Richtlijn 2010/84/EU tot wijziging, wat de geneesmiddelenbewaking betreft, van Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 20-01-2011
- Bronpublicatie:
15-12-2010, PbEU 2010, L 348 (uitgifte: 31-12-2010, regelingnummer: 2010/84/EU)
- Inwerkingtreding
20-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2010, PbEU 2010, L 348 (uitgifte: 31-12-2010, regelingnummer: 2010/84/EU)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
(voor de EER relevante tekst)
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot wijziging, wat de geneesmiddelenbewaking betreft, van Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114 en artikel 168, lid 4, onder c),
Gezien het voorstel van de Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Gezien het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (3),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (5) bevat geharmoniseerde voorschriften voor de toelating van geneesmiddelen voor menselijk gebruik in de Unie, het toezicht daarop en de geneesmiddelenbewaking.
- (2)
Geneesmiddelenbewakingsvoorschriften zijn nodig om de volksgezondheid te beschermen om bijwerkingen van geneesmiddelen die in de Unie in de handel zijn gebracht te voorkomen, op te sporen en te evalueren, aangezien pas een volledig beeld van het veiligheidsprofiel van geneesmiddelen kan worden verkregen nadat zij in de handel zijn gebracht.
- (3)
Uit de opgedane ervaringen en een evaluatie door de Commissie van het geneesmiddelenbewakingssysteem van de Unie is gebleken dat er maatregelen moeten worden genomen om de werking van het Unierecht betreffende de geneesmiddelenbewaking van geneesmiddelen te verbeteren.
- (4)
Elke regelgeving op het gebied van geneesmiddelen moet de bescherming van de volksgezondheid als voornaamste doel hebben, maar dit doel moet worden bereikt met middelen die het vrije verkeer van veilige geneesmiddelen in de Unie niet belemmeren. Uit de evaluatie van het geneesmiddelenbewakingssysteem van de Unie is gebleken dat uiteenlopende maatregelen van de lidstaten in verband met de veiligheid van geneesmiddelen ertoe leiden dat het vrije verkeer van geneesmiddelen wordt belemmerd. Om deze belemmeringen te voorkomen of weg te nemen, moeten de bestaande bepalingen van de Unie inzake geneesmiddelenbewaking worden versterkt en gestroomlijnd.
- (5)
Voor de duidelijkheid moet de definitie van de term ‘bijwerking’ worden gewijzigd, zodat deze niet alleen schadelijke en onbedoelde effecten omvat die het gevolg zijn van het toegelaten gebruik van een geneesmiddel bij normale doseringen, maar ook van medicatiefouten en gebruik dat niet in overeenstemming is met de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen, waaronder verkeerd gebruik en misbruik van geneesmiddelen. Het vermoeden van een bijwerking, d.w.z. dat een causaal verband tussen een geneesmiddel en een ongewenst voorval althans tot de redelijke mogelijkheden behoort, moet volstaan om er melding van te maken. De term ‘vermoedelijke bijwerking’ moet dan ook gebruikt worden als wordt verwezen naar meldingsverplichtingen. Onverminderd de bestaande Unie- en nationale bepalingen en gebruiken inzake vertrouwelijkheid van medische gegevens, dienen de lidstaten erop toe te zien dat de melding en verwerking van persoonlijke gegevens in verband met vermoedelijke bijwerkingen, ook als deze verband houden met medicatiefouten, plaatsvinden op basis van vertrouwelijkheid. Dit laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de onderlinge uitwisseling van gegevens over aangelegenheden betreffende geneesmiddelenbewaking, of hun verplichting tot bekendmaking van belangrijke informatie over bezorgdheid die rijst naar aanleiding van geneesmiddelenbewaking onverlet. Bovendien moet het vertrouwelijkheidsbeginsel de verplichtingen van de betrokken personen overeenkomstig de strafwet gegevens te verschaffen, onverlet laten.
