Einde inhoudsopgave
Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland
Artikel 1.25
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2021
- Redactionele toelichting
In werking getreden voor het openbaar lichaam Bonaire.
- Bronpublicatie:
19-04-2017, Stb. 2017, 189 (uitgifte: 12-05-2017, kamerstukken: 34523)
- Inwerkingtreding
01-04-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-03-2021, Stb. 2021, 163 (uitgifte: 31-03-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Veiligheid en Justitie
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Alternatieve geschillenbeslechting
Huurrecht / Huur van woonruimte
Huurrecht / Huurprijzen
1.
De voorzitter doet onverwijld binnen drie weken na het voorbereidend onderzoek, bedoeld in artikel 1.33, schriftelijk en met redenen omkleed uitspraak, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk redelijk of niet redelijk is.
2.
Van een kennelijk redelijk verzoek is in ieder geval sprake in het geval, bedoeld in artikel 7a: 1603f, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek BES, tenzij:
- a.
de huurcommissie in een eerdere uitspraak heeft uitgesproken dat op grond van artikel 7a: 1603i van het Burgerlijk Wetboek BES een lagere huurprijs redelijk is en de in die uitspraak genoemde gebreken nog niet zijn verholpen;
- b.
het percentage van de in het voorstel opgenomen huurverhoging het in artikel 1.13, derde lid, bedoelde maximale huurverhogingspercentage te boven gaat, in welk geval het verzoek slechts kennelijk redelijk is, voor zover het dat percentage niet overschrijdt.
3.
De voorzitter vermeldt in voorkomende gevallen in de uitspraak tot welke huurprijs zijn uitspraak leidt, alsmede de datum van ingang.
4.
De huurcommissie zendt onverwijld een afschrift van de voorzittersuitspraak aan partijen.
5.
Tegen de uitspraak, bedoeld in het eerste lid, kan de huurder en verhuurder binnen zes weken na verzending van het afschrift van die uitspraak schriftelijk en gemotiveerd in verzet gaan bij de huurcommissie. De voorzitter wijst in zijn uitspraak partijen op deze mogelijkheid en op de vorm en de termijn die daarbij in acht genomen moeten worden.
6.
Is de huurcommissie van oordeel dat het verzet, bedoeld in het vijfde lid, gegrond is, dan vervalt de uitspraak, bedoeld in het eerste lid, en wordt het aan de in het eerste lid bedoelde uitspraak ten grondslag liggende verzoek overeenkomstig afdeling 4 door de huurcommissie in behandeling genomen.
7.
Indien geen van de in het zesde lid genoemde partijen binnen de in dat lid genoemde termijn in verzet is gegaan, is hetgeen in artikel 7a:1603s van het Burgerlijk Wetboek BES is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de huurcommissie, van overeenkomstige toepassing op de uitspraak van de voorzitter.