande werkvoorraad en neemt gedurende het jaar 2013 verder af (in totaal met 37% in maart 2013 ten opzichte van maart 2012, productie 4). In ieder geval vanaf januari 2013 overtreffen de uitgaven van Inbo de ontvangsten, hetgeen vanaf april 2013 leidt tot een steeds groter wordend negatief liquiditeitssaldo (productie 9). Bij het niet wijzigen van de uitgaven zou dit in september en oktober 2013 hebben geleid tot een liquiditeitssaldo van minus € 1.023.000 in september 2013 en minus € 1.320.000,-- in oktober 2013 en daarmee tot overschrijding van de kredietlimiet van € 1 miljoen.
[eiser] heeft niet weersproken dat het niet goed gaat met Inbo. Ook heeft hij de juistheid van deze cijfers niet weersproken. Wel heeft hij gesteld uit de cijfers niet blijkt dat een faillissement dreigt of dreigde bij het achterwege laten van de loonmaatregelen en dat deze daarom (nog) niet nodig waren. Niet alle projecten van Inbo zijn volgens [eiser] verliesgevend. Wat Inbo volgens [eiser] vooral doet is - na de eerdere reorganisaties - een verbetering doorvoeren in haar kosten, onder meer in het belang van de relatief grote toplaag (partners en associates) van Inbo die weer belang heeft bij (uiteindelijk) winstgevendheid van Inbo.
4.5. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is niet aannemelijk geworden dat het doorvoeren van de loonmatiging door Inbo gelegen is in uitsluitend winstbejag en een korte termijnvisie. Er worden op dit moment geen winst- en bonusuitkeringen gedaan. Daarnaast heeft Inbo (onbetwist) gesteld dat de partners, ondanks een forse waardedaling van hun aandeel in het bedrijf, extra geld in Inbo hebben geïnvesteerd door de aandelen van vertrekkende medewerkers over te nemen teneinde de liquiditeit van het bedrijf niet nog verder te laten verzwakken. Voldoende aannemelijk is geworden dat de huidige financiële situatie van Inbo en haar achterblijvende omzet haar noopt tot nieuwe maatregelen om in ieder geval weer financieel gezond te worden. Met reeds drie personele reorganisaties achter de rug, waarbij het medewerkeraantal uiteindelijk is gehalveerd ten opzichte van 2008, heeft Inbo tot nog toe het tij niet voldoende kunnen keren en stevent zij af op een groot verlies in 2013. Bij de laatste reorganisatie (van april 2013) is ook slechts - met instemming van de OR vanwege de financiële situatie van Inbo - een ontslagvergoeding met een c-factor 0,15 uitgekeerd, welke in termijnen wordt uitbetaald (productie 21). Dat Inbo het thans ook over een andere boeg gooit, teneinde een kostenreductie per medewerker te bewerkstelligen en verdere ontslagen te voorkomen (en uiteindelijk haar onderneming te behouden), is dan ook niet onbegrijpelijk. Dit geldt te meer nu - zoals Inbo onbetwist heeft gesteld - ook een bepaald werknemersaantal nodig is om deze omzet te genereren. Niet onaannemelijk is dat dit ook geldt wat betreft het acquireren van het werk door de partners en associates van Inbo. Op voorhand kan daarom niet gezegd worden dat de toplaag van Inbo te zwaar is en dat daarin (meer) gesneden zou moeten worden. Deze is reeds afgebouwd van 17 partners en 7 associates naar 11 partners en 3 associates. Blijkens de brief van het bestuur van Inbo van 19 april 2013 aan de OR vraagt ‘de markt’ ook steeds vaker dat projecten worden uitgevoerd door de partner of senior die de contacten heeft met de opdrachtgever en het werk zelf verwerft. Ook de huisvestingskosten vermindert Inbo in 2014 met 49% ten opzichte van 2013 (productie 12).
Met de loonmaatregel (kostenbesparing) wordt uiteindelijk het doorbreken van de kredietlimiet voorkomen en wordt in 2014 (zonder winst- en bonusuitkering) weer een positief resultaat verwacht van € 692.000,-- (productie 12).
Voorts geldt dat Inbo bij de besluitvorming over de loonmaatregelen zorgvuldig te werk is gegaan. Zij heeft ten eerste de OR (en haar Raad van Advies) daarover uitgebreid ingelicht (productie 2, 4 en 5), hoewel instemming van de OR de individuele werknemer niet kan binden. De OR (en Raad van Advies) heeft zich achter de beoogde maatregelen geschaard, met dien verstande dat uit de notulen van de vergadering van de OR van 12 april 2013 wel blijkt dat zij deze ingreep aanvankelijk fors vond. In haar memo van 26 april 2013 aan de medewerkers van Inbo heeft de OR opgenomen dat zij de opstelling van het bestuur in het proces van vaststelling van reorganisatie en Sociaal Plan als buitengewoon open en constructief heeft ervaren, tevreden is over het verloop van het proces en gelet op de belangen van de mensen die moeten vertrekken en de belangen van Inbo en de mensen die blijven ervan overtuigd is dat in de huidige situatie de beste mogelijke regeling is gevonden. Ten tweede heeft Inbo ook haar werknemers uitgebreid en gefaseerd geïnformeerd over de stand van zaken en een medewerkerpeiling georganiseerd. Hieruit blijkt dat 83% van de 83% responderende werknemers niet afwijzend heeft gereageerd op de voorgestelde loonmaatregelen. Er was derhalve een relatief groot draagvlak voor doorvoering van de loonmaatregelen. Niet gesteld of gebleken is dat de werknemers zijn ‘overvallen’ met deze maatregel. [eiser] heeft wel gesteld dat nuance ontbreekt bij de weergave van de medewerkerpeiling, maar heeft dit niet onderbouwd met bijvoorbeeld verklaringen van collega’s.
