Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/1057 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013
Artikel 2 Definities
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1057)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1057)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Financiering
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- 1)
‘een leven lang leren’: alle vormen van leren, met name formeel, niet-formeel en informeel leren, in alle levensfasen die tot een verbetering of bijwerking van kennis, vaardigheden, competenties en attitudes leiden of die leiden tot participatie op persoonlijk, maatschappelijk, cultureel, sociaal of arbeidsgerelateerd vlak, met inbegrip van de verlening van begeleiding en advies, voor- en vroegschoolse educatie en opvang, algemeen vormend onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs, volwasseneneducatie, jeugdwerk en andere leeromgevingen buiten het formele onderwijs en de formele opleiding, en het stimuleert bij uitstek sectoroverschrijdende samenwerking en flexibele leertrajecten;
- 2)
‘onderdaan van een derde land’: een persoon die geen burger van de Unie, met inbegrip van staatlozen en personen met een niet-vastgestelde nationaliteit;
- 3)
‘materiële basishulp’: goederen om te voldoen aan iemands basisbehoeften voor een waardig leven, zoals kleding, toiletartikelen, met inbegrip van producten voor vrouwelijke hygiëne, en schoolbenodigdheden;
- 4)
‘kansarme groep’: een groep van personen in een kwetsbare situatie, met inbegrip van personen die armoede, sociale uitsluiting of discriminatie in haar vele facetten ondervinden of dreigen te ondervinden;
- 5)
‘sleutelcompetenties’: de kennis, vaardigheden en competenties die iedereen in elke levensfase nodig heeft voor persoonlijke voldoening en ontwikkeling, werkgelegenheid, sociale inclusie en actief burgerschap, met name geletterdheid; meertaligheid; wiskunde, wetenschappen, technologie, schone kunsten en engineering; digitale vaardigheden; mediavaardigheden; persoonlijke, sociale en leervaardigheden; actieve burgerschapsvaardigheden; ondernemerschap; cultureel en intercultureel bewustzijn, culturele expressie en kritisch denken;
- 6)
‘meest behoeftige personen’: natuurlijke personen — individuen, gezinnen, huishoudens of groepen van personen, met inbegrip van kinderen in kwetsbare situaties en daklozen — van wie de behoefte aan hulp is vastgesteld aan de hand van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten in overleg met relevante belanghebbenden, onder vermijding van belangenconflicten, zijn vastgesteld en die elementen kunnen bevatten waarmee de hulp kan worden afgestemd op de meest behoeftige personen in bepaalde geografische gebieden;
- 7)
‘eindontvangers’: de meest behoeftige personen die de in artikel 4, lid 1, punt m), bedoelde steun ontvangen;
- 8)
‘sociale innovatie’: een activiteit waarvan zowel de doelstellingen als de middelen sociaal zijn, en met name een activiteit die verband houdt met de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe ideeën met betrekking tot producten, diensten, praktijken en modellen, die tegelijk in sociale behoeften voorziet en nieuwe sociale betrekkingen of samenwerkingsverbanden tussen openbare, maatschappelijke of particuliere organisaties tot stand brengt en zo de samenleving ten goede komt en haar handelingscapaciteit vergroot;
- 9)
‘begeleidende maatregel’: een activiteit ter aanvulling van de verdeling van voedselhulp en/of materiële basishulp die tot doel heeft sociale uitsluiting tegen te gaan en bij te dragen tot de uitbanning van armoede, zoals verwijzingen naar of verstrekking van sociale en gezondheidsdiensten, met inbegrip van psychologische bijstand, of verstrekking van relevante informatie over openbare diensten of advies over het beheer van een gezinsbudget;
- 10)
‘sociaal experiment’: een beleidsmaatregel die beoogt innovatieve oplossingen voor sociale behoeften aan te dragen en op kleine schaal wordt uitgevoerd onder omstandigheden die het mogelijk maken de effecten ervan te meten, alvorens onder andere omstandigheden waaronder van geografische of sectorale aard of op grotere schaal te worden uitgevoerd, indien de resultaten gunstig blijken;
- 11)
‘grensoverschrijdend partnerschap’: een samenwerkingsstructuur tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening, maatschappelijke organisaties of de sociale partners die in ten minste twee lidstaten zijn gevestigd;
- 12)
‘micro-onderneming’: een onderneming met minder dan tien werknemers en een jaarlijkse omzet of financiële balans van minder dan 2 000 000 EUR;
- 13)
‘sociale onderneming’: een onderneming, ongeacht haar rechtsvorm, met inbegrip van ondernemingen in de sociale economie, of een natuurlijke persoon die:
- a)
overeenkomstig de oprichtingsakte, statuten of enig ander juridisch document dat kan leiden tot aansprakelijkheid op grond van de regels van de lidstaat waar een sociale onderneming is gevestigd, als belangrijkste sociale doelstelling het verwezenlijken van meetbare positieve sociale effecten, waaronder ook milieueffecten, heeft en niet zozeer het realiseren van winst voor andere doeleinden nastreeft, en die diensten of goederen met een sociaal rendement levert of gebruikmaakt van methoden voor de productie van goederen of diensten die sociale doelstellingen belichamen;
- b)
de winst in de eerste plaats gebruikt om haar voornaamste sociale doelstelling te verwezenlijken en over vooraf vastgestelde procedures en regels beschikt die ervoor zorgen dat de winstverdeling die voornaamste sociale doelstelling niet ondermijnt;
- c)
op zakelijke, participatieve, controleerbare en transparante wijze wordt beheerd, vooral door de participatie van werknemers, klanten en belanghebbenden op wie de bedrijfsactiviteiten van invloed zijn;
- 14)
‘referentiewaarde’: een waarde die wordt gebruikt voor het vaststellen van doelstellingen voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren die gebaseerd is op de huidige of voorgaande soortgelijke maatregelen;
- 15)
‘kosten voor de aankoop van voedselhulp of materiële basishulp’: de werkelijke kosten voor de aankoop van voedselhulp of materiële basishulp door de begunstigde die niet beperkt zijn tot de prijs van de voedselhulp of materiële basishulp;
- 16)
‘microfinanciering’: garanties, microkrediet, eigen vermogen en quasi-eigenvermogen in combinatie met begeleidende diensten voor bedrijfsontwikkeling zoals die in de vorm van individueel advies en individuele begeleiding en opleiding die worden verstrekt aan personen en micro-ondernemingen die problemen ondervinden bij de toegang tot krediet voor professionele en inkomstengenererende activiteiten;
- 17)
‘blendingverrichting’: een door de Uniebegroting ondersteunde actie, waaronder in het kader van een blendingfaciliteit of een platform zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun of financieringsinstrumenten uit de Uniebegroting worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;
- 18)
‘juridische entiteit’: een natuurlijke persoon, of een rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het Unie, nationale of internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die de bevoegdheid heeft in eigen naam te handelen, rechten uit te oefenen en verplichtingen te hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement;
- 19)
‘gemeenschappelijke indicator van onmiddellijke resultaten’: een gemeenschappelijke resultaatindicator die een beeld van de effecten geeft vanaf vier weken na de dag waarop de deelnemer de verrichting heeft verlaten;
- 20)
‘gemeenschappelijke indicator van resultaten op langere termijn’: een gemeenschappelijke resultaatindicator die een beeld van de effecten geeft zes maanden nadat de deelnemer de verrichting heeft verlaten.
2.
De in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/1060 uiteengezette definities gelden ook voor het ESF+-onderdeel in gedeeld beheer.