- (6)
De verontreiniging van water en bodem met bepaalde resten van geneesmiddelen is een milieuprobleem dat zichtbaar wordt. De lidstaten moeten maatregelen overwegen om mogelijke milieueffecten van zulke geneesmiddelen, met inbegrip van milieueffecten die gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben, te controleren en te beoordelen. De Commissie moet o.m. op basis van de gegevens die zij ontvangt van het Europees Geneesmiddelenbureau, het Europees Milieuagentschap en de lidstaten een verslag opstellen over de omvang van het probleem, en daarbij beoordelen of het noodzakelijk is Uniewetgeving inzake geneesmiddelen of andere relevante Uniewetgeving te wijzigen.
- (7)
De houder van de vergunning voor het in de handel brengen moet een geneesmiddelenbewakingssysteem invoeren voor de monitoring van en het toezicht op zijn toegelaten geneesmiddel(en) en dit vastleggen in een basisdossier geneesmiddelenbewaking, dat permanent voor inspectiedoeleinden moet kunnen worden geraadpleegd. De bevoegde autoriteiten moeten toezicht op deze geneesmiddelenbewakingssystemen houden. Daarom moet bij de aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen een beknopte beschrijving van het desbetreffende geneesmiddelenbewakingssysteem worden gevoegd, waarin moet worden verwezen naar de locatie waar het basisdossier geneesmiddelenbewaking voor het betrokken geneesmiddel wordt bijgehouden en voor inspectiedoeleinden te raadplegen is door de bevoegde autoriteiten.
- (8)
De maatregelen op het gebied van geneesmiddelenbewaking moeten voor ieder geneesmiddel door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen in het kader van een risicomanagementsysteem worden gepland. Deze maatregelen moeten in redelijke verhouding staan tot de vastgestelde en potentiële risico's en de behoefte aan aanvullende informatie over het geneesmiddel. Ook moet ervoor worden gezorgd dat de belangrijkste maatregelen in een risicomanagementsysteem als voorwaarden gelden voor de vergunning voor het in de handel brengen.
- (9)
Vanuit het oogpunt van volksgezondheid is het noodzakelijk dat de gegevens die beschikbaar waren op het ogenblik dat de vergunning werd verleend, worden vervolledigd met aanvullende gegevens over de veiligheid en in sommige gevallen de werkzaamheid van toegelaten geneesmiddelen. De bevoegde autoriteiten moeten derhalve het recht hebben de houder van een vergunning voor het in de handel brengen te verplichten nadat vergunning is verleend studies uit te voeren naar veiligheid en werkzaamheid. Het moet mogelijk zijn deze verplichting op te leggen op het moment dat de vergunning voor het in de handel brengen wordt verleend of achteraf, en zij moet gelden als voorwaarde voor de vergunning voor het in de handel brengen. Deze studies kunnen gericht zijn op het verzamelen van gegevens die het mogelijk maken de veiligheid of werkzaamheid van geneesmiddelen in de alledaagse medische praktijk te beoordelen.
- (10)
Het is belangrijk dat een stringenter geneesmiddelenbewakingssysteem er niet toe leidt dat voortijdig vergunningen voor het in de handel brengen worden verleend. Sommige geneesmiddelen worden echter toegelaten op voorwaarde dat er aanvullende monitoring gebeurt, zoals alle geneesmiddelen met een nieuwe werkzame stof en biologische geneesmiddelen waaronder biologisch gelijkwaardige geneesmiddelen, die bij geneesmiddelenbewaking voorrang krijgen. Bevoegde autoriteiten kunnen ook aanvullende monitoring voor specifieke geneesmiddelen vereisen, afhankelijk van de verplichting dat er na toelating een veiligheidsstudie wordt uitgevoerd of afhankelijk van bepaalde voorwaarden of beperkingen betreffende het veilige en doeltreffende gebruik van het geneesmiddel. Geneesmiddelen waarvoor aanvullende monitoring nodig is, moeten worden gekenmerkt met een zwart symbool en een passende standaardtoelichting in de samenvatting van de productkenmerken en in de bijsluiter. Het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (6) (hierna ‘het Bureau’ genoemd) moet een openbare lijst van de geneesmiddelen waarvoor aanvullende monitoring geldt, bijhouden.
