Met uitzondering van de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring zijn de hierna te noemen bewijsmiddelen afkomstig uit het proces-verbaal met dossiernummer 40799 dat is opgemaakt door de FIOD/ECD (doorgenummerde pagina's 1 t/m 1834. De hierna te noemen nrs. AH, D, A etc. verwijzen naar de code waaronder het desbetreffende bewijsmiddel is opgenomen in dit dossier.De rechtbank heeft vastgesteld dat de gebruikte bewijsmiddelen zijn opgemaakt overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regels.
Rb. Amsterdam, 08-06-2010, nr. 13/845000-08 (PROMIS)
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM7567
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
08-06-2010
- Magistraten
Mrs. A.A.M. van Oosten, T.G. van der Schroeff, A.W.H. Vink
- Zaaknummer
13/845000-08 (PROMIS)
- LJN
BM7567
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM7567, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 08‑06‑2010
Uitspraak 08‑06‑2010
Mrs. A.A.M. van Oosten, T.G. van der Schroeff, A.W.H. Vink
Partij(en)
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende en verblijvende op het adres [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 mei 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.I.M. Geertsema en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.P. Vroegh, advocaat in Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is — kort gezegd — tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk, enerzijds door zonder geldige zakelijke grondslag gelden te onttrekken aan de failliet verklaarde onderneming Road Runner Tyre BV en anderzijds door geen administratie van die onderneming te bewaren of desgevraagd aan de curator ter beschikking te stellen. Dit verwijt wordt verdachte primair gemaakt als bestuurder van de onderneming (art. 343 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), subsidiair wordt hem verweten dat de vennootschap deze feiten heeft begaan en hij daartoe opdracht, dan wel daaraan feitelijk leiding zou hebben gegeven (art. 341 jo. 51 Sr).
Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij ervoor zou hebben gezorgd dat een aan Road Runner Tyre BV toebehorende auto van het merk Bentley Type Arnage aan het daarop door Amstel Lease gevestigde pandrecht is onttrokken. Tevens zou hij in strijd met de waarheid bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 5 december 2005 hebben verklaard dat hij die auto heeft verkocht aan een autohandelaar.
Tot slot zou verdachte facturen en verpandingsformulieren hebben vervalst en zodoende een kredietverstrekker door middel van oplichting hebben bewogen tot het uitkeren van voorschotten aan Road Runner Tyre BV.
Deze beschuldiging is tenlastegelegd zoals is omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht. De daarin weergegeven tenlastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vaststaande feiteni.
3.1.
Op 1 januari 2004 verandert de besloten vennootschap Road Runner Tyre BV (hierna te noemen: Road Runner) haar handelsnaam in Road Runner Tyre. Road Runner is een handelbedrijf, dat zich toelegt op de in- en verkoop van autobanden. Het vestigingsadres van de vennootschap is met ingang van 1 januari 2004 het adres [adres], met uitzondering van de periode 1 oktober 2004 tot en met 30 juni 2005, wanneer de vennootschap het vestigingsadres [adres] hanteert. Met ingang van 1 januari 2005 volgt [persoon 1] (hierna ook: [persoon 1]) zijn zoon [persoon 2], (hierna ook: [persoon 2]) op als enig bestuurder van Road Runner. Zijn andere zoon, verdachte, is van 1 januari 2002 tot 1 juni 2005 procuratiehouder met beperkte volmacht, in die zin dat hij zelfstandig tekeningsbevoegd tot € 5.000,- per transactie, daarboven alleen na akkoord van de directie.ii.
3.2.
Road Runner beschikt over een bankrekening bij de ABN Amro met nummer [ABN-rekening] (hierna aangeduid als: de ABN-rekening) en een bankrekening bij de Rabobank met nummer [Raborekening] (hierna aangeduid als: de Raborekening).iii. Verdachte en [persoon 1] staan beiden vermeld als gemachtigde op zowel de ABN-rekening als de Raborekening.iv. Tevens zijn aan beide rekeningen meerdere creditcards gekoppeld, waaronder creditcards op naam van verdachte en [persoon 1].v.
3.3.
In februari 2004 zijn verdachte en [persoon 1] op gesprek bij IFN Finance BV (hierna te noemen: IFN). IFN, onderdeel van ABN Amro NV, is een in Rotterdam gevestigde financieringsmaatschappij voor het verschaffen van werkkapitaal.vi. In dit gesprek wordt overeenstemming bereikt tussen IFN en Road Runner over een financieringsovereenkomst, die op 27 februari 2004 op schrift wordt gesteld. In dit contract staat onder meer dat, zakelijk weergegeven:
- —
IFN aan Road Runner werkkapitaalfinanciering in de vorm van Debiteurenfinanciering aanbiedt, wat betekent dat IFN een kredietfaciliteit in rekening-courant aanbiedt van maximaal € 500.000,- die is bestemd voor debiteurenfinanciering;
- —
dit krediet bedraagt tot nader wijziging 90% van het totaal aan IFN verpande vorderingen, voor zover die volgens de overeenkomst in aanmerking komen voor financiering;
- —
vorderingen van Road Runner op gelieerde ondernemingen zijn te allen tijde uitgesloten van financiering.
Voornoemde schriftelijke overeenkomst wordt op 17 maart 2004 namens Road Runner voor akkoord getekend door verdachte.vii.
3.4.
Bovenstaande kredietverlening komt in de praktijk als volgt tot stand. De cliënt van IFN (in dit geval: Road Runner) voert zelf via internet via het zogeheten Efsi systeem de vordering in (NAW gegevens debiteur, factuurnummer/datum/bedrag).viii. Na het invoeren wordt er een pandlijst uitgedraaid, die vervolgens wordt ondertekend en naar IFN opgestuurd. Daarna wordt het van te voren afgesproken voorschot dat de cliënt vraagt aan hem of haar uitbetaald, mits aan alle eisen is voldaan. IFN zorgt dan dat zij het geld binnenkrijgt van de debiteur.ix.
3.5.
In de periode van 1 oktober 2004 tot 20 september 2005 wordt meermalen geld van de twee onder 2 genoemde rekeningen van Road Runner per creditcard afgeschreven. Het gaat om een totaalbedrag van € 11.046,84 vanaf de Raborekening en € 64.833,69 vanaf de ABN-rekening.x. Navraag leert dat dit geld is opgenomen met twee creditcards die op naam staan van verdachte en een creditcard die op naam staat van [persoon 2].
Voorts wordt er vanaf de Raborekening op 12 november 2004 en op 31 januari 2005 geld overgeboekt naar rekening van [persoon 3] (in totaal € 1.770,-).xi. [persoon 3] is de kleinzoon van [persoon 1].
3.6.
