Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht
Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/4.5.1:4.5.1 De wettelijke en statutaire bevoegdheidsverdeling als beoordelingsmaatstaf
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/4.5.1
4.5.1 De wettelijke en statutaire bevoegdheidsverdeling als beoordelingsmaatstaf
Documentgegevens:
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS597382:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In art. 2:11 lid 1 a (oud) BW werd onderscheid gemaakt tussen de wettelijke bepalingen over de totstandkoming van besluiten en de wettelijke bepalingen over de bevoegdheid van de algemene vergadering. Met wettelijke bepalingen die de totstandkoming van besluiten regelden werden procedurele regels bedoeld. Daarbij moest gedacht worden aan de voorschriften over de bijeenroeping, de toegang tot de vergadering en het daar mogen uitbrengen van een stem. Als deze voorschriften bij het nemen van een besluit veronachtzaamd werden, dan had dat tot gevolg dat het besluit vernietigbaar was.
De wettelijke bepalingen die de bevoegdheid van de algemene vergadering regelden, de competentieregels, sloten aan bij de inrichting en bevoegdheden van organen van de rechtspersoon. Bevoegdheden werden door de wet of de statuten aan de verschillende organen toegedeeld. Een besluit van de algemene vergadering in strijd met die competentieverdeling was vernietigbaar terwijl een besluit van een ander orgaan in strijd met de competentieverdeling op grond van art. 2:13 (oud) BW nietig was. Achteraf is gebleken dat dit onderscheid niet altijd consequent gehanteerd werd. Zo was niet duidelijk wat de status van een besluit was als de algemene vergadering dat genomen had maar daartoe op grond van de wet niet bevoegd was. Ter illustratie geef ik een voorbeeld: in de structuurregeling - zoals die destijds luidde - was de bevoegdheid tot benoeming van een bestuurder of commissaris voorbehouden aan de raad van commissarissen. Als bij een structuurvennootschap een bestuurder door de algemene vergadering werd benoemd, in plaats van door de raad van commissarissen was dat besluit volgens art. 46a WvK nietig. Na invoering van boek 2 BW was een dergelijk besluit vernietigbaar wegens strijd met een totstandkomingsbepaling, art. 2:11 lid 1 sub a (oud) BW.1 Een besluit in strijd met een wettelijke bevoegdheidsverdeling was onder art. 46a WvK nietig en die regel behoorde volgens Van der Grinten ook na de invoering van boek 2 BW te gelden. Artikel 2:11 lid 1 a (oud) BW behoorde daarom naar zijn mening zo te worden uitgelegd dat besluiten die volgens de wet niet tot de competentie van de algemene vergadering behoorden, nietig waren en niet vemietigbaar zoals uit de tekst van art. 2:11 (oud) BW leek te volgen.2 In 1992 werd dit uitgangspunt in de wet vastgelegd.