- (11)
De Commissie moet in samenwerking met het Bureau en nationale bevoegde autoriteiten, en na overleg met organisaties die patiënten, consumenten, artsen en apothekers, socialegezondheidszorgverzekeraars en andere belanghebbende partijen vertegenwoordigen, aan het Europees Parlement en de Raad een beoordelingsrapport overleggen over de leesbaarheid van de samenvattingen van de productkenmerken en de bijsluiters en hun waarde voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en burgers. Na analyse van deze gegevens, moet de Commissie, indien nodig, voorstellen indienen om de opmaak en inhoud van de samenvatting van de productkenmerken en de bijsluiters te verbeteren zodat zij voor respectievelijk beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en burgers een waardevolle informatiebron vormen.
- (12)
De ervaring heeft geleerd dat er behoefte is aan verduidelijking van de verantwoordelijkheden van de vergunninghouders ten aanzien van de geneesmiddelenbewaking van toegelaten geneesmiddelen. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen moet verantwoordelijk zijn voor het voortdurende toezicht op de veiligheid van zijn geneesmiddelen, voor de melding aan de autoriteiten van veranderingen die gevolgen voor de vergunning kunnen hebben en voor de actualisering van de productinformatie. Aangezien bij het gebruik van geneesmiddelen kan worden afgeweken van de voorwaarden in de vergunning voor het in de handel brengen, moeten de verantwoordelijkheden van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen ook betrekking hebben op de verstrekking van alle beschikbare informatie, waaronder ook de resultaten van klinische proeven of andere studies, en de melding van elk gebruik van het geneesmiddel dat niet in overeenstemming is met de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen. Ook moet worden gewaarborgd dat bij de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen rekening wordt gehouden met alle verzamelde relevante informatie over de veiligheid van het geneesmiddel.
- (13)
Om te zorgen voor hechte samenwerking van de lidstaten op het gebied van de geneesmiddelenbewaking moet het mandaat van de coördinatiegroep die is opgericht bij artikel 27 van Richtlijn 2001/83/EG worden verruimd tot het onderzoeken van geneesmiddelenbewakingsvraagstukken voor alle door de lidstaten toegelaten geneesmiddelen. Om zijn nieuwe taken te kunnen vervullen moet de coördinatiegroep verder worden versterkt door duidelijke voorschriften vast te stellen betreffende de vereiste deskundigheid, de procedures voor de vaststelling van overeenstemming of standpunten, transparantie, onafhankelijkheid en het beroepsgeheim van haar leden, alsmede betreffende de noodzaak van samenwerking tussen instanties van de Unie en van de lidstaten.
- (14)
Om ervoor te zorgen dat op uniaal en nationaal niveau over hetzelfde niveau van wetenschappelijke deskundigheid voor de besluitvorming over de geneesmiddelenbewaking kan worden beschikt, moet de coördinatiegroep bij de vervulling van haar geneesmiddelenbewakingstaken terugvallen op de aanbevelingen van het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking van het Bureau.
- (15)
Om dubbel werk te voorkomen, moet de coördinatiegroep één standpunt vaststellen voor beoordelingen in verband met geneesmiddelenbewaking voor geneesmiddelen die in meer dan één lidstaat zijn toegelaten. Overeenstemming in de coördinatiegroep moet volstaan om geneesmiddelenbewakingsmaatregelen in de hele Unie toe te passen. Wanneer in de coördinatiegroep geen overeenstemming wordt bereikt, moet de Commissie de bevoegdheid hebben een tot de lidstaten gerichte beschikking betreffende de maatregelen die genomen moeten worden ten aanzien van de vergunningen voor het in de handel brengen, vast te stellen.
- (16)
Ook voor geneesmiddelenbewakingsvraagstukken die zowel door de lidstaten als overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 toegelaten geneesmiddelen betreffen, moet één beoordeling worden uitgevoerd. In dergelijke gevallen moet de Commissie op basis van een beoordeling op Unieniveau geharmoniseerde maatregelen voor alle betrokken geneesmiddelen vaststellen.