Verdachte ondertekent op 14 december 2004 een orderbevestiging bij [S BV] voor de aankoop van een personenauto, merk Bentley, type Arnage met kenteken [kenteken] (verder aangeduid als: de Bentley) tegen een aankoopprijs van € 125.000,-. De offerte is gericht aan [verdachte] en Road Runner. Op 27 december 2004 sluit verdachte namens Road Runner een schriftelijke leaseovereenkomst af met Amstel Lease Maatschappij NV (hierna: Amstel Lease) ten behoeve van de aanschaf van de Bentley, dit voor een investeringsbedrag van € 80.000,-. In dit leasecontract staat onder meer, zakelijk weergegeven, dat Amstel Lease een pandrecht vestigt op de Bentley tot meerdere zekerheid van de door Road Runner aangegane schuld. Ook worden de Algemene Voorwaarden Financiële Lease Pand Lease versienr: 10-01 van toepassing verklaard.xii. In die algemene voorwaarden is onder meer in artikel 2 opgenomen, vrij weergegeven, dat behoudens de in artikel 1 genoemde uitzondering, de cliënt zonder schriftelijke toestemming van Amstel Lease niet bevoegd is het in de leaseovereenkomst gespecificeerde object (…) te vervreemden of te bezwaren.xiii.
3.7.
Op 29 december 2004 geeft de directie van Road Runner aan verdachte schriftelijk volmacht om deze lease overeenkomst te ondertekenen. Laatstgenoemde volmacht is namens de directie ondertekend door [persoon 1].xiv. De Bentley staat eerst korte tijd op naam van Road Runner, maar vanaf 12 januari 2005 op naam van verdachte. Vervolgens komt het voertuig van 14 januari 2005 tot en met 4 oktober 2005 op naam te staan van [persoon 4], de ex-echtgenote van [persoon 1] en de moeder van verdachte.xv.
3.8.
Road Runner dient vanaf april 2005 door middel van het Efsi-systeem een aantal vorderingen in bij IFN. De ingediende vorderingen hebben volgens de gegevens uit het systeem betrekking op de debiteuren [handelsmaatschappij], EHC. Volgens de ingevoerde gegevens gaat het wat [handelsmaatschappij] betreft om facturen die dateren vanaf 26 april 2005 tot en met 11 augustus 2005. De totale schuldenlast van [handelsmaatschappij] aan Road Runner bedraagt volgens de ingevoerde gegevens € 116.232,65. Wat EHC betreft liggen de ingevoerde factuurdata tussen 10 mei 2005 en 29 juli 2005, met een totaal debetsaldo van € 116.215,89.xvi.
Op eenzelfde wijze voert Road Runner nog een viertal openstaande debiteurenvorderingen in, met ditmaal Veilingbedrijf De Oude Meester als debiteur. De ingevoerde factuurdata lopen van 26 juli 2005 tot 10 augustus 2005 en komen tot een totaal verschuldigd bedrag van € 63.486,50.xvii.
3.9.
[persoon 1] is sedert 1 januari 2002 bestuurder van [handelsmaatschappij].xviii. [persoon 2] is van 1 december 2004 tot 1 januari 2007 bestuurder van (de rechtsvoorganger) van EHC. [persoon 3] is enig aandeelhouder.xix. Handelsonderneming De Oude Meesters is een eenmanszaak die voor rekening van verdachte wordt gedreven. [persoon 1] is bedrijfsleider en volledig gevolmachtigde.xx.
3.10.
Tussen 10 mei 2005 en 3 augustus 2005 keert IFN meermalen voorschotten uit aan Road Runner. Deze worden gestort op de ABN-rekening.xxi.
3.11.
Op 29 juli 2005 komt bij de griffie van de rechtbank in Amsterdam een verzoekschrift binnen, strekkende tot faillietverklaring van Road Runner.xxii.
3.12.
IFN stuurt in augustus 2005 elk van de betrokken debiteuren (EHC, De Oude Meester en [handelsmaatschappij]) een brief met daarin het verzoek de bevoorschotte vorderingen te vergelijken met hun eigen administratie en ter akkoord de daarin genoemde bedragen op de rekening van IFN te storten.xxiii.
3.13.
Veilingbedrijf De Oude Meester verstuurt op 16 september 2005 een brief naar IFN, waarin zij meedeelt dat Road Runner geen opeisbare vordering heeft op De Oude Meester.
Ook van [handelsmaatschappij] en EHC ontvangt IFN een schriftelijke reactie, elk eveneens gedagtekend op 16 mei 2005. [handelsmaatschappij] geeft in haar brief te kennen dat zij geen bedragen verschuldigd is aan Road Runner. EHC laat in genoemde brief weten dat zij geen openstaande facturen meer heeft ten opzichte van Road Runner en dat alle bedragen die worden vermeld in de brief van IFN inmiddels zijn voldaan in rekening-courant dan wel retourleveranties aan Road Runner.
Alle drie de brieven zijn wel ondertekend, maar vermelden niet door wie dit is gebeurd.xxiv.
3.14.
Bij gerechtelijk vonnis van 20 september 2005 wordt Road Runner in staat van faillissement verklaard.xxv. Als curator wordt benoemd mr. M.I. van Dijk.xxvi.
3.15.
In zijn eerste verslag deelt de curator onder punt 7.1. mee dat er geen administratie van Road Runner is aangetroffen. Ook zijn er volgens de curator sinds 1999 geen jaarverslagen vastgesteld of gedeponeerd.xxvii.
3.16.
Daarnaast stuurt de curator op 4 november 2005 een brief naar de advocaat van [persoon 1] met daarin onder meer de volgende mededeling: ‘In navolging op mijn eerder faxbrief (…) tref u als bijlage aan een kopie van het rekeningafschrift d.d. 1 november 2005, volgnummer 23. Uit het afschrift blijkt dat er diverse debetbetalingen plaatsvonden die zien op creditcardbetalingen. Navraag heeft mij geleerd dat de betalingen (vermoedelijk) na datum faillissement plaatsvonden.’xxviii. In het bij deze brief gevoegde afschrift staan 3 debetafschrijvingen aan ABN Amro creditcards voor een totaalbedrag van € 9.863,57.xxix.
3.17.
[persoon 1] wordt op 5 december 2005 gehoord ten overstaan van de rechter-commissaris in het faillissement van Road Runner. Hij verklaart aldaar, zakelijk weergegeven: ‘De Bentley die werd geleased van Amstel Lease heb ik verkocht aan [S BV] (…).’ Ook verklaart hij: ‘Het klopt dat ik na faillissement nog uitgaven heb gedaan met de creditcard van Road Runner.’ Tot slot verklaart hij nog: ‘Het klopt dat ik IFN heb gevraagd een bedrag van ongeveer € 300.000,- te betalen. Dit bedrag is in augustus 2005 ter beschikking gekomen.’xxx.
3.18.
Diezelfde dag wordt ook verdachte bij de rechter-commissaris gehoord. Hij verklaart onder meer: ‘Mijn vader deed de administratie van Road Runner grotendeels zelf.’ Voorts verklaart hij ‘De auto's van Amstel Lease zijn voor het faillissement verkocht. Ik denk dat mijn vader ze heeft verkocht.’xxxi.
3.19.
Op 12 februari 2008 worden door fiscaal adviseur [persoon 5] een aantal facturen uitgeleverd aan de FIOD/ECD. Dit betreft een zevental facturen van Road Runner aan EHC en een viertal facturen van Road Runner aan Veilingbedrijf De Oude Meester. In elk van de facturen staat dat een door de aangeschreven onderneming gedane bestelling op een bepaalde dag bij die onderneming zal worden afgeleverd.xxxii. Volgens de facturen is EHC in totaal € 116.215,89 aan Road Runner verschuldigd. De vier facturen van De Oude Meester komen opgeteld tot een totaal verschuldigd bedrag van € 63.486,50.