De kantonrechter is voorshands dan ook van oordeel dat Inbo als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van het voorstel.
4.6. De tweede beoordeling is of het voorstel tot loonmatiging redelijk is. Hierbij moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
De achtergrond van de door Inbo doorgevoerde loonmatiging is hiervoor omschreven. Inbo heeft gemeend de lonen gefaseerd te moeten verlagen met 2 x 3 %, met dien verstande dat zij daarmee niet onder het in de CAO geldende minimumloon wil duiken en ook werknemers die nog niet aan het einde van hun schaal zitten hun periodiek in 2013 wil onthouden. Voor [eiser] komt dit neer op een (relatief beperkte) achteruitgang van per 1 juni 2013 € 99,30 bruto en per 1 januari 2014 nog eens € 96,32 bruto (= € 195,62 bruto). Ook de partners en associates doen mee met de loonmaatregel.
[eiser] heeft niet aangevoerd wat deze achteruitgang netto voor hem betekent en wat het gevolg is van deze achteruitgang voor de verhouding tussen zijn inkomen en zijn (vaste) lasten. [eiser] heeft uitsluitend gesteld dat indien Inbo failliet gaat of [eiser] bij een nieuwe reorganisatie alsnog wordt ontslagen zijn werkloosheidsuitkering zal worden gebaseerd op het lagere loon en dan te weinig zal zijn om zijn woonlasten te kunnen voldoen. Een lager loon leidt inderdaad tot een lagere werkloosheidsuitkering. Vooralsnog - en juist door het invoeren van de onderhavige loonmaatregelen - is werkloosheid voor [eiser] echter niet aan de orde. Inbo heeft in haar e-mail van 8 mei 2013 ook laten weten dat bij een eventueel ontslag op een later moment zij er al het mogelijke aan zal doen om de aanspraak op een werkloosheidsuitkering te laten baseren op het oorspronkelijke salaris van de betreffende werknemer. Ook kan thans niet gezegd worden dat de verlaging van het loon van [eiser] te fors is of buitenproportioneel met het daarbij door Inbo te bereiken (financiële) resultaat. Op de opbrengsten conform het jaarplan van 2014 van € 10.142.000,-- drukken niet-personele kosten van € 2.117.000,-- (55% vergeleken met geprognosticeerd in 2013 € 3.810.000,--) en personele kosten van € 7.333.000,-- (78% tegen € 9.384.000.--geprognosticeerd in 2013). Juist de effecten die de loonmaatregel voor de onderneming van Inbo zal hebben in 2013 en 2014 en het belang dat ook [eiser] heeft bij instandhouding van de onderneming, ook wat betreft de hoogte van zijn inkomen in vergelijking met een werkloosheidsuitkering, is de kantonrechter voorshands van oordeel dat het door Inbo gedane voorstel redelijk is.
Het voorstel van Inbo wordt binnen de onderneming breed gedragen. [eiser] is
de enige werknemer dan wel één van de twee werknemers is die daartegen uiteindelijk formeel bezwaar heeft aangetekend. Het niet doorvoeren van de collectieve loonmaatregel zal leiden tot een nieuwe reorganisatie, met mogelijk weer ontslagen, en/of het einde van Inbo. Uit de stukken van het bestuur van Inbo (bijvoorbeeld de e-mail van het bestuur van Inbo van 8 mei 2013, productie 24) en hetgeen zij ter zitting heeft verklaard, maar ook uit de memo van de OR van 26 april 2013 blijkt van een grote gezamenlijke inzet voor het behoud van Inbo en een zorgvuldige afweging van belangen: na vele goede jaren (waarin ook werknemers door middel van aandelen/certificaten in de winst konden delen) deelt men nu samen het lot van de magere jaren. Blijkens de e-mail van het bestuur van Inbo van 8 mei 2013 bestaat er ook samenhang tussen de loonmaatregel en het - ondanks de slechte financiële situatie - toch willen aanbieden van een ontslagvergoeding aan de collega’s die in het kader van deze reorganisatie noodgedwongen moeten vertrekken. Ook blijkt daaruit dat het bestuur van Inbo het door enkele werknemers gedane voorstel om het vakantiegeld in het geheel niet uit te betalen onwenselijk heeft geacht onder meer in verband met het eenmalige loonoffer van deze grootte (8%). Voorts heeft het bestuur van Inbo, omdat zij daartoe financiële ruimte zag, besloten tot eerdere uitkering van de uitgestelde vakantietoeslag in het belang van de werknemers.
In het licht van alle hiervoor benoemde omstandigheden van het geval is de kantonrechter voorshands van oordeel dat - met inachtneming van de terughoudendheid die bij de wijziging van deze primaire arbeidsvoorwaarde geldt - van [eiser] solidariteit en daarmee aanvaarding van de voorgestelde loonmatiging in redelijkheid gevergd kan worden. Daarbij geldt wel dat Inbo heeft aangegeven zowel in haar berichtgeving naar de werknemers toe (de Q&A-lijst bij de brief van 3 juni 2013) als ter zitting dat zij de loonmaatregel zal terugdraaien indien haar financiële situatie/de markt dit toelaat. Hoewel onduidelijk is wanneer dit zal zijn gelet op het huidige economische klimaat, verwacht de kantonrechter van Inbo dat zij zich aan die toezegging zal houden. De loonvordering van [eiser] wordt afgewezen.
Door Inbo is geen kostenveroordeling gevorderd. De inhoud van het geschil geeft
aanleiding de kosten tussen partijen te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. Niet onbegrijpelijk is dat [eiser] inzake de loonmatiging een rechterlijk oordeel heeft willen verkrijgen.
5. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 december 2013.