Einde inhoudsopgave
RvdW 2011/1004
Onvoldoende bewijs dat verdachte wist dat poedermengsels bestemd waren voor versnijden cocaïne.
HR 12-07-2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0048
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12 juli 2011
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen
- Zaaknummer
09/03703
- Conclusie
A-G Vellinga
- LJN
BQ0048
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2011:BQ0048, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2011
ECLI:NL:PHR:2011:BQ0048, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2011
Essentie
Onvoldoende bewijs dat verdachte wist dat poedermengsels bestemd waren voor versnijden cocaïne.
Partij(en)
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 september 2009, nummer 23/006242-07, in de strafzaak tegen: [Verdachte]. Adv. mr. B.P. de Boer en mr. M. van Delft, te Amsterdam.
Conclusie
Conclusie A-G mr. Vellinga:
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.