3.20.
Op 10 maart 2008 stuurt de curator een brief naar het onderzoeksteam van de FIOD/ECD waarin hij over de gang van zaken met betrekking tot de administratie van Road Runner onder meer het volgende verklaart.
‘Direct na de faillissementsuitspraak d.d. 20 september 2005 heb ik getracht in contact te komen met de heer [persoon 1], destijds bestuurder van Road Runner. Eerst op 29 september 2005 heb ik de heer [persoon 1] voor het eerst te spreken gekregen, op het kantoor van zijn toenmalige advocaat mr. Regouw. Mij is in die bespreking medegedeeld dat de administratie zich in een loods in Zaandam zou bevinden. Ik heb daarop voorgesteld dat wij ons terstond naar die loods zouden begeven. Dit weigerde [persoon 1]; ik moest maar iemand langs sturen om de administratie op te komen halen. Ik verzocht vervolgens om het adres van de loods, maar [persoon 1] weigerde dat te geven.’
Ik heb op 30 september 2005 een uitgebreide vragenlijst aan mr. Regouw toegezonden waarin ik tevens heb verzocht om het adres en de sleutels van de loods. (…) Noch de sleutels, noch het adres van de loods zijn ooit door mij ontvangen. Vervolgens heb ik nog diverse malen aangemaand en uiteindelijk aangestuurd op een faillissementsverhoor. Een en ander heeft niet geleid tot het verschaffen van de gevraagde inlichtingen, ook niet in de periode na het faillissementsverhoor, waarin ik nog diverse keren schriftelijk om nadere informatie heb verzocht.’xxxiii.
4. Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs.
4.1.
Alvorens nader in te gaan op de bewezenverklaring van de in de tenlastelegging genoemde strafbare gedragingen, stelt de rechtbank aan de hand van het verhandelde ter zitting en de inhoud van het dossier nog de volgende redengevende feiten vast.
4.1.1.
Allereerst heeft verdachte ter zitting op vragen van de rechtbank, zakelijk weergegeven, de volgende verklaring afgelegd.
‘Ik had een commerciële functie bij Road Runner. Ik sprak met (potentiële) klanten en ik zorgde ervoor dat er fysieke distributie en beweging was. Ik heb altijd dingen ondertekend. Ik ben ook bij gesprekken aanwezig geweest. De rolverdeling tussen mij en mijn vader is wel duidelijk. Alles werd overlegd, maar mijn vader besliste.’xxxiv.
Daarnaast bevinden zich in het dossier de volgende bewijsmiddelen, waarin de hierna weergegeven redengevende feiten zijn opgenomen.
4.1.2.
Een proces-verbaal van verhoor van [persoon 1] met nummer V03/04, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de FIOD/ECD. In dat proces-verbaal is opgenomen als de tegenover die opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven (doorgenummerde p. 0557):
‘Ik zal u zeggen hoe het is gegaan. Op een gegeven moment kan Road Runner geen banden meer inkopen wegens gebrek aan geld. Om alsnog handel te kunnen doen maakt Road Runner facturen op en stuurt deze naar IFN om een voorschot te krijgen. De facturen die Road Runner zogenaamd naar [handelsmaatschappij] heeft toegestuurd zijn niet correct omdat er gedeeltelijk niet is geleverd. Road Runner heeft dus ten onrechte aan IFN voorschotten gevraagd. Dit geldt ook ten aanzien van EHC Management Holland. Daar zal ook gedeeltelijk niet zijn geleverd.’
(Verdachte [persoon 1] wordt voorgehouden dat IFN aan de hand van facturen van Road Runner Tyre BV aan De Oude Meest € 63.486,50 heeft betaald. Vervolgens wordt verdachte [persoon 1] een brief getoond van 16 september 2005, te weten (D/040-9) een brief van De Oude Meester waarin wordt verklaard dat Handelsonderneming Road Runner geen opeisbare vordering heeft op De Oude Meester.)
‘Nu u mij voorhoudt dat alle brieven op 16 september zijn gedateerd, valt mij ook op dat de getoonde brieven allemaal zijn getypt en als datum hebben 16 september 2005. Ik denk dat ik deze brieven allemaal zelf heb opgemaakt.
Ik ben met u eens dat wij in nood zaten en geld nodig hadden.’
4.1.3.
Een proces-verbaal van verhoor van [persoon 1] met nummer V03/08, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de FIOD/ECD. In dat proces-verbaal is opgenomen als de tegenover die opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven (doorgenummerde p. 0583 en 0584):
Wij, verbalisanten, vragen gehoorde of hij het met de volgende opmerkingen eens is.
Dat hij heeft meegewerkt aan, dan wel medewerking heeft verleend aan:
- —
Het niet uitleveren, ondanks herhaalde verzoeken van de curator, van de administratie van Handelsonderneming Road Runner Tyre BV aan de curator.
Wat is daarop uw reactie?
‘Het klopt dat ik de administratie niet aan de curator heb uitgeleverd. Ik heb hem wel medegedeeld waar de administratie van handelsonderneming Road Runner Tyre BV lag, maar die heeft hij niet opgehaald.’
Dat hij heeft meegewerkt aan, danwel medewerking heeft verleend aan:
- —
Het met behulp van valse facturen van bedrijven waarmee hij ook te maken had, IFN Finance heeft doen bewegen tot afgifte van gelden zonder dat hij of de BV, Handelsonderneming Road Runner Tyre BV, daar recht op had.
Wat is daarop uw reactie?
‘Ik ben het met u eens dat er meerdere dingen onjuist zijn gebeurd, maar dat ik niet meer terugdraaien. Aan IFN zijn onjuiste facturen in mijn opdracht verstuurd.’
Dat hij heeft meegewerkt aan, danwel medewerking heeft verleend aan:
- —
De hiervoor genoemde activiteiten en zo deze zijn begaan door Road Runner dan heb ik (de rechtbank begrijpt: [persoon 1])daar mede leiding aan gegeven. Hoewel ik formeel misschien geen bestuurder was had ik het samen met mijn zoon [verdachte] voor het zeggen.
Wat is daarop uw reactie?
‘Je moet [verdachte] op de tweede plaats zetten. Voor de rest ben ik het met u eens dat ik samen met [verdachte] de leiding heb gegeven aan de hiervoor ter sprake gekomen verboden handelingen.’
4.1.4.
Een proces-verbaal van verhoor van [persoon 6] met nummer G/03-02, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de FIOD/ECD. In dat proces-verbaal is opgenomen als de tegenover die opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [persoon 6], zakelijk weergegeven (doorgenummerde p. 0690 en 0692):
‘Of er een onjuiste administratie werd gevoerd wil ik nuanceren. Ik bedoel daarmee dat ik geen kasadministratie heb gezien en ook nooit contant geld. Ik heb tegen [verdachte] en Opa (de rechtbank begrijpt: [persoon 1]) meerdere malen gezegd dat het hoort dat er een debiteuren- en crediteurenadministratie, een grootboek en kasadministratie, kortom een volledige administratie moest zijn, maar daar wilden zij niet aan.
