Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling Wft
Artikel 10
Geldend
Geldend vanaf 18-03-2016
- Bronpublicatie:
29-02-2016, Stcrt. 2016, 12853 (uitgifte: 18-03-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
18-03-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-02-2016, Stb. 2016, 91 (uitgifte: 03-03-2016, kamerstukken: 34322)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met de Implementatiewet wijziging richtlijn icbe's (10-02-2016, Stb. 91).
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Verzekeringsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De toezichthouder verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 2:5, derde lid, 2:7 derde lid, 2:12, zesde lid, 2:17, derde lid, 2:21, derde lid, 2:26b, vijfde lid, 2:26e, derde lid, 2:31, vijfde lid, 2:37, derde lid, 2:41, derde lid, 2:49, derde lid, 2:51, derde lid, 2:54e, derde lid, 2:58, derde lid, 2:63, derde lid, 2:78, derde lid, 2:83, derde lid, 2:89, derde lid, 2:94, derde lid, of 2:99, zesde lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op het bereiken van de beoogde doeleinden van de artikelen waarnaar in het eerste lid van de hiervoor genoemde artikelen wordt verwezen.
2.
De toezichthouder verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 3:2, derde lid, 3:10, vierde lid, 3:15, derde lid, 3:17, vierde lid, 3:19, derde lid, 3:47, vierde lid, 3:53, zevende lid, 3:57, zesde lid, 3:63, vierde lid, 3:67, zesde lid, 3:68a, derde lid, 3:70, tweede lid, 3:71, derde lid, 3:72, achtste lid, 3:106, derde lid, 4:9, vierde lid, 4:11, vijfde lid, 4:14, vierde lid, 4:15, vierde lid, 4:20, zevende lid, 4:22, derde lid, 4:23, vierde lid, 4:25, tweede lid, 4:37j, derde lid, 4:44, tweede lid; 4:47, zesde lid, 4:48, derde lid, 4:49, zesde lid, 4:50, tweede lid, 4:51, zesde lid, 4:52, vierde lid, 4:72, zesde lid, 4:73, zesde lid, 4:75, vijfde lid, 4:76, vijfde lid, 4:77, vijfde lid, 4:85, zesde lid, 4:88, vijfde lid, 4:89a, vierde lid, 4:90d, 4:93, derde lid, 4:99, derde lid, 4:100a, derde lid, 5:68, derde lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de doeleinden die het desbetreffende artikel beoogt te bereiken.
3.
De Nederlandsche Bank verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de doelstelling van dat artikel.
4.
De Nederlandsche Bank verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 3:156, achtste lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de solvabiliteit van de desbetreffende levensverzekeraars.
5.
De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 4:46a, tweede lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de doeleinden die het eerste lid van dat artikel beoogt te bereiken.
6.
De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 4:70, achtste lid, of 4:71, zesde lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de goede uitvoering van het bepaalde in deze artikelen.
7.
De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 4:83, tweede lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de belangen van de cliënten.
8.
De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 4:91c, derde lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de doeleinden die de in dat lid genoemde artikelen beogen te bereiken.
9.
De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 4:91e, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de belangen die het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beoogt te beschermen.
10.
De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 5:18, derde lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de goede uitvoering van hoofdstuk 5.1 van de wet of de prospectusverordening.
11.
De aan de ontheffing te verbinden voorschriften hebben geen onredelijke belasting van de aanvrager tot gevolg.