ABRvS, 08-04-2009, nr. 200805779/1
ECLI:NL:RVS:2009:BI0438
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-04-2009
- Magistraten
Mr. J.M. Boll
- Zaaknummer
200805779/1
- LJN
BI0438
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BI0438, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑04‑2009
Uitspraak 08‑04‑2009
Mr. J.M. Boll
Partij(en)
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 25 maart 2008 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.A. de Graaff, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
In artikel 4.2.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV), zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit, is bepaald dat de inzameling van afvalstoffen kan plaatsvinden via een door of vanwege de gemeente verstrekte of geplaatste inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen. Ingevolge het tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel(en) of -voorziening(en) de inzameling van bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 4.2.11, eerste lid (oud), van de APV is het voor de gebruiker van een perceel ten behoeve waarvan krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie afvalstoffen is aangewezen, verboden de desbetreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via die inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 4.2.18, eerste lid (oud), van de APV wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze paragraaf ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepalingen in de APV.
Ingevolge het tweede lid (oud) van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:
- a.
door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of
- b.
hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
2.2.
De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen die op 25 maart 2008 is aangetroffen op de openbare weg naast de container gelegen aan de Prins Hendrikkade, ter hoogte van nr. 157, te Rotterdam. Bij het besluit van 16 mei 2008 is het college ervan uitgegaan dat deze huisvuilzak, blijkens daarin aangetroffen materiaal, zijnde een verpakking van een medicatie tegen reuma, met naam- en adresgegevens van [appellant], afkomstig is van [appellant] en dat hij als overtreder van artikel 4.2.11, eerste lid (oud), van de APV is aan te merken.
2.3.
Niet bestreden wordt dat het in 2.2 aangeduide medische verpakkingsmateriaal van [appellant] afkomstig is. [appellant] ontkent echter dit afval persoonlijk onjuist te hebben aangeboden. Hij acht het hoogstwaarschijnlijk dat zijn toen bij hem logerende, uit Brazilië afkomstige, schoonmoeder de vuilniszak op straat heeft gezet. Omdat in Brazilië medisch of biologisch materiaal apart moet worden aangeboden, heeft zij de vuilniszak vermoedelijk naast de container geplaatst, om te voorkomen dat dit materiaal bij het huishoudelijk afval terecht zou komen, aldus [appellant]. [appellant] betoogt dat hij hiervoor niet als hoofdbewoner verantwoordelijk kan worden gehouden, aangezien hij niet te allen tijde weet wat er in zijn woning gebeurt als hij afwezig is en niet kan voorkomen dat een gebruiker van zijn woning een lokale verordening overtreedt.
2.3.1.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.3.2.
Als overtreder moet worden beschouwd degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1 (AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200707345/1) is degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk schendt in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht; daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
2.3.3.
Op grond van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is aannemelijk geworden dat niet hij, maar zijn schoonmoeder de vuilniszak ter inzameling heeft aangeboden. Nu zij als toenmalige logee van [appellant] moet worden geacht dit in opdracht van [appellant] te hebben gedaan, dient het onjuist aanbieden van het huishoudelijk afval aan [appellant] te worden toegerekend. Onder deze omstandigheden is het college er op goede gronden van uitgegaan dat [appellant] artikel 4.2.11, eerste lid (oud), van de APV heeft overtreden.
2.4.
Het beroep is ongegrond.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kuipers ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2009