- (17)
De lidstaten moeten een geneesmiddelenbewakingssysteem invoeren om informatie te verzamelen die nuttig is voor het toezicht op geneesmiddelen, waaronder informatie over vermoedelijke bijwerkingen als gevolg van gebruik van het geneesmiddel overeenkomstig de vergunning voor het in de handel brengen, alsmede gebruik dat niet in overeenstemming is met de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen, waaronder overdosis, verkeerd gebruik, misbruik en medicatiefouten, en vermoedelijke bijwerkingen na blootstelling in het kader van de beroepsuitoefening. De lidstaten moeten de kwaliteit van het geneesmiddelenbewakingssysteem waarborgen door follow-up van gevallen van vermoedelijke bijwerkingen. Voor deze taken moeten de lidstaten een permanent geneesmiddelenbewakingssysteem opzetten dat gestoeld is op de noodzakelijke deskundigheid, zodat volkomen kan worden voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van onderhavige richtlijn.
- (18)
Om de coördinatie van middelen tussen de lidstaten verder te verbeteren, moeten de lidstaten de bevoegdheid hebben bepaalde geneesmiddelenbewakingstaken aan een andere lidstaat te delegeren.
- (19)
Om de melding van vermoedelijke bijwerkingen te vereenvoudigen, moeten de houders van een vergunning voor het in de handel brengen en de lidstaten die meldingen uitsluitend indienen bij de geneesmiddelenbewakingsdatabank en het netwerk voor gegevensverwerking van de Unie als bedoeld in artikel 57, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 726/2004 (‘de Eudravigilance-databank’). De Eudravigilance-databank moet worden uitgerust om meldingen van vermoedelijke bijwerkingen die worden ontvangen van houders van een vergunning voor het in de handel brengen onmiddellijk door te sturen aan de lidstaten op wier grondgebied de bijwerking zich heeft voorgedaan.
- (20)
Om de transparantie van de geneesmiddelenbewakingsprocessen te vergroten, moeten de lidstaten webportalen voor geneesmiddelen oprichten en onderhouden. Om dezelfde reden moeten de houders van een vergunning voor het in de handel brengen de bevoegde autoriteiten vooraf of gelijktijdig waarschuwen over veiligheidsmededelingen en moeten de bevoegde autoriteiten dergelijke veiligheidsmededelingen voorafgaandelijk aan elkaar doorgeven.
- (21)
De uniale voorschriften betreffende geneesmiddelenbewaking moeten blijven berusten op de cruciale rol van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg bij het toezicht op de veiligheid van geneesmiddelen en moeten rekening houden met het feit dat ook patiënten in een goede positie verkeren om vermoedelijke bijwerkingen van geneesmiddelen te melden. Daarom is het passend de melding van vermoedelijke bijwerkingen van geneesmiddelen voor zowel beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg als patiënten te vergemakkelijken en hun hiervoor methoden aan te reiken.
- (22)
Vanwege de rechtstreekse indiening van alle gegevens over vermoedelijke bijwerkingen in de Eudravigilance-databank moet de reikwijdte van periodieke veiligheidsverslagen worden gewijzigd, zodat hierin een analyse van de verhouding tussen de voordelen en risico's van een geneesmiddel wordt gepresenteerd en niet de in de Eudravigilance-databank opgenomen meldingen van individuele gevallen nog eens in detail worden opgesomd.
- (23)
De verplichtingen inzake periodieke veiligheidsverslagen moeten in redelijke verhouding staan tot de risico's van het geneesmiddel. Daarom moeten de periodieke veiligheidsverslagen gekoppeld zijn aan het risicomanagementsysteem voor nieuw toegelaten geneesmiddelen en moeten routinematige verslagen niet verplicht zijn voor generieke geneesmiddelen, voor geneesmiddelen die een werkzame stof bevatten waarvoor een langdurig gebruik in de medische praktijk vaststaat, voor homeopathische geneesmiddelen of voor kruidengeneesmiddelen die als traditioneel gebruikt geneesmiddel zijn geregistreerd. In het belang van de volksgezondheid moeten de bevoegde autoriteiten echter periodieke veiligheidsverslagen voor deze geneesmiddelen vereisen wanneer er bezorgdheid rijst in verband met de geneesmiddelenbewakingsgegevens of naar aanleiding van het ontbreken van beschikbare veiligheidsgegevens als het gebruik van de betrokken werkzame stoffen voornamelijk voorkomt in geneesmiddelen waarvoor periodieke veiligheidsverslagen niet standaard vereist zijn.