Die administratie van Handelsonderneming (de rechtbank begrijpt: Road Runner) was er begin 2004 wel. Ik heb het dan over een in- en verkoopadministratie, een map met belastingaangiften en bankafschriften. Opeens was de administratie weg. Ik denk tijdens de zomer van 2005. Er werd de laatste tijd voor de zomer van 2005 toch al haast geen administratie meer gevoerd. Wel kan ik mij herinneren dat ik in opdracht van [verdachte] en Opa alle ordners met administratie van alle bedrijven uit mijn kantoor heb gezet in de kamer van Opa. [verdachte] en Opa wilden daar een kantoortje van maken. Later is dat weer teruggedraaid. Ik weet niet meer wanneer, maar toen kwam ik er achter dat er onder andere een aantal ordners met betrekking tot Handelsonderneming Road Runner Tyre BV ontbraken.
Wel hebben [verdachte] en Opa mij verteld, ik denk eind 2005 of begin 2006, dat de administratie is gebracht naar een loods die zou worden afgebroken.’
4.1.5.
Een proces-verbaal van aangever met nummer A-03, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de FIOD/ECD. In dat proces-verbaal is opgenomen als de tegenover die opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [persoon 7], zakelijk weergegeven (doorgenummerde p. 0672 en 0673):
‘Ik ben sedert 1 mei 2003 bij IFN Finance werkzaam als procuratiehouder met uitgebreid volmacht.
Na de eerste contacten, naar ik meen eind november 2003 met een collega van mij, de heer [persoon 8], is er later door de heer [persoon 9] contact gelegd met de heer [verdachte]. Dit heeft geresulteerd in een gesprek in februari 2004 bij ons op kantoor. Toen waren de heren [verdachte] en [persoon 1] bij ons op kantoor. Wij werden het toen eens over een financieringsovereenkomst. De woordvoerder was steeds [verdachte].
Voordat zo'n overeenkomst tot stand komt hebben er reeds diverse gespreken met de directie van Handelsonderneming Road Runner Tyre BV plaatsgevonden. Ik kan zien aan de hand van de eerste contacten van [persoon 8] dat men reeds eind 2003 met [verdachte] van dit bedrijf in gesprek was.
Aan de directie, in de persoon van [verdachte], zijn financiële gegevens opgevraagd over het jaar 2002 en 2003.’
4.2. Overwegingen met betrekking tot feit 1
4.2.1
Aan verdachte wordt onder 1 primair het verwijt gemaakt dat hij zich als bestuurder van de rechtspersoon Road Runner schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk. Voor een bewezenverklaring van dit feit is, gelet op de tekst van artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van de hem verweten handelingen als bestuurder of commissaris van de desbetreffende rechtspersoon heeft gefungeerd. Dat is in de eerste plaats het geval, indien de verdachte op grond van het vennootschapsrecht als bestuurder kan worden aangemerkt. Die situatie doet zich ten aanzien van verdachte niet voor: hij stond nimmer als bestuurder van de vennootschap ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en ook overigens blijkt niet als dat hij als bestuurder in formele zin kan worden aangemerkt. Echter, naar het oordeel van de rechtbank kan ook als bestuurder in de zin van artikel 343 Sr worden aangemerkt degene die zich feitelijk als bestuurder van de vennootschap heeft gedragen. (zie bijvoorbeeld HR 3 december 1974, NJ 1975, 229). Uit genoemde uitspraak van de Hoge Raad volgt dat door constructies heen gekeken moet worden en dat het aankomt op de maatschappelijke realiteit: wie treedt feitelijk als bestuurder of commissaris op.xxxv.
4.2.2.
Het komt er dus op aan of uit de bewijsmiddelen kan blijken dat verdachte een rol binnen Road Runner heeft vervuld die feitelijk gelijk is te stellen aan de rol van bestuurder. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en wel om de volgende redenen.
Allereerst kan aan de hand van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat de onderneming Road Runner feitelijk werd gedreven door twee personen: verdachte en zijn vader. Weliswaar waren ook andere familieleden — al dan niet op papier — betrokken bij het bedrijf, maar uit niets blijkt dat zij daarbij feitelijk enige zeggenschap hebben gehad over de dagelijkse gang van zaken of het beleid van de onderneming. Volgens [persoon 1] heeft zijn andere zoon [persoon 2], hoewel enige tijd formeel bestuurder, nooit enige rol gehad binnen het bedrijf en ook kleinzoon [persoon 3] heeft weinig tot niets gedaan.xxxvi.
In de tweede plaats kan worden vastgesteld dat verdachte steeds volledig op de hoogte was en werd gehouden van het reilen en zeilen van Road Runner. Enerzijds omdat hij vrijwel altijd in persoon betrokken was bij de zakelijke activiteiten van de onderneming. Zelf nam hij naar eigen zeggen de commerciële kant van de onderneming voor zijn rekening. Maar daar blijft het niet bij. Ter zitting is immers gebleken dat verdachte ook veelvuldig samen met zijn vaderaanwezig is geweest bij gesprekken met kredietverstrekker IFN om een krediet voor het bedrijf te verkrijgen. De vader van verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat verdachte zeker bij 7 van de 12 besprekingen bij IFN is geweest. Verdachte heeft daarover zelf opgemerkt dat hij het niet meer weet, en dat het zou kunnen dat hij bij meer dan een bespreking is geweest. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verdachte zijn vader inderdaad meermalen heeft vergezeld bij de gesprekken met IFN.
In dit verband wordt opgemerkt dat verdachte bovendien steeds werd geïnformeerd en geconsulteerd over de bedrijfsactiviteiten waarbij hij niet direct in persoon aanwezig was. Zoals verdachte en zijn vader immers ter zitting zelf hebben aangevoerd, voerden zij over alles wat de onderneming aanging overleg.
In de derde plaats blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte ook op de voorgrond trad in gesprekken die Road Runner met zakelijke partners voerde. Dat beeld komt bijvoorbeeld naar voren uit de verslaggeving van IFN over de contacten met Road Runner. Volgens die verslaglegging is verdachte telkens degene geweest die het woord voerde.
Daar komt bij dat verdachte ook formele rechtshandelingen namens Road Runner heeft verricht. Uit het dossier blijkt dat hij veelvuldig namens Road Runner stukken heeft ondertekend; ook voor de bedrijfsvoering essentiële stukken zoals de eerdergenoemde kredietovereenkomst met IFN en de orderbevestiging en leaseovereenkomst met betrekking tot de Bentley. Ook over de financiën van Road Runner had verdachte zeggenschap. Niet alleen was hij al geruime tijd procuratiehouder met beperkte volmacht, maar hij kon tevens beschikken over creditcards die waren gekoppeld aan de twee rekeningen van het bedrijf. Verdachte was bovendien gemachtigd tot het gebruik van de rekeningen van de onderneming.
4.2.3.
Bovengenoemde omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd duiden op een rol van verdachte die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm alle kenmerken vertoont van het daadwerkelijk fungeren als bestuurder van Road Runner. In elk geval komt daaruit niet het beeld naar voren van een man die een ondergeschikte rol heeft bij het bepalen van het beleid van de onderneming, maar van een man die volledig en nauw betrokken wordt in de bedrijfsvoering en zich daarbij ook actief en leidend opstelt door bij onderhandelingen het woord te voeren en stukken te ondertekenen.
