Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/9.6.1:9.6.1 Algemeen
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/9.6.1
9.6.1 Algemeen
Documentgegevens:
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS343708:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie art. 3:237 BW respectievelijk art. 3:236 BW.
Zie art. 3:236 lid 2 jo. 3:94 lid 1 BW respectievelijk art. 3:239 BW.
HR 21 januari 2014, NJ 2015/82 (IAE/Neo-River) m.nt. H.J. Snijders. De pandhouder heeft na de mededeling in de zin van art. 3:246 lid 1 BW evenwel de bevoegdheid het faillissement van de schuldenaar van de pandgever aan te vragen. Zie HR 9 december 2016, NJ 2017/2.
Zie art. 3:81 lid 2 onder a BW.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De bestuurder kan gedragingen verrichten die tot gevolg hebben dat het pandrecht van de schuldeiser wordt gefrustreerd. Een pandrecht kan worden gevestigd op roerende zaken en vorderingsrechten. Beide typen goederen kunnen zowel openbaar als stil worden verpand. Bij een stil pandrecht op een roerende zaak blijft de zaak in de macht van de schuldenaar, terwijl een vuistpand wordt gevestigd indien de zaak in handen van de zekerheidsnemer of een derde wordt gebracht.1 Met betrekking tot vorderingsrechten geldt dat een openbaar pandrecht gevestigd wordt door het opmaken van een akte en mededeling daarvan aan de schuldenaar en een stil pandrecht komt tot stand door het opmaken van een authentieke akte dan wel de registratie van een onderhandse akte zonder dat een mededeling is gedaan aan de schuldenaar.2 Op grond van art. 3:246 lid 1 BW is bij een stil pandrecht op een vordering de pandhouder bevoegd de verpande vordering te innen vanaf het moment dat hij mededeling heeft gedaan van het pandrecht aan de schuldenaar. Voor die tijd komt de inningsbevoegdheid toe aan de pandgever. De pandgever komen ook alle andere bevoegdheden toe die een schuldeiser jegens haar schuldenaar heeft.3 Daarbij horen bijvoorbeeld de afstand van het (verpande) vorderingsrecht en verrekening in de zin van art. 6:127 BW. In alle gevallen waarin een stil pandrecht is gevestigd, kan de bestuurder namens de schuldenaar- vennootschap beschikken over de verpande goederen. Derdenbeschermingsregels kunnen bij de vervreemding van verpande zaken ertoe leiden dat het pandrecht teniet gaat.4 Het pandrecht zal ook tenietgaan wanneer de bestuurder (namens de pandgever-vennootschap) de verpande vorderingen int, daarvan afstand doet of deze verrekent met een vordering die de schuldenaar op de pandgever-vennootschap heeft.5 Indien vervolgens de gesecureerde vordering van de pandhouder niet kan worden voldaan, zal hij schade leiden omdat hij niet door uitwinning van zijn pandrecht verhaal kan nemen. In voorkomende gevallen zal het beschikken over verpande zaken net zoals in de hiervoor besproken gevallen van eigendomsvoorbehoud gebaseerd zijn op een contractuele bevoegdheid.6 Indien die bevoegdheid ontbreekt, dient zich de vraag aan onder welke omstandigheden de bestuurder aansprakelijk is jegens de schuldeiser wegens frustratie van het pandrecht. Artikel 348 Sr bestrijkt gedragingen die een onttrekking van goederen aan het pandrecht opleveren en bevat een norm die mede tot de bestuurder is gericht.