Vgl. onder meer HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552, m.nt. Buruma, r.o. 3.6; HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4736, NJ 2010/117; HR 13 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7123, NJ 2012/12, r.o. 3.4; HR 10 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3460 en HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1609, r.o. 2.3.
HR, 06-06-2017, nr. 15/05056
ECLI:NL:HR:2017:2115
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-06-2017
- Zaaknummer
15/05056
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2115, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑06‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:812
ECLI:NL:PHR:2017:812, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2115
Uitspraak 06‑06‑2017
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
6 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/05056
DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 oktober 2015, nummer 23/001257-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2017.
Conclusie 11‑04‑2017
Inhoudsindicatie
-
Nr. 15/05056 Zitting: 11 april 2017 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 7 oktober 2015 door het hof Amsterdam wegens 1. “poging tot zware mishandeling” en 2. “mishandeling, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 (twintig) weken, waarvan 5 (vijf) weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Voorts heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 878,- respectievelijk € 2.599,14 en aan verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en anders zoals in het arrest vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde wat betreft het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten laste van verdachte is onder 1 bewezenverklaard:
“hij op 14 december 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [benadeelde 1] met een fles tegen het hoofd heeft geslagen”
5. Voor zover van belang voor de beoordeling van het middel, houden de bewijsmiddelen vervat in de aanvulling verkort arrest, het volgende in:
“Ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 13-007881-15 onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2014305014-2 van 16 december 2014 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , ongenummerd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [benadeelde 1] zakelijk weergegeven:
(…) Toen ik een paar stappen buiten het café had gezet voelde ik opeens een klap op mijn hoofd. Ik voelde een zware intense pijn aan mijn hoofd. Ik hoorde glas gerinkel om mij heen en ik zag het glas om mij heen vliegen. Ik voelde vervolgens aan mijn hoofd. Ik droeg een pet en voelde een natte plek op mijn pet. Toen ik vervolgens op mijn hand keek zag ik dat ik bloed aan mijn handen had. Ik voelde het bloed langs mijn gezicht stromen.
(…)
3. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2014305014-1 van 16 december 2014 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , ongenummerd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [benadeelde 2] zakelijk weergegeven:
(…) Ik zag dat NN1 opeens zijn arm ophief en met een groen flesje kennelijk opzettelijk en met kracht met dit flesje tegen Luuk zijn achterhoofd aan sloeg. Ik zag dat het flesje door deze klap helemaal stuk ging. (…)
6. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 23 september 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
(…) Ik heb het biertje in een bierflesje mee naar buiten genomen. (…)”
6. Het hof heeft ten aanzien van het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het tenlastegelegde (poging tot) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel het volgende overwogen:
“Met betrekking tot de bewezen geachte poging zware mishandeling overweegt het hof dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam betreft en dat het onverhoeds met een glazen fles tegen het achterhoofd slaan een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk (neurologisch) letsel met zich meebrengt. De verdachte heeft door een fles op het achterhoofd van [benadeelde 1] stuk te slaan bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dergelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen intreden. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven tot een forse hoofdwond waar hechtingen afdoende waren, doet daar niet aan af. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte op 14 december 2014 heeft gepoogd om [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.”
7. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.1.
8. De te beantwoorden vraag is of het gedrag van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het hof - bij het ontbreken van contra-indicaties - heeft kunnen aannemen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Bij die vraag zijn uiteenlopende factoren in aanmerking te nemen: allereerst het voorwerp waarmee wordt geslagen, de kracht en de frequentie van de klappen en tenslotte de plaats waar of de richting waarin wordt geslagen (kwetsbare delen of niet). Voor de poging is niet van primair belang of al dan niet raak is geslagen. Dat was hier overigens wel het geval: veel bloed en een forse hoofdwond die moest worden gehecht (bewijsmiddel 2).
9. In de recente rechtspraak zijn nogal wat voorbeelden te vinden van gevallen waarin bij het slaan met een hard voorwerp in de richting van of tegen het hoofd opzet op zwaar lichamelijk letsel wordt aangenomen. Ik noem: met een glas in het gezicht treffen2., met een stok op het hoofd slaan3., met een hard voorwerp op het hoofd slaan4., een fles tegen het hoofd slaan5., een fles op het achterhoofd kapot slaan6., op korte afstand een zwaaiende beweging maken met een bierkrat, gevuld met lege flesjes bier, in de richting van het hoofd7., met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd slaan8.en tegen het hoofd slaan met een plastic tas met twee volle flesjes bier.9.Ik trof ook een voorbeeld aan waarin juist geen poging tot zware mishandeling is aangenomen: met de deksel van een pan op het hoofd slaan.10.
10. Het komt mij voor dat in de vermelde rechtspraak voldoende steun is te vinden voor het oordeel dat verdachte opzet op zware mishandeling had. In het onderhavige geval is er eenmaal geslagen met een bierfles, terwijl niet vaststaat of de fles geheel of gedeeltelijk was gevuld. Dat kan wel verschil maken omdat een volle bierfles een potentieel gevaarlijker instrument is. Er is met kracht geslagen en wel met zodanige kracht dat de bierfles stuk is geslagen. Dat is een cruciaal punt.11.De slag kwam gericht op het hoofd terecht en het hoofd kan - zoals het hof in de bewijsoverweging nog nader heeft gespecificeerd - worden aangemerkt als een kwetsbaar deel van het lichaam. Hoewel gevolgen niet bepalend kunnen worden geacht, kan er wel betekenis worden toegekend aan de omstandigheid dat het uitoefenen van uitwendig geweld op het hoofd ernstige gevolgen kan hebben, zoals hersentrauma en/of een schedelbreuk.12.De door de steller van het middel gemaakte vergelijking met het gooien van een glas in de richting van meerdere personen als in HR 10 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3460 gaat - gelet op hetgeen het hof omtrent de kwetsbaarheid van het hoofd heeft overwogen - mank, omdat daarmee nog niet vaststaat dat er (met kracht) gericht naar het hoofd is gegooid. Het oordeel van het hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
11. Het eerste middel faalt.
12. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft toegewezen.
13. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 14 december 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [benadeelde 2] en [benadeelde 3] tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde personen pijn en letsel hebben bekomen. ”
14. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities heeft de raadsman aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
“16. [benadeelde 2] : met betrekking tot immateriële schade: afwijzing sub niet ontvankelijk op dezelfde gronden als m.b.t. [benadeelde 1] , zie par. 15. Voorts verzoek ik u de posten terzake inkomstenderving en huur apparatuur als onvoldoende rechtstreeks af te wijzen of subsidiair niet ontvankelijk te verklaren. Daarbij is ten eerste relevant dat de vordering ziet op schade die is toegebracht door twee mannen ('in gevecht met 2 andere mannen'), terwijl cliënt geen medeplegen ten laste is gelegd en niet is vast te stellen welk deel van de schade is toegebracht door cliënt. Ten tweede is van belang dat benadeelde partij kennelijk niet heeft kunnen werken 'door hevige hoofdpijn', maar in onvoldoende mate staat vast dat die hoofdpijn het (rechtstreeks) gevolg is van een bewezen te verklaren feit, temeer nu de tenlastegelegde mishandeling niet buitensporig is ('eenvoudige mishandeling') en de werkdagen enkele dagen na het tenlastegelegde feit hebben gelegen. Ten derde is een dagprijs, zoals de vordering tot uitgangspunt neemt (drie dagen a € 1.003,15) nog geen winst. Immers: de benadeelde zal ook kosten maken, en over hetgeen dan (bruto) overblijft, wordt belasting betaald. Mocht u de inkomstenderving al rechtstreeks vinden in de hier te beoordelen zin, dan bestaat de schade uit de gederfde netto-inkomsten. Die zijn hier niet vast te stellen, en het verder uitzoeken daarvan is een onevenredige belasting van dit strafproces. Het niet kunnen gebruiken van een gehuurd apparaat is naar oordeel van de verdediging onvoldoende rechtstreekse schade, aangezien dit in nog verder verband staat dan het zojuist al besproken niet kunnen werken. Ook dat gedeelte afwijzing/niet ontvankelijk. Als toe te wijzen bedrag resteert volgens de verdediging: € 829,14 (eigen risico + taxi).”
15. Het hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] als volgt overwogen en beslist:
“De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.408,29, bestaande uit € 3.958,29 ter zake van materiële schade en € 450,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-007881-15 onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte heeft de benadeelde partij meermalen met zijn vuist tegen het hoofd geslagen. De benadeelde partij heeft verklaard hierdoor onder meer hoofdpijn en een blauw oog te hebben opgelopen. Het hof is van oordeel dat hieruit een voldoende causaal verband tussen de door de verdachte gepleegde geweldshandelingen en de gevorderde immateriële schade volgt en acht het gevorderde bedrag redelijk en billijk. De immateriële schade zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen.
De gevorderde materiële schadeposten betreffen de volgende posten:
- eigen risico zorgverzekering, groot € 804,14;
- misgelopen facturering van een opdracht voor de duur van drie dagen, groot € 3.009,15;
- reiskosten van het ziekenhuis naar huis, groot € 25,00;
- accountantskosten, groot € 120,00.
Het hof acht de kosten van de misgelopen facturering in het kader van het verlies aan arbeidsvermogen naar redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 400,00 per dag en zal de benadeelde partij voor het overige deel van dit onderdeel van de vordering [€ 1.809,15] niet ontvankelijk verklaren. Gelet op de betwisting van de vordering op dit punt levert de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De overige gevorderde materiële schadevergoeding is, bij gebreke van afdoende betwisting, voor toewijzing vatbaar en de verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
16. In de toelichting wordt het middel toegespitst op de posten inkomstenderving en accountantskosten. Niet dan wel onvoldoende zou zijn gemotiveerd dat die schadeposten een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde gedrag van verdachte. De steller van het middel heeft uiteraard gelijk dat het vereiste van de rechtstreekse schade (art. 51a , eerste lid, Sv) geldt. Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.13.
17. Ik stel voorop dat het hof uitdrukkelijk heeft beslist dat het slachtoffer rechtstreeks schade heeft geleden. Voor zover wordt geklaagd dat een beslissing daarover ontbreekt, mist het middel feitelijk grondslag. Het hof heeft de motivering van de rechtstreekse schade toegespitst op hetgeen door de raadsman in feitelijke aanleg hieromtrent is aangevoerd. Het hof stelt allereerst vast dat er een rechtstreeks verband is met het bewezenverklaarde feit. Bewezen is dat dit feit (alleen) door verdachte is gepleegd. Het hof stelt vervolgens vast dat er een rechtstreeks verband is tussen het bewezenverklaarde gedrag en de hoofdpijn en wel op grond van de verklaring van de benadeelde partij. Dat is voldoende, mede in aanmerking genomen dat in feitelijke aanleg niet is gesteld dat hoofdpijn geen reden is om niet te werken. Vervolgens volgt het hof de verdediging - voor het geval er een rechtstreeks verband is - in de stelling dat alleen gederfde netto inkomsten voor vergoeding in aanmerking komen14.en begroot die - anders dan de raadsman kennelijk voor mogelijk houdt - naar redelijkheid en billijkheid en verklaart de benadeelde overigens niet-ontvankelijk in de vordering. Daarmee is er - zoals in de toelichting op het middel onder 2.8 naar voren komt - inderdaad geen volledige duidelijkheid over de omvang van de schade en evenmin over de vraag welke onderdelen nu precies zijn toegewezen. Dat is het kenmerk van naar redelijkheid en billijkheid een deel toewijzen. De motivering van de beslissing is echter bij deze stand van zaken niet ontoereikend of onbegrijpelijk.
18. Voor zover het middel klaagt over de toewijzing van de door de benadeelde partij [benadeelde 2] gevorderde accountskosten, heeft de raadsman blijkens de hierboven geciteerde pleitnotities van de raadsman aangevoerd dat enkel de kosten voor het eigen risico van de zorgverzekering en voor de taxi voor vergoeding in aanmerking komen, en dus niet de accountantskosten. De door de benadeelde partij gevorderde accountantskosten zijn door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep derhalve beargumenteerd betwist. In het oordeel van het hof ligt het rechtstreekse verband tussen de mishandeling en de schade door accountantskosten voldoende besloten. Het hof was niet tot een nadere motivering van de toewijzing van voornoemde schade verplicht.15.
19. Het tweede middel is tevergeefs voorgesteld.
20. De twee middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
21. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑04‑2017
HR 19 oktober 2011, ECLI:HR:NL:2011:BU1935 en Hof Amsterdam 7 oktober 2013, ECLI:NL:HR:GHAMS:2013:3348.
HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:311.
Hof Amsterdam 28 september 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4349.
Rechtbank Oost-Brabant 16 december 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:7254.
HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2187.
Hof Amsterdam 14 december 2016, ECLI:NL:HR:GHAMS:5429.
Rechtbank Limburg 27 oktober 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:9057.
Rechtbank Noord-Nederland 2 juni 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:4468.
Hof Amsterdam 14 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5306.
Aan die eis was in HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3245 nu juist niet voldaan.
Vgl. HR 14 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2145, NJ 2005/61, m.nt. Y. Buruma, r.o. 3.3 en Rechtbank Rotterdam 13 oktober 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:7174. Uitoefenen van uitwendig geweld op het hoofd kan onder omstandigheden poging tot doodslag opleveren. Vgl. onder meer HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3638.
Vgl. onder meer HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522, NJ 2016/335; HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4007, NJ 2006/263; HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7077, NJ 2008/468, m.nt. M.J. Borgers; HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0095, NJ 2011/94, r.o. 3.2.6 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:118, r.o. 3.7.
Vgl. HR 15 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3572, alsmede de conclusie van mijn ambtsgenoot Aben bij voornoemd arrest, onder 22 t/m 24.
Vgl. HR 24 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:779, r.o. 3.4.