Het betoog van verdachte en zijn vader in dit opzicht komt er op neer dat hoewel verdachte in alles de onderneming betreffende werd gekend, niet verdachte maar vader uiteindelijk bepaalde en besliste. Dat betoog gaat echter volgens de rechtbank niet op. De onder 4.2.2. genoemde omstandigheden duiden immers op het tegendeel. Daar komt nog het volgende bij.
Uit de hiervoor onder 4.1.5. weergegeven verklaring van [persoon 7] komt duidelijk naar voren dat men er bij IFN in elk geval van is uitgegaan dat verdachte tot de directie van Road Runner behoorde. Dat strookt met het feit dat in de correspondentie aan Road Runner verdachte ([verdachte]) telkens als aanspreekpunt stond vermeld.
De rechtbank heeft bovendien uit de wijze waarop verdachte en zijn vader zich tijdens de terechtzitting hebben opgesteld ook niet de indruk bekomen dat de door hen geschetste strikte beslishiërarchie overeenstemt met de daadwerkelijke praktijk binnen Road Runner. Gedurende het gehele proces heeft verdachte een voortrekkersrol op zich genomen bij het beantwoorden van vragen van de rechtbank, en hij heeft meermalen op corrigerende wijze opgetreden ten opzichte van zijn vader. Die mondige procesopstelling valt niet te rijmen met de vermeende overheersende rol van vader.
4.2.4.
Dit alles brengt de rechtbank tot de overtuiging dat verdachte minst genomen in gelijke mate zijn stempel heeft kunnen drukken op de besluitvorming binnen Road Runner en aldus ook in aanmerkelijke mate invloed heeft kunnen uitoefenen op door de onderneming te varen koers. De conclusie die daaraan moet worden verbonden, en die trekt de rechtbank ook, is dat verdachte binnen Road Runner feitelijk als bestuurder heeft gefunctioneerd.
Het feit dat verdachtes volmacht om rechtgeldige handelingen te verrichten op papier wellicht begrensd was en het feit dat in sommige gevallen de ondertekening van stukken vergezeld ging van een bijzondere volmacht maakt dit niet anders, omdat dat alles niets afdoet aan de rol die verdachte kon vervullen in de feitelijke besluitvorming die aan die stukken voorafging.
Verdachte wordt derhalve aangemerkt als bestuurder van Road Runner in de zin van artikel 343 Sr.
4.2.5.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat er vanaf 1 oktober 2004 geld is opgenomen per creditcard en ook geld is overgeboekt naar de rekening van [persoon 3]. Dat aan die transacties of opnames een geldige zakelijke overeenkomst ten grondslag lag of dat deze enig zakelijk doel dienden is niet gebleken.
Over de creditcardbetalingen verklaart [persoon 1] dat hij nooit creditcards gebruikt, en dat hij denkt dat verdachte en [persoon 2] de creditcards op zak hebben. Op de vraag waar die creditcards voor worden gebruikt antwoordt hij dat hij weet dat er met de creditcards aankopen van banden werden betaald.xxxvii. Dat blijkt echter niet uit de eigen verklaring van verdachte, want hij verklaart dat hij vroeger wel eens een creditcard heeft gehad, maar dat hij zich niet meer kan herinneren op welke naam die staat en of hij hem heeft gebruikt.xxxviii. Dat lijkt ook in lijn met de verklaring van de boekhouder [persoon 6], die daarover meedeelt dat nagenoeg alles contant ging.xxxix. Ook overigens vindt de stelling dat de creditcards voor de aankoop van banden zijn gebruikt, geen steun in enig concreet bewijsstuk. De rechtbank trekt daarom de conclusie dat die creditcards in het zicht van het faillissement voor andere, niet zakelijke doeleinden zijn gebruikt. Dat blijkt onder meer uit het feit dat al in de zomer van 2005 een verzoekschrift was ingediend dat strekte tot faillietverklaring van de onderneming, en uit het feit dat men zich al in april 2005 kennelijk genoodzaakt zag om, zoals in dit vonnis hierna zal worden onderbouwd, valse facturen aan kredietverstrekker IFN te verpanden teneinde liquide middelen te verkrijgen om de activiteiten van de onderneming nog te kunnen voortzetten. Uit de stukken blijkt immers dat de eerste valse facturen dateren van april 2005. Tot slot kan er nog op worden gewezen dat de omvang van de schulden ten tijde van het faillissement op 20 september 2005 — ca. € 129.000,- aan de fiscus en meer dan € 800.000,- aan concurrente crediteuren —, alsmede het ontbreken van activa met enige restwaardexl. erop duiden dat de financiële vooruitzichten van de onderneming al enige tijd niet rooskleurig waren. Ter zitting heeft [persoon 1] daarover desgevraagd ook verklaard dat de transportwereld al enige tijd in zwaar weer verkeerde en dat in 2005 vrij duidelijk werd dat Road Runner het niet ging halen.
Voor verdachte, die zoals gezegd overal van op de hoogte was en werd gehouden, moet dan ook helder zijn geweest dat er sprake was van een penibele financiële situatie die elk moment kon leiden tot een faillissement. Door onder die omstandigheden zonder enige aanwijsbare geldige zakelijke reden met opnames door middel van creditcards liquide middelen aan de onderneming te ontrekken hebben verdachte en zijn mededader willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat als het faillissement zou volgen, schuldeisers zouden worden gedupeerd. Dit levert handelen ter bedrieglijke verkorting van de rechten van die schuldeisers op.xli.
4.2.5.
Dit ligt anders voor de overboekingen naar de rekening van [persoon 4] en EHC die in diezelfde periode hebben plaatsgevonden, nu niet is komen vast te staan dat die transacties zonder geldige zakelijke grondslag zijn verricht. De verdediging heeft aangevoerd dat Road Runner met zowel [persoon 4] als EHC een rekening-courant verhouding onderhield en dat onderbouwd door een uitspraak van civiele rechter van 8 oktober 2008 te overleggen, waaruit blijkt dat het bestaan van die rekening-courant verhoudingen in die procedure met stukken is onderbouwd en door de curator niet is weersproken. Ter zitting heeft de officier van justitie het bestaan van die rekening-courant verhoudingen evenmin betwist en ook het dossier biedt geen aanleiding om het bestaan of de rechtsgeldigheid daarvan in twijfel te trekken. Nu de tenlastelegging het frauduleuze karakter van die transacties kennelijk alleen op het ontbreken van enige zakelijke grondslag baseert, terwijl uit de genoemde rekening-courant verhouding wel het bestaan van een zakelijk betalingsgrondslag kan volgen moet verdachte bij gebreke van bewijs van dit onderdeel worden vrijgesproken.
4.2.6.
Het niet voldoen aan de wettelijke plicht tot het bewaren en desgevraagd na faillissement uitleveren van een behoorlijke administratie kan wel worden bewezen. Dat de bewaarplicht is verzuimd blijkt alleen al uit het feit dat na het faillissement geen papieren of digitale stukken meer zijn aangetroffen. Bovendien, voor zover er al enige toereikende vorm van administratie is geweest, dan nog zijn verdachte en zijn mededader daarmee op uiterst onzorgvuldige wijze omgesprongen door de stukken vlak voor het faillissement te verplaatsen naar een loods waarvan men toen al wist dat deze op niet al te lange tijd zou worden gesloopt. Dat laatste is ook gebeurd, waardoor zo er al een administratie was deze vervolgens verloren moet zijn gegaan.
Daar komt nog bij dat verdachte en zijn vader die stukken na het faillissement onverwijld ter beschikking hadden moeten stellen aan de curator. Dat hebben zij nagelaten. Anders dan verdachte kennelijk meent is aan de plicht tot uitlevering niet voldaan met het enkele melden van de locatie van de gevraagde stukken. Het is immers op grond van de artikelen 105 jo. 106 van de Faillissementswet de plicht van de gefailleerde, danwel de bestuurder daarvan, om desgevraagd de curator alle inlichtingen te verschaffen. Die inlichtingenplicht beperkt zich niet tot het mondeling geven van inlichtingen, maar behelst ook het overhandigen van stukken die de voor een goede afwikkeling van de boedel noodzakelijke informatie kunnen verschaffen.xlii. In de faillissementswet ligt immers besloten dat de gefailleerde in het belang van zijn schuldeisers gehouden is in persoon aan het beheer en de vereffening van de boedel alle vereiste medewerking te verlenen, met name wanneer dat door de curator nodig wordt geacht.xliii. Die medewerkingsplicht heeft verdachte verzaakt.
4.2.7.
Voor zover verdachte heeft willen betogen dat hij geen enkele bemoeienis heeft gehad met het administratieve deel van Road Runner en de hiervoor genoemde plicht hem niet treft, geldt dat hij feitelijk als bestuurder van de onderneming heeft gefungeerd en dat hij daarom ook in volle omvang aansprakelijk kan worden gesteld voor het verwaarlozen van de administratieplicht.
4.3. Overwegingen met betrekking tot feit 2
4.3.1.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de tenlastelegging wordt verweten dat hij tegenover de rechter-commissaris zou hebben verklaard dat hij de Bentley aan [S BV] zou hebben verkocht, wetende dat die verklaring in strijd met de waarheid was. Uit het proces-verbaal van verhoor van 5 december 2005 blijkt echter niet dat verdachte een mededeling van dergelijke strekking heeft gedaan. Weliswaar heeft hij in het bedoelde verhoor verklaard dat de desbetreffende auto was verkocht, maar hij heeft daar onmiddellijk aan toegevoegd dat zijn vader die verkoop heeft gedaan.
Evenmin blijkt uit datzelfde proces-verbaal van verhoor dat verdachte op enig moment geweigerd heeft de curator desgevraagd inlichtingen te verschaffen over de administratie van Road Runner.
Hij wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
4.4. Overwegingen met betrekking tot feit 3 en 4
4.4.1.
In het dossier bevinden zich meerdere facturen van Veilingbedrijf De Oude Meester, EHC en [handelsmaatschappij] . Elk van die facturen maakt gewag van goederen die van Road Runner zijn gekocht, en Road Runner zou daarom een vordering tot betaling hebben op het betrokken bedrijf. Die facturen zijn echter vals. In de eerste plaats omdat de betrokken bedrijven per brief van 16 september 2005 het bestaan van de vordering van Road Runner ontkennen. In de tweede plaats omdat [persoon 1] in zijn verklaring bij de FIOD/ECD de valsheid van die facturen heeft toegegeven en bekend heeft dat die stukken zijn opgemaakt om IFN geld uit te laten keren, zodat Road Runner handel kon blijven drijven.
De ter zitting afgelegde verklaring van vader en zoon dat de in de brieven genoemde leveringen wel op enig moment daadwerkelijk hebben plaatsgevonden althans nog zouden moet gaan plaatsvinden acht de rechtbank, zeker gelet op de onder 4.1.2. weergegeven verklaring van [persoon 1], niet geloofwaardig.
4.4.2.
De in de valse facturen genoemde vorderingen zijn met behulp van het daartoe geëigende systeem ter bevoorschotting ingediend en de daarmee gegenereerde verpandingsformulieren zijn aan IFN toegezonden, waardoor IFN is overgegaan tot uitkering van financiële voorschotten op de zogenaamd openstaande vorderingen. Dat is oplichting.
4.4.3.
Verdachte heeft samen met zijn vader feitelijk leiding gegeven aan bovenstaande strafbare gedragingen. Dat blijkt vooraleerst uit de door zijn vader afgelegde verklaring, zoals weergegeven onder 4.1.3., waarin laatstgenoemde toegeeft dat hij en zijn zoon samen feitelijk leiding hebben gegeven aan de bedoelde gedragingen. Maar ook verdachtes eigen verklaring kan in dit verband tot bewijs dienen. Hij heeft immers zelf verklaard dat hij en zijn vader altijd overleg voerden. Niet aannemelijk is derhalve dat verdachte van deze handeling niet op de hoogte is gebracht, temeer daar over een langere periode meermalen op deze frauduleuze wijze aanzienlijke voorschotten zijn verkregen voor de onderneming. Het moet ervoor worden gehouden dat verdachte — die bij de dagelijkse gang van zaken in de onderneming nauw betrokken was en daaraan feitelijk leiding gaf — kennis droeg van de oplichting en deze ook heeft aanvaard.
Wat het bestaan van die wetenschap en aanvaarding betreft wordt de rechtbank in haar overtuiging gesterkt door het feit dat verdachte al in augustus 2005 per brief door IFN op de hoogte is gesteld van het indienen van deze ‘intercompany’ vorderingen, maar vervolgens ondanks een daartoe strekkende uitnodiging nooit op gesprek is gekomen om daarover de gevraagde uitleg te geven.
Vorenstaande brengt met zich dat ook de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.5. Overwegingen met betrekking tot feit 5
4.5.1.
Tot slot heeft verdachte samen met zijn vader de Bentley onttrokken aan het daarop ten behoeve van Amstel Lease gevestigde pandrecht. Het voertuig blijkt na het faillissement voor zowel de curator als de pandhouder ontraceerbaar. Verdachten willen daarover kennelijk niet de geboden helderheid verschaffen, want zij verklaren daarover tegenover de rechter-commissaris dat het desbetreffende voertuig aan een autobedrijf is verkocht. Die verklaring berust niet op waarheid, want een bekende van de familie, [per[persoon 9], die in 2007 de auto op zijn naam heeft staan, verklaart daarover: ‘Ik heb nimmer de beschikking gehad over deze auto. Deze auto is voor zover mij bekend altijd in het bezit van de familie [persoon 1] gebleven.’xliv. Die auto is niet zakelijk, maar voor privé gebruikt. Bewijs daarvoor kan worden geput uit de verklaring van [persoon 1] die desgevraagd over de Bentley verklaart dat hij het geweldig vindt om erin te rijden, dat [verdachte] er natuurlijk ook in reed en dat de Bentley bij hen thuis stond.xlv.
Op basis van de inhoud van de hiervoor onder 3 weergegeven bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen moet worden aangenomen dat verdachte en zijn vader de aan Road Runner toebehorende Bentley zonder nadere toestemming van Amstel Lease aan zichzelf hebben overgedragen en daarvan privé bezit hebben gemaakt, en wel op zodanige wijze dat deze voor Amstel Lease ook niet meer te traceren viel. Aldus hebben zij ervoor gezorgd dat het voor dit bedrijf onmogelijk was om haar op dit voertuig gevestigde pandrecht te effectueren.
5. Bewezenverklaring
Op grond al hetgeen hiervoor is weergegeven en overwogen acht de rechtbank bewezen datverdachte:
ten aanzien van feit 1 primair:
in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 5 december 2005 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander als bestuurder van een rechtspersoon, te weten Handelsonderneming Road Runner Tyre BV, welke vennootschap bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 20 september 2005 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon telkens enig goed aan de boedel heeft onttrokken en niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers hebben verdachte en zijn mededader:
- —
tussen 1 oktober 2004 en 20 september 2005 geldbedragen van de bankrekeningen van handelsonderneming Road Runner Tyre BV, te weten ABN Amro rekening met rekeningnummer [ABN-rekening] en Rabobank rekening met rekeningnummer [rekeningnummer] opgenomen via creditcards of overgemaakt naar de bankrekening van [persoon 1], zonder dat aan deze opnames en overmakingen een zakelijke overeenkomst ten grondslag heeft gelegen; en
- —
tussen de datum van faillissement (20 september 2005) en 5 december 2005 geldbedragen van in totaal 9.863,57 euro opgenomen via creditcards op naam van Handelsonderneming Road Runner Tyre BV van de bankrekening van Handelsonderneming Road Runner Tyre BV, te weten ABN Amro rekening met rekeningnummer [ABN-rekening] en deze geldbedragen niet aan de boedel van Handelsonderneming Road Runner Tyre BV ten goede te laten komen; en
- —
de administratie van handelsonderneming Road Runner Tyre BV niet bewaard noch aan de curator ter beschikking gesteld;
ten aanzien van feit 3:
Handelsonderneming Road Runner Tyre BV in de periode van 1 februari 2005 tot en met 1 september 2005 te Muiderberg en elders in Nederland telkens facturen, waaronder factuur D/106 1 t/m 7 en factuur D/107 1t/m 4, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, zulks telkens met het oogmerk die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken, immers heeft Handelsonderneming Road Runner Tyre BV op voornoemde door haar opgemaakte facturen valselijk en in strijd met de waarheid
- —
doen voorkomen dat de op de facturen vermelde ondernemingen overeenstemming hadden bereikt over de eigendomsoverdracht en levering van de in de facturen genoemde goederen voor de in de facturen genoemde prijsbedragen; en
- —
doen voorkomen dat aan de facturen een voor een rechtsgeldige koopovereenkomst vereiste wilsovereenstemming tussen de op de facturen vermelde verkoper en koper aanwezig was,
aan welke verboden gedragingen verdachte en zijn mededader feitelijk leiding hebben gegeven;
ten aanzien van feit 4:
Handelsonderneming Road Runner Tyre BV in de periode van 1 april 2005 tot en met 31 augustus 2005 te Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen IFN Finance BV heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, immers heeft Handelsonderneming Road Runner Tyre BV door het invullen van verpandingsformulieren in het systeem Efsis en het indienen van verpandingsformulieren bij IFN Finance BV telkens debiteurenfacturen ter verpanding aangeboden aan IFN Finance BV, terwijl deze debiteurenfacturen valselijk zijn opgemaakt door Handelsonderneming Road Runner Tyre BV, omdat geen sprake is geweest van verkoop of levering van Handelsonderneming Road Runner Tyre BV aan de op de facturen genoemde koper en geen sprake was van een nog openstaande schuld van de op de facturen vermelde koper aan Handelsonderneming Road Runner Tyre BV, waardoor IFN Finance BV ter uitvoering van de tussen Handelsonderneming Road Runner Tyre BV en IFN Finance BV gesloten financieringsovereenkomst telkens is overgegaan tot uitbetaling aan Handelsonderneming Road Runner Tyre BV van enig geldbedrag,
aan het plegen van welke strafbare feiten verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
ten aanzien van feit 5:
Handelsonderneming Road Runner Tyre BV in de periode van 1 december 2004 tot en met 20 september 2005 te Muiderberg en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk haar eigen goed, te weten een personenauto merk Bentley type Arnage met kenteken [kenteken] heeft onttrokken aan het pandrecht dat door Amstel Lease BV op vorenomschreven voertuig is gevestigd, immers heeft Road Runner Tyre BV voornoemde Bentley overgedragen aan anderen zonder hiertoe toestemming te hebben verkregen van Amstel Lease BV, aan welke verboden gedraging verdachte en zijn mededader feitelijk leiding hebben gegeven.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in inverzekeringstelling heeft doorgebracht.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van Amstel Lease NV tot een bedrag van € 80.000,-. Voor het overige moet deze benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering van de benadeelde partij IFN Finance BV is in de visie van de officier van justitie voor gehele toewijzing vatbaar.
De officier van justitie heeft in dat verband eveneens gevorderd verdachte en zijn vader hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de toe te wijzen geldbedragen en daarbij ook als extra waarborg de schadevergoedingsmaatregel (art. 36e Sr) op te leggen.
8.2. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft daarbij tevens bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn vader schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Hij heeft per creditcard gelden opgenomen en geld overgeboekt van de bankrekening van het handelsbedrijf waar hij samen met zijn vader de dienst uitmaakte, dit terwijl een faillissement van die onderneming in het vooruitzicht lag. Door die handelingen heeft hij het nakende faillissement van de onderneming bespoedigd en zijn de schuldeisers benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
Bovendien is verdachte er niet voor teruggeschrokken om in het zicht van het faillissement op listige wijze IFN kort voor het faillissement nog geldbedragen, in totaal oplopend tot ruim driehonderdduizend euro, te laten uitkeren. Daartoe werden valse facturen opgemaakt die moesten voorwenden dat de onderneming nog tal van opeisbare vorderingen had op verschillende debiteuren. Die fictieve vorderingen zijn vervolgens ten behoeve van het verkrijgen van het hiervoor genoemde krediet verpand. Daarmee heeft verdachte niet alleen een zakelijke relatie opgelicht, maar zich ook schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte.
Met zijn handelswijze heeft verdachte willens en wetens de schuldeisers van de onderneming in zeer aanzienlijk mate benadeeld. De kans op verhaal is mede door het handelen van verdachte vrijwel nihil. De boedel van de failliete onderneming is nagenoeg leeg en zeker voor de concurrente schuldeisers is de kans verwaarloosbaar dat hun financiële schade nog op enig moment kan worden gecompenseerd.
Ook de leasemaatschappij die de voertuigen van de onderneming heeft gefinancierd staat met lege handen, doordat verdachte zonder scrupules die extern gefinancierde auto's aan het door de leasemaatschappij gevestigde pandrecht heeft onttrokken en deze vervolgens in privé door hemzelf en zijn familie te (doen) gebruiken.
Dit handelen is buitengewoon kwalijk te noemen. Niet alleen omdat de gedupeerde schuldeisers financiële schade leiden, maar ook omdat dergelijke vormen van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling, dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer, aantasten. Bovendien zullen kredietverstrekkers door het plegen van dit soort feiten ook terughoudender zijn in het ter beschikking stellen van krediet aan ondernemers en daarvoor steeds hogere vergoedingen bedingen, hetgeen eveneens schadelijk is voor de economie.
Eens temeer kwalijk is dat verdachte vervolgens ook een goede afwikkeling van de boedel heeft gefrustreerd door in strijd met zijn wettelijke plicht als vennootschapsbestuurder na te laten een toereikende administratie te bewaren en na het faillissement ook onvoldoende medewerking te verlenen aan de curator door hem alle beschikbare stukken ter beschikking te stellen. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat eerder een onderneming van verdachte, maar ook ondernemingen waar zijn directe familieleden bij betrokken waren, zijn gefailleerd zodat voor hem zonder meer duidelijk moet zijn geweest hoezeer de belangen van schuldeisers gediend zijn met een juiste en voortvarende afwikkeling van het faillissement. Door geen fatsoenlijke administratie over te dragen heeft verdachte nogmaals afbreuk gedaan aan de vermogensbelangen van zijn schuldeisers en willens en wetens een juiste taakuitvoering door de curator gefrustreerd, waardoor het effectueren van verhaalsmogelijkheden ernstig wordt bemoeilijkt.
Dit zijn ernstige feiten, waarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf past. De verdediging heeft in dat verband nog gewezen op uitspraken in haars inziens soortgelijke zaken van de rechtbank Zutphen en het gerechtshof Amsterdamxlvi. waarin de rechter in weerwil van de vordering van de officier van justitie afzag van onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming. Die vergelijking gaat echter niet op, omdat die zaken naar de aard en omvang van de bewezenverklaarde feiten niet gelijk te stellen zijn met deze strafzaak.
Voor zover de verdediging met de verwijzing naar de eerste daad van vervolging op 12 februari 2008 nog een beroep heeft willen doen op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, zij nog opgemerkt dat de in zijn algemeenheid redelijk geachte termijn van twee jaren inderdaad is overschreden, maar dat dit gelet op de relatief korte duur van die overschrijding en de aard en omvang van deze strafzaak niet tot bekorting in de strafmaat hoeft te leiden.
Hoewel de rechtbank minder feiten bewezen verklaard dan de officier van justitie, ziet de rechtbank gezien de bovenomschreven ernst en laakbaarheid van hetgeen aan bewezengeachte strafbare feiten resteert geen aanleiding om van de door de officier van justitie gevorderde straf af te wijken.
Een gevangenisstraf van na te noemen duur is derhalve passend en geboden.
8.3. Vorderingen van de benadeelde partijen
8.3.1.
De verdediging heeft de niet-ontvankelijk verklaring van de vorderingen van de benadeelde partijen bepleit onder verwijzing naar artikel 1.4.4. van de Aanwijzing faillissementsfraude. Dat beroep kan niet slagen, omdat die bepaling ziet op gevallen waarin de curator wegens wanbeheer c.q. onbehoorlijke taakvervulling een civiele aansprakelijkheidsprocedure in gang heeft gezet tegen de feitelijk leidinggevenden van de failliet om de vorderingen van de benadeelde schuldeisers te voldoen. Uit het verhandelde ter zitting noch uit de stukken is gebleken dat de curator op enig moment (mede) namens de onderhavige benadeelde partijen Amstel Lease en IFN een dergelijke civielrechtelijke procedure tegen verdachte en/of zijn mededader in gang heeft gezet, zodat niet-ontvankelijkheid om die reden niet aan de orde is.
8.3.2.
De rechtbank is evenwel evenwel van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen Amstel Lease en ABN-Amro, niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor de behandeling in dit strafgeding. Onduidelijk is immers wat de — met de gemiste executieopbrengst van de Bentley gelijk te stellen — omvang van de door Amstel Lease geleden schade is, terwijl evenmin is toegelicht welk deel van de wel voldane leasetermijnen in mindering strekt op de gevorderde hoofdsom.
Ten aanzien van de omvang van de vordering van IFN geldt dat deze uitsluitend wordt onderbouwd door verwijzing naar de zich in het dossier bevindende aangifte. In de vaststelling van het daarin genoemde totale benadelingsbedrag zijn evenwel ook bevoorschottingen betrokken die in deze strafzaak niet aan de orde zijn gekomen, zodat niet duidelijk is welke schade als gevolg van de bewezengeachte feiten is geleden…
De vorderingen van de benadeelde partijen zullen om die reden niet ontvankelijk worden verklaard.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van het als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel ontrekken, meermalen gepleegd en niet voldoen aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van feitelijk leiding geven aan een door een rechtspersoon begane valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
feitelijk leiding geven aan een door een rechtspersoon begane oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
medeplegen van feitelijk leiding geven aan een door een rechtspersoon begane opzettelijke onttrekking van zijn eigen goed aan een pandrecht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partijen Amstel Lease Maatschappij NV, gevestigd Franz Lisztplantsoen 100 in Utrecht (3533 JG) en IFN Finance BV, gevestigd Lichtenauerlaan 102–120 te Rotterdam (3062 ME) niet ontvankelijk in hun vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter,
mrs. T.G. van der Schroeff en A.W.H. Vink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Vogelaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juni 2010.
Mr. van der Schroeff is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑06‑2010
D/48 (Uittreksel KvK)
Eerste faillissementsverslag d.d. 12 oktober 2005, opgemaakt door de curator in het faillissement van Road Runner, onder 3.12, D/004/5.
AH/012, doorgenummerde p. 0427.
D/023 (Bericht Equens Nederland BV nav vordering 126c Sv)
A-03 (verklaring [persoon 7]), p. 2.
D/033, ovk IFN-Road Runner 27 februari 2004.
D/036, p. 1 (brief IFN aan de curator van 5 december 2005)
A-03, p.3.
D/019.
D/019.
D/027, 17–18 (contract financiële pand lease met nr. 22262139).
D/030-1.
D/029.
D/047.
D.038-1 en 2 en D/039-1 en 2.
D/040-1 en 2.
D/056.
D/055.
D/057.
D/011, p. 1057 t.m 1064 O.
D/111 (afschrift vonnis d.d. 20 september 2005).
D/038-3 (brief aan [handelsmaatschappij] van 30 augustus 2005), D/039-3 (brief aan [handelsmaatschappij] van 11 augustus 2005) D/040-3 (brief aan De Oude Meester van 10 augustus 2005).
D/038-7, D/039-9 en D/040-9.
D/111.
D/004, eerste verslag curator.
D/004, eerste verslag curator.
D/011A-1.
D/011A-2.
D/002.
D/003.
D/106 (1 t/m 7) en D/107 (1 t/m 4)…
D/080.
Verklaring [verdachte] ter zitting op 25 mei 2010.
Vgl M.C. Hilverda, Faillissementsfraude (Serie Onderneming en Recht Deel 53), 3e druk, Deventer; Kluwer 2009, p. 106–107.
D03-02, p. 0548-0549.
V/03-02, p. 3.
V/02-01, p. 4.
G/03-01, p. 2.
D/005 (tweede verslag curator)
Zie bv. HR 11 mei 2010, LJN: BL7662.
Zie ook Hilverda 2009, p. 54.
HR 23 december 1983, NJ 1985, 170.
G/01, p. 2. ([persoon 9])
V/03-03, p. 0551.
Rb. Zutphen 4 maart 2008, LJN: BC6025 en Hof Amsterdam LJN: BM0121