Hof Amsterdam, 05-04-2019, nr. 23-002270-17
ECLI:NL:GHAMS:2019:1357
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-04-2019
- Zaaknummer
23-002270-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1357, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑04‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1214
Uitspraak 05‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Heling van een motorscooter. Bevestiging vonnis met uitzondering van de opgelegde straf.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002270-17
Datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer
15-030936-17 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1.200,00, te vervangen door 22 dagen hechtenis indien deze geldboete niet wordt voldaan.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht om een taakstraf op te leggen, eventueel met een lage voorwaardelijke boete. Ter onderbouwing heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte het financieel niet breed heeft en dat een geldboete langdurig van grote impact zal zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan heling van een gestolen motorscooter. Door deze gestolen motorscooter voorhanden te hebben, heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Het bestaan van deze afzetmarkt bevordert dat goederen worden gestolen. Zijn handelen leidt tot schade en overlast voor de eigenaar van de hier bedoelde motorscooter.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 maart 2019 is hij eerder voor vermogensdelicten, waaronder schuldheling, onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in zijn nadeel. Mede gelet op deze recidive doet alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht aan de aard en de ernst van het bewezen feit. Bovendien is aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de hier bewezen verklaarde diefstal een taakstraf opgelegd voor een soortgelijk misdrijf, welke taakstraf ook door de verdachte is verricht. Gelet daarop is artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing.
De ter terechtzitting in hoger beroep gebleken persoonlijke omstandigheden van de verdachte vormen wel grond, een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) week, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 april 2019.
=========================================================================
[…]