- (24)
De bevoegde autoriteiten moeten de middelen waarover zij beschikken voor de beoordeling van periodieke veiligheidsverslagen meer met elkaar delen. Bepaald moet worden dat er één beoordeling wordt uitgevoerd voor periodieke veiligheidsverslagen voor geneesmiddelen die in meer dan een lidstaat zijn toegelaten. Ook zijn er procedures nodig om dezelfde frequentie en indieningsdata vast te stellen voor de periodieke veiligheidsverslagen voor alle geneesmiddelen die dezelfde werkzame stof of dezelfde combinatie van werkzame stoffen bevatten.
- (25)
Nadat er één beoordeling van de periodieke veiligheidsverslagen is uitgevoerd, moeten de eventuele maatregelen als gevolg daarvan betreffende de handhaving, wijziging, schorsing of intrekking van de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen worden vastgesteld via een procedure van de Unie die een geharmoniseerd resultaat oplevert.
- (26)
De lidstaten moeten bepaalde veiligheidsvraagstukken in verband met geneesmiddelen automatisch aan het Bureau melden en zo een Unie-dekkende beoordeling van de kwestie op gang brengen. Daarom moeten voorschriften worden vastgesteld voor een procedure van beoordeling door het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking, alsmede voorschriften voor de vervolgmaatregelen ten aanzien van de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen, zodat voor de hele Unie geharmoniseerde maatregelen gelden.
- (27)
In verband met de verduidelijking en versterking van de bepalingen inzake geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden in Richtlijn 2001/83/EG, moeten eveneens de procedures nader worden verduidelijkt voor alle Unie-dekkende beoordelingen van veiligheidsproblemen in verband met geneesmiddelen na toelating. Met het oog hierop moet het aantal procedures voor Unie-dekkende beoordeling beperkt worden tot twee, waarvan één een snelle beoordeling mogelijk maakt die moet worden toegepast als dringend optreden geboden wordt geacht. Ongeacht of de spoedprocedure of de normale procedure wordt toegepast, en of het geneesmiddel via de gecentraliseerde of de niet-gecentraliseerde procedures was toegelaten, moet het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking altijd een aanbeveling doen als de reden om in te grijpen gebaseerd is op gegevens in verband met geneesmiddelenbewaking. De coördinatiegroep en het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik moeten van deze aanbeveling uitgaan bij hun beoordeling van het probleem.
- (28)
Er is behoefte aan geharmoniseerde richtsnoeren voor en aan toezicht met betrekking tot niet-interventionele veiligheidsstudies na vergunning dat door de bevoegde autoriteiten vereist wordt en dat door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen wordt aangevat, beheerd of gefinancierd en waarbij gegevens van patiënten of beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg worden verzameld, en dat bijgevolg buiten de werkingssfeer valt van Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik (7). Voor dit toezicht moet het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking verantwoordelijk zijn. Op studies die na het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen voor een geneesmiddel door slechts één bevoegde autoriteit worden vereist en die in slechts één lidstaat moeten worden uitgevoerd, wordt toezicht uitgeoefend door de nationale bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de studies plaats vinden. Bovendien moeten voorschriften worden vastgesteld voor de eventuele vervolgmaatregelen ten aanzien van de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen, zodat voor de hele Unie geharmoniseerde maatregelen gelden.
- (29)
Met het oog op de handhaving van de bepalingen inzake geneesmiddelenbewaking moeten de lidstaten ervoor zorgen dat aan houders van een vergunning voor het in de handel brengen die hun verplichtingen op dit gebied niet nakomen, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd. Als de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen niet binnen de gestelde termijn worden vervuld, moeten de bevoegde nationale autoriteiten deze vergunning kunnen herzien.
- (30)
Om de volksgezondheid te beschermen, moeten de nationale bevoegde autoriteiten voor hun geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden over voldoende financiële middelen kunnen beschikken. Door de nationale bevoegde autoriteiten te machtigen houders van een vergunning voor het in de handel brengen vergoedingen in rekening te brengen moeten voldoende middelen voor deze werkzaamheden kunnen worden verkregen. Het beheer van deze geïnde middelen moet echter onder voortdurende controle van de nationale bevoegde autoriteiten staan om hun onafhankelijkheid bij het uitvoeren van deze geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden te waarborgen.
- (31)
De lidstaten moeten de betrokken partijen onder bepaalde voorwaarden kunnen toestaan dat van bepaalde etiketterings- en verpakkingsvoorschriften van Richtlijn 2001/83/EG wordt afgeweken, wanneer er ernstige problemen met de beschikbaarheid zijn doordat er mogelijk geen geneesmiddelen zijn toegelaten of in de handel worden gebracht of doordat er tekorten bestaan.
- (32)
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het op geharmoniseerde wijze vergroten van de veiligheid van geneesmiddelen die in de Unie in de handel worden gebracht in alle lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en door de omvang van de maatregelen beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
- (33)
Deze richtlijn is van toepassing onverlet Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8), en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (9). Om bijwerkingen op te sporen, te beoordelen, te begrijpen en te voorkomen, en om met het oog op de bescherming van de volksgezondheid de risico's van geneesmiddelen vast te stellen en tegen te gaan en de heilzame werking van geneesmiddelen te vergroten, zou het mogelijk moeten zijn persoonsgegevens binnen het Eudravigilance-systeem te verwerken, met inachtneming van de Uniewetgeving inzake gegevensbescherming. Het beschermen van de volksgezondheid vertegenwoordigt een wezenlijk algemeen belang en bijgevolg is het verwerken van per soonsgegevens te rechtvaardigen wanneer herkenbare ge zondheidsgegevens alleen worden verwerkt wanneer zulks noodzakelijk is en uitsluitend wanneer de betrokken partijen de aanwezigheid van die noodzaak in elke fase van het geneesmiddelenbewakingsproces beoordelen.
- (34)
De bepalingen betreffende het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk gebruik in Richtlijn 2001/83/EG zijn specifieke bepalingen in de zin van artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten (10).
- (35)
De werkzaamheden op het gebied van geneesmiddelenbewaking die in deze richtlijn zijn vastgelegd, vereisen dat er gelijke voorwaarden worden vastgesteld voor wat betreft inhoud en onderhoud van het basisdossier van het systeem van geneesmiddelenbewaking, alsook minimumeisen voor het kwaliteitssysteem voor de uitvoering van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden door de nationale bevoegde autoriteiten en houders van een vergunning voor het in de handel brengen, de toepassing van internationaal overeengekomen terminologie, de formaten en normen voor de uitvoering van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden, en de minimumeisen voor het toezicht op de gegevens in de Eudravigilance-databank om vast te stellen of er sprake is van nieuwe of gewijzigde risico's. Formaat en inhoud van het elektronisch doorzenden van vermoedelijke bijwerkingen door lidstaten en houders van een vergunning voor het in de handel brengen moeten worden vastgesteld, evenals formaat en inhoud van de elektronische periodieke veiligheidsverslagen, de risicomanagementplannen en het formaat van protocollen, samenvattingen en eindverslagen van veiligheidsstudies na vergunning. Volgens artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) worden de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de mechanismen waarmee de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, vooraf vastgelegd bij een verordening die wordt vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure. In afwachting van de vaststelling van die nieuwe verordening blijft Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11) van toepassing, met uitzondering van de regelgevingsprocedure met toetsing, die niet van toepassing is.
- (36)
De Commissie dient de bevoegdheid te krijgen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van het bepaalde in de artikelen 21 bis en 22 bis van Richtlijn 2001/83/EG. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden verleend aanvullende maatregelen aan te nemen waarin wordt bepaald in welke omstandigheden werkzaamheidsstudies na toelating kunnen worden verlangd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen.
- (37)
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord ‘