Deze zaak hangt samen met de strafzaak tegen de betrokkene, met nummer 13/05814, alsmede met de straf- en ontnemingszaken tegen [medeverdachte], met resp. nummers 13/05959 en 13/05961 P, in welke zaken ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 13-10-2015, nr. 13/05815
ECLI:NL:HR:2015:3069, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-10-2015
- Zaaknummer
13/05815
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3069, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑10‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1476, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:8479, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2015:1476, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3069, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0459
Uitspraak 13‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Schatting wvv volgens kasopstelling; in mindering brengen van een geldlening op wvv. ’s Hofs oordeel dat de € 30.000,- die betrokkene overhad van een geldlening niet in mindering moet worden gebracht op het wvv, nu betrokkene in de periode gedurende welke hij het wederechtelijk voordeel heeft verkregen ook uitgaven heeft gedaan of moet hebben gedaan die niet bij de schatting van het wvv in aanmerking zijn genomen, welke uitgaven ten minste € 30.000,- hebben bedragen, is niet zonder meer begrijpelijk. Nadere motivering behoeft op grond waarvan moet worden aangenomen dat betrokkene een bedrag van ten minste € 30.000,- aan bestedingen heeft uitgegeven kennelijk boven op de uitgaven, waarvan blijkens het gebezigde bewijsmiddel is vastgesteld dat zij niet bij de berekeningen konden worden betrokken omdat t.a.v. die uitgaven niet is kunnen blijken dat zij in de betreffende periode door betrokkene zijn gedaan.
Partij(en)
13 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 13/05815 P
IC/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 8 november 2013, nummer 21/004848-11, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J.G. Kabalt, advocaat te Breukelen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening moet worden gehouden met een door de betrokkene van zijn grootvader ontvangen bedrag van € 30.000,-.
3.2.1.
De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
"De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 8 november 2013 (parketnummer 21-003437-11) veroordeeld tot straf ter zake van 1. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
2. van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 79.053,18. Het hof komt als volgt tot deze schatting.
Bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat volgt het hof de berekening zoals deze is gemaakt in het procesverbaal van relaas. De gegevens uit dit proces-verbaal zijn, voor zover deze door het hof worden overgenomen, gecontroleerd en juist bevonden aan de hand van de daaraan ten grondslag liggende en zich in het dossier bevindende stukken.
Het hof volgt de berekening in het bovengenoemde proces-verbaal niet op alle punten. In de eerste plaats is het hof met de rechtbank en de verdediging van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat veroordeelde de aangetroffen hasj heeft gefinancierd met uit misdrijf verkregen geld. Veroordeelde heeft verklaard dat hij die hasj heeft gestolen en deze probeerde te verkopen. In het dossier zitten aanwijzingen die de stelling van de veroordeelde bevestigen.
In de tweede plaats is het hof eveneens met de rechtbank en de verdediging van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat het aangetroffen horloge gefinancierd is met uit misdrijf verkregen geld. Het hof zal daarom de contante uitgaven (berekend aan de hand van de contantbonnen) bepalen op € 6.924,56.
Het hof ziet anders dan door de verdediging naar voren is gebracht en de rechtbank heeft bepaald geen reden om het bedrag dat veroordeelde van zijn opa zou hebben ontvangen (€ 60.000) in mindering te brengen. Veroordeelde heeft ter zitting van het hof op 27 september 2013 verklaard dat hij in 2009 nog € 30.000 over had van het ontvangen bedrag. Het hof ziet geen aanleiding dit bedrag in mindering te brengen op de hieronder genoemde posten.
Veroordeelde had namelijk in die periode nauwelijks (andere) legale inkomsten, terwijl de hieronder genoemde posten niet zien op alle uitgaven die veroordeelde in die periode ook heeft of moet hebben gedaan, zoals uitgaven voor brandstof voor zijn auto, consumpties en reizen.
Hoewel het hof veroordeelde niet heeft veroordeeld voor het witwassen van het in zijn woning aangetroffen geld en het geld dat hij op de bankrekening heeft gestort, neemt het hof deze bedragen wel mee bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat het hof er van uit gaat dat veroordeelde dat geld door middel van de verkoop van drugs heeft verdiend en dus wederrechtelijk heeft verkregen.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Aangetroffen geld
Doorzoeking, euro € 11.500,00
Doorzoeking, buitenlandse valuta (omgerekend in euro) € 108,62
Contante stortingen/opnamen bankrekening € 28.020,00
Moneytransfer € 2.000,00
Aangetroffen contantbonnen (zonder Rolex) € 6.924,56
Volkswagen Golf [AA-00-BB] € 9.500,00
Volkswagen Golf [CC-00-DD] € 21.000,00
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 79.053,18."
3.2.2.
Het Hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontleend aan het volgende bewijsmiddel:
"Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 juli 2011, "Deelonderzoek Witwassen [betrokkene] ", opgenomen op pagina 46 tot en met 55 van het einddossier 09POB79, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
7.2.2
Legale inkomsten/vermogen
Informatie belastingdienst
Op basis van het Regionaal Convenant Geïntegreerde Decentrale Aanpak Georganiseerde Misdaad regio Midden Nederland, het Convenant tussen onder andere de Belastingdienst Regio Utrecht-Gooi en de regiopolitie Utrecht, zijn de gegevens van de genoemde verdachte door de belastingdienst verstrekt. Daaruit is het volgende gebleken:
de verdachte [betrokkene] had de volgende inkomsten:
Belastingjaar 2009: Van 01-01 t/m 31-12: in dienst bij Eurofield, echter geen loon ontvangen.
Belastingjaar 2010: Geen loongegevens bekend van dit jaar.
De verdachte ontving daarnaast zorgtoeslagen van de belastingdienst. Al deze inkomsten werden gestort op de bankrekening van de verdachte [betrokkene] .
7.3.1
Aangetroffen contant geld
Doorzoeking
Tijdens de doorzoeking werd o.a. contant geld in beslag genomen, te weten € 11.500,-
Het aangetroffen geld bestond uit de navolgende coupures:
2 x € 500-coupure = 1.000,-
3 x € 200-coupure = 600,-
39 x € 100-coupure = 3.900,-
18 x € 50-coupure = 900,-
138 x € 20-coupure = 2.760,-
234 x € 10-coupure = 2.340,-
€ 11.500,-
Daarnaast is ook buitenlands geld in beslag genomen te weten:
Marokkaanse Dirham
4 x 200 Dirham = 800
3 x 100 Dirham = 300
1 x 50 Dirham = 50
4 x 20 Dirham = 80
1.230,-
(Met de huidige koers is 1.230 Dirham € 108,62 waard).
7.3.2
Contante stortingen/opnames bankrekening
ABN Amro bank
Uit gevorderde en uitgeleverde stukken van de ABN-Amro bank is gebleken dat [betrokkene] gebruik maakt van een privérekening.
In het proces-verbaal van verstrekking is weergegeven welke contante stortingen en opnamen per saldo hebben plaatsgevonden. Onderstaand schema geeft een overzicht, waarin in de laatste kolom wordt aangegeven wat er over de periode 1 januari 2009 tot en met 30 mei 2011 in totaal meer contant is gestort dan opgenomen:
[001] t.n.v. [betrokkene] :
opname storting Saldo
2009 € 850,- € 14.440,- € 13.590,-
2010 € 0,- € 9.450,- € 9.450,-
2011 € 0,- € 4.980,- € 4.980,-
€ 850,- € 28.870,- € 28.020,-
Per saldo is er in de periode 1 januari 2009 tot en met 30 mei 2011 een contante geldstroom geweest van € 28.020,-.
7.3.3
IVT-meldingen
Uit informatie van het geautomatiseerde systeem van IVT (Intranet Verdachte Transacties) blijkt het volgende:
Op 04-05-2010 via de Western Union Benelux te Utrecht heeft [betrokkene] als opdrachtgever een moneytransfer uitgevoerd naar [betrokkene 1] . Betreft een overboeking van € 2.000,-.
7.3.4
Aangetroffen facturen
Tijdens de doorzoeking op 18 april 2011 in de woning van [betrokkene] gelegen aan de [a-straat 1] te Woerden, in zijn personenauto en in de door hem gehuurde garagebox in Naarden, zijn diverse facturen aangetroffen waarop stond vermeld dat deze contant waren betaald.
Op basis van de aangetroffen facturen is een contante uitgaande geldstroom geweest tussen 1 januari 2009 en 18 april 2011 van € 14.894,56.
7.3.5
Overige contante uitgaven
Volkswagen Golf [AA-00-BB]
[betrokkene] bleek sinds 25 januari 2011 de te naam gestelde van een personenauto te zijn, Volkswagen Golf, 2.0 Diesel, bouwjaar 2009, voorzien van kenteken [AA-00-BB] .
Hierop is een onderzoek ingesteld bij de vorige eigenaar, [betrokkene 2] , naar de wijze waarop de Volkswagen was verkocht.
Hieruit bleek dat haar man, [betrokkene 3] , de Volkswagen Golf voorzien van kenteken [EE-00-FF] heeft verkocht voor € 24.500,-. [betrokkene 3] verklaarde dat de auto was verkocht aan de Marokkaanse jongen die een andere Volkswagen Golf inleverde en daarbij € 9.500,- contant toe had betaald.
Uit een bevraging van het RDW bleek dat [betrokkene] voor de [AA-00-BB] , een andere Volkswagen Golf voorzien van kenteken [CC-00-DD] op naam had staan. Deze werd op 28 januari overgeschreven op [A] B.V. te Meern en betrof kennelijk de Volkswagen Golf die was ingeruild.
Uit verhoor van de eigenaar van de Volkswagen Golf voorzien van kenteken [CC-00-DD] , over de periode vóór [betrokkene] bleek dat deze Volkswagen in maart 2010 contant was gekocht voor een bedrag van € 21.000.-.
7.3.6
Overige niet-meegenomen uitgaven
Bij de doorzoeking van de woning verdachte trof de politie dure merkkleding, schoeisel en horloges aan, alsmede audiovisuele apparatuur en overige goederen. Uit onderzoek is voor een deel niet gebleken wanneer deze goederen zijn gekocht en hoeveel er voor is betaald. Hierom zijn deze goederen niet meegenomen in de kasopstelling. Wel is gebleken dat de kleding en schoeisel echte merkkleding leek te betreffen. Van een deel van kleding en goederen die in beslag zijn genomen zijn de aankoopbewijzen teruggevonden. Deze zijn tevens meegenomen in de aangetroffen facturen en contantbonnen. Andere kledingstukken en goederen zijn opgezocht en is de laagste prijs voor een vergelijkbaar product genomen als waarde. In totaal hebben de in beslag genomen goederen een inkoopwaarde van € 37.078,05.
Ook is in de bankafschriften van [betrokkene] geen pintransacties voor supermarkten, benzinestations, of uitgaansgelegenheden te zien. Omdat de verdachte bij zijn ouders woont en deze dus mogelijk (deels) hierin zullen voorzien, en geen kilometerstand beschikbaar is voor de inbeslaggenomen Volkswagen Golf met kenteken [AA-00-BB] , is hier geen bedrag voor gerekend in dit deelonderzoek.
Tijdens het telecomonderzoek in 09P0B79 is bovendien gebleken dat hij in februari 2011 naar Brazilië op vakantie is geweest, en zijn ook de reisbescheiden van deze reis teruggevonden bij de doorzoeking van zijn woning, terwijl in zijn bankafschriften niet terug te zien is hoe hij betaald heeft voor die vakantie. Ook is er geen afschrijving te vinden voor zijn hierop volgende reis naar Marokko.
Uit het telecomonderzoek blijkt ook dat [betrokkene] over land beschikt in Marokko. Omdat tijdens het onderzoek 09P0B79 niet duidelijk is geworden om welk stuk land het gaat, wat de waarde daarvan is, of hoe dit gefinancierd is, is dit ook niet meegenomen in de berekening in dit deelonderzoek."
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat de berekeningen van het wederrechtelijk verkregen voordeel de periode betreffen vanaf 2009. Het Hof heeft geoordeeld dat het bedrag van € 30.000,– dat de betrokkene nog over had van het bedrag van € 60.000,- dat hij van zijn grootvader had geleend, niet in mindering moet worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel dat op basis van een kasopstelling is bepaald, nu zoals uit het in 3.2.2 weergegeven bewijsmiddel volgt, de betrokkene in de periode gedurende welke hij het geschatte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ook uitgaven heeft gedaan of moet hebben gedaan, die niet bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in aanmerking zijn genomen. Daarbij heeft het Hof kennelijk aangenomen dat die uitgaven ten minste € 30.000,- hebben bedragen.
Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. Nadere motivering behoeft immers op grond waarvan moet worden aangenomen dat de betrokkene een bedrag van ten minste € 30.000,- aan - niet nader gespecificeerde - bestedingen heeft uitgegeven kennelijk boven op de uitgaven, waarvan blijkens het onderdeel 7.3.6 van het hiervoor weergeven bewijsmiddel is vastgesteld dat zij niet bij de berekeningen konden worden betrokken omdat ten aanzien van die uitgaven niet is kunnen blijken dat zij in de periode vanaf 2009 door de betrokkene zijn gedaan.
3.4.
Het middel slaagt.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2015.
Conclusie 09‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Schatting wvv volgens kasopstelling; in mindering brengen van een geldlening op wvv. ’s Hofs oordeel dat de € 30.000,- die betrokkene overhad van een geldlening niet in mindering moet worden gebracht op het wvv, nu betrokkene in de periode gedurende welke hij het wederechtelijk voordeel heeft verkregen ook uitgaven heeft gedaan of moet hebben gedaan die niet bij de schatting van het wvv in aanmerking zijn genomen, welke uitgaven ten minste € 30.000,- hebben bedragen, is niet zonder meer begrijpelijk. Nadere motivering behoeft op grond waarvan moet worden aangenomen dat betrokkene een bedrag van ten minste € 30.000,- aan bestedingen heeft uitgegeven kennelijk boven op de uitgaven, waarvan blijkens het gebezigde bewijsmiddel is vastgesteld dat zij niet bij de berekeningen konden worden betrokken omdat t.a.v. die uitgaven niet is kunnen blijken dat zij in de betreffende periode door betrokkene zijn gedaan.
Nr. 13/05815 P Zitting: 9 juni 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake:[betrokkene]1. |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 8 november 2013 de betrokkene ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 79.053,00.
2. Namens de betrokkene is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. J.G. Kabalt, advocaat te Breukelen, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt over het oordeel van het hof dat het in de woning van de betrokkene aangetroffen geldbedrag en het op een bankrekening gestorte geldbedrag moeten worden meegenomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat het hof ervan uit gaat dat de betrokkene dat geld door middel van de verkoop van drugs heeft verkregen.
4. Het hof heeft in dit verband het volgende overwogen:
“Hoewel het hof veroordeelde niet heeft veroordeeld voor het witwassen van het in zijn woning aangetroffen geld en het geld dat hij op de bankrekening heeft gestort, neemt het hof deze bedragen wel mee bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat het hof er van uit gaat dat veroordeelde dat geld door middel van de verkoop van drugs heeft verdiend en dus wederrechtelijk heeft verkregen.”
5. Het middel berust op de veronderstelling dat het hof met toepassing van art. 36e, tweede lid, Sr van oordeel is geweest dat de bedoelde verkoop van drugs een strafbaar feit betreft, anders dan de bewezen verklaarde feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat het door de betrokkene is begaan, en door middel waarvan de betrokkene de bedoelde geldbedragen heeft verkregen. Naar mijn mening berust het middel daarmee op een verkeerde lezing van de bestreden uitspraak en mist het derhalve feitelijke grondslag. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat aan de hand van een eenvoudige kasopstelling. In deze abstracte wijze van berekenen wordt onverklaarbaar contant vermogen berekend aan de hand van contante uitgaven en inkomsten, en wordt dus niet het voordeel berekend dat is verkregen door middel of uit de baten van specifieke strafbare feiten. Hoewel het hof in de bestreden uitspraak niet met zoveel woorden benoemt op welke grondslag het hof de ontneming heeft gebaseerd, ligt in de overwegingen besloten dat het hof de grondslag voor de ontnemingsmaatregel heeft gevonden in art. 36e, derde lid, Sr. Het hof hoefde zich dus niet uit te laten over de vraag of “voldoende aanwijzingen” bestaan dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van drugs. Kennelijk heeft het hof met de in het middel gewraakte overweging, met toepassing van het derde lid van art. 36e Sr, niet meer tot uitdrukking willen brengen dan dat hij aannemelijk acht dat ook andere feiten dan de bewezen verklaarde feiten ertoe hebben geleid dat de betrokkene voordeel heeft verkregen en dat het hof de bedoelde bedragen in de kasopstelling meeneemt aangezien het hof deze bedragen tot het vermogen van de betrokkene rekent. In aanmerking genomen dat niet is betwist dat de betrokkene deze bedragen in zijn bezit had en de bedragen in de woning van de betrokkene zijn aangetroffen onderscheidenlijk op zijn bankrekening zijn gestort, acht ik dit oordeel niet onbegrijpelijk, terwijl het toereikend is gemotiveerd. Daarbij merk ik nog op dat het hof in de hoofdzaak de betrokkene in verband met de bedoelde geldbedragen heeft vrijgesproken omdat geen feiten of omstandigheden waren komen vast te staan waaruit het hof afleidde dat gedragingen waren verricht die ook (kennelijk) waren gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de gelden. Daarbij verwees het hof naar de rechtspraak van de Hoge Raad inzake de kwalificatie-uitsluitingsgrond in geval (samengevat) de voorwerpen uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf afkomstig zijn. Daarin ligt besloten dat het hof wel bewezen achtte dat de geldbedragen afkomstig waren van een (mede) door de verdachte begaan misdrijf. Ook in het licht van het arrest in de hoofdzaak is het bestreden oordeel van het hof in de ontnemingszaak derhalve niet onbegrijpelijk.
6. Het middel faalt.
7. Het tweede middel richt zich met een motiveringsklacht tegen het oordeel om een bedrag van € 30.000 niet in mindering te brengen op de “posten” die tezamen het wederrechtelijk verkregen voordeel vormen.
8. Het als bewijs gebezigde proces-verbaal “Deelonderzoek Witwassen [betrokkene] ” houdt onder meer het volgende in:
“7.3.5 Overige contante uitgaven
Volkswagen Golf [AA-00-BB]
[betrokkene] bleek sinds 25 januari 2011 de te naam gestelde van een personenauto te zijn, Volkswagen Golf, 2.0 Diesel, bouwjaar 2009, voorzien van kenteken [AA-00-BB] .
Hierop is een onderzoek ingesteld bij de vorige eigenaar, [betrokkene 2] , naar de wijze waarop de Volkswagen was verkocht. Hieruit bleek dat haar man, [betrokkene 3] , de Volkswagen Golf voorzien van kenteken [EE-00-FF] heeft verkocht voor € 24.500,-. [betrokkene 3] verklaarde dat de auto was verkocht aan de Marokkaanse jongen die een andere Volkswagen Golf inleverde en daarbij € 9.500,- contant toe had betaald.
Uit een bevraging van het RDW bleek dat [betrokkene] voor de [AA-00-BB] , een andere Volkswagen Golf voorzien van kenteken [CC-00-DD] op naam had staan. Deze werd op 28 januari overgeschreven op [A] B.V. te Meern en betrof kennelijk de Volkswagen Golf die was ingeruild.
Uit verhoor van de eigenaar van de Volkswagen Golf voorzien van kenteken [CC-00-DD] , over de periode vóór [betrokkene] bleek dat deze Volkswagen in maart 2010 contant was gekocht voor een bedrag van € 21.000.-.
7.3.6 Overige niet-meegenomen uitgaven
Bij de doorzoeking van de woning verdachte trof de politie dure merkkleding, schoeisel en horloges aan, alsmede audiovisuele apparatuur en overige goederen. Uit onderzoek is voor een deel niet gebleken wanneer deze goederen zijn gekocht en hoeveel er voor is betaald. Hierom zijn deze goederen niet meegenomen in de kasopstelling. Wel is gebleken dat de kleding en schoeisel echte merkkleding leek te betreffen.
Van een deel van kleding en goederen die in beslag zijn genomen zijn de Aankoopbewijzen teruggevonden. Deze zijn tevens meegenomen in de aangetroffen facturen en contantbonnen. Andere kledingstukken en goederen zijn opgezocht en is de laagste prijs voor een vergelijkbaar product genomen als waarde. In totaal hebben de in beslag genomen goederen een inkoopwaarde van € 37.078,05.
Ook is in de bankafschriften van [betrokkene] geen pintransacties voor supermarkten, benzinestations, of uitgaansgelegenheden te zien. Omdat de verdachte bij zijn ouders woont en deze dus mogelijk (deels) hierin zullen voorzien, en geen kilometerstand beschikbaar is voor de inbeslaggenomen Volkswagen Golf met kenteken [AA-00-BB] , is hier geen bedrag voor gerekend in dit deelonderzoek. Tijdens het telecomonderzoek in 09P0B79 is bovendien gebleken dat hij in februari 2011 naar Brazilië op vakantie is geweest, en zijn ook de reisbescheiden van deze reis teruggevonden bij de doorzoeking van zijn woning, terwijl in zijn bankafschriften niet terug te zien is hoe hij betaald heeft voor die vakantie. Ook is er geen afschrijving te vinden voor zijn hierop volgende reis naar Marokko. Uit het telecomonderzoek blijkt ook dat [betrokkene] over land beschikt in Marokko. Omdat tijdens het onderzoek 09P0B79 niet duidelijk is geworden om welk stuk land het gaat, wat de waarde daarvan is, of hoe dit gefinancierd is, is dit ook niet meegenomen in de berekening in dit deelonderzoek.”
9. Het hof heeft voorts het navolgende overwogen:
“Het hof ziet anders dan door de verdediging naar voren is gebracht en de rechtbank heeft bepaald geen reden om het bedrag dat veroordeelde van zijn opa zou hebben ontvangen (€ 60.000) in mindering te brengen. Veroordeelde heeft ter zitting van het hof op 27 september 2013 verklaard dat hij in 2009 nog € 30.000 over had van het ontvangen bedrag. Het hof ziet geen aanleiding dit bedrag in mindering te brengen op de hieronder genoemde posten. Veroordeelde had namelijk in die periode nauwelijks (andere) legale inkomsten, terwijl de hieronder genoemde posten niet zien op alle uitgaven die veroordeelde in die periode ook heeft of moet hebben gedaan, zoals uitgaven voor brandstof voor zijn auto, consumpties en reizen.”
10. Het middel klaagt naar de kern genomen dat het hof geen schatting heeft gemaakt van de uitgaven aan brandstof, consumpties en reizen. Door niettemin te oordelen dat het (gehele) bedrag van € 30.000, dat in januari 2009 uit de lening van de grootvader van de betrokkene beschikbaar was, aan de genoemde posten is uitgegeven, is de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed, aldus de steller van het middel.
11. Ingevolge art. 511g, tweede lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv en art. 359, derde lid, Sv dient de uitspraak op een vordering als bedoeld in art. 36e Sr op straffe van nietigheid de inhoud te bevatten van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.2.
12. De kasopstelling die in deze zaak ter berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebruikt, lijkt betrekking te hebben op de periode van 1 januari 2009 tot 30 mei 2011.3.Het hof heeft paragraaf 7.3.6 van het proces-verbaal met als titel “Deelonderzoek witwassen [betrokkene]” als bewijsmiddel opgenomen. Bijzonder daaraan is dat het daarbij gaat om “niet-meegenomen” uitgaven. De verbalisanten zagen geen grond deze mogelijke uitgaven in de berekening te betrekken. Daarbij gaat het om kleding, schoeisel, horloges, audiovisuele apparatuur en overige goederen, althans voor zover geen aankoopbewijzen zijn aangetroffen en ook overigens niet is gebleken wanneer deze zijn aangeschaft. Ook zijn geen pintransacties aangetroffen voor aankopen bij supermarkten, benzinestations of uitgaansgelegenheden. Ook deze mogelijke uitgaven zijn niet meegenomen in de kasopstelling in het genoemde proces-verbaal, omdat specificaties ontbreken en omdat de betrokkene bij zijn ouders woonde en “deze dus mogelijk (deels) hierin zullen voorzien”. Ten slotte zijn de mogelijke uitgaven ten behoeve van een vakantie naar Brazilië en een reis naar Marokko vanwege het ontbreken van informatie over de betaling ervan evenmin in de berekening opgenomen.4.Nu deze posten in het onderzoek buiten beschouwing zijn gelaten, heeft het debat in de ontnemingsprocedure zich geconcentreerd op andere, wel in de berekening betrokken inkomsten en uitgaven.
13. De betrokkene heeft verklaard van zijn grootvader een lening te hebben gekregen van € 60.000,- , waarvan op 1 januari 2009 nog ongeveer de helft over was. De grootvader is over de gestelde lening gehoord.5.Hij verklaarde dat hij het geld aan de betrokkene had geleend. Daarnaast verklaarde hij onder meer niet te weten hoeveel kleinkinderen hij had en welke namen zij hadden, geen document te kunnen tonen waaruit de lening zou kunnen blijken, dat de betrokkene (aanvankelijk) geen reden had gegeven waarom hij het geldbedrag nodig had en dat hij geen voorwaarden had gesteld aan de terugbetaling van het geldbedrag. Het beweerdelijk geleende bedrag van € 60.000,- betrof bovendien bijna het tienvoudige van wat de grootvader jaarlijks verdiende.6.Niettemin volgt uit de overwegingen in de bestreden uitspraak dat het hof heeft aangenomen dat de betrokkene bij de aanvang van de onderzoeksperiode daadwerkelijk over een bedrag van € 30.000,- als restant van de lening beschikte. Zelfs als het arrest in de ontnemingszaak daarover nog ruimte voor twijfel zou laten bestaan, wordt deze weggenomen doordat het hof in de hoofdzaak de desbetreffende verklaring van de verdachte als bewijsmiddel heeft opgenomen (bewijsmiddel 5) en in het verkorte arrest het startkapitaal van de betrokkene in 2009 onder verwijzing naar de lening op € 30.000,- heeft vastgesteld.
14. Het hof heeft dus, in afwijking van het proces-verbaal “Deelonderzoek witwassen [betrokkene]”, tot uitgangspunt genomen dat de verdachte bij aanvang van de onderzoeksperiode over € 30.000,- aan contant geld met een legale herkomst beschikte. Dat uitgangspunt staat in cassatie niet ter discussie. Niettemin heeft het hof dit bedrag niet in mindering gebracht op het op basis van het genoemde proces-verbaal berekende wederrechtelijk verkregen voordeel. Op zichzelf staat het het hof vrij bij de schatting van het voordeel uitgaven te betrekken die in het financieel onderzoek buiten beschouwing zijn gelaten. Die vrijheid laat echter onverlet dat de schatting dient te zijn ontleend aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Het hof heeft in dit verband slechts gebruik gemaakt van het genoemde proces-verbaal, waarin juist wordt uiteengezet waarom de daarin genoemde mogelijke uitgaven niet in de kasopstelling konden worden betrokken, bijvoorbeeld omdat niet duidelijk is of de betrokkene of anderen deze hebben gedaan dan wel of de uitgaven binnen de onderzoeksperiode zijn gedaan. Het hof heeft niet inzichtelijk gemaakt op basis waarvan het tot een conclusie is gekomen die haaks staat op de bevindingen van de inhoud van het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal. In het bijzonder bevat de bewijsvoering onvoldoende feitelijke gegevens om het kennelijke oordeel van het hof dat de in het onderzoek buiten beschouwing gelaten mogelijke uitgaven daadwerkelijk in de onderzoeksperiode door de betrokkene zijn gedaan en een minimaal bedrag van € 30.000,- hebben bedragen te kunnen dragen. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vindt aldus onvoldoende steun in de inhoud van het gebezigde bewijsmiddel.7.Voor zover de bewijsvoering in dit opzicht al niet als tegenstrijdig kan worden aangemerkt, is de schatting van het voordeel in elk geval niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed. Het middel klaagt daarover terecht.
15. Het middel slaagt.
16. Het tweede middel slaagt. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑06‑2015
Vgl. onder meer HR 12 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2125, NJ 2010/477 en HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2560, NJ 2010/478.
Het arrest bevat daarover geen uitsluitsel, maar uit onderdeel 7.3.2 van het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal kan worden afgeleid dat de contante geldstroom in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 mei 2011 in de berekening is betrokken. Wat de aangetroffen facturen betreft sluit de berekening op 18 april 2011, de dag van de doorzoeking van de woning van de betrokkene.
Hetzelfde geldt voor mogelijk bezit van land in Marokko. Uit het onderzoek is niet duidelijk geworden om welk stuk land het gaat, wat de waarde daarvan is en hoe – en wanneer – dit is gefinancierd.
Zie het proces-verbaal van het verhoor van [betrokkene 4], zoals onder meer is gevoegd als bijlage bij het ter zitting van 27 september 2013 ingediende aanhoudingsverzoek.
De grootvader verklaarde tijdens zijn werkzame leven jaarlijks ongeveer 70.000 Marokkaanse dirhams te hebben verdiend, hetgeen naar de huidige wisselkoers overeenkomt met ruim € 6.400. Aanvankelijk verklaarde de grootvader dat de betrokkene geen reden had gegeven voor het verzoek om een lening. Verder in het verhoor noemde hij het huwelijk van de betrokkene als reden van de lening.
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2560, NJ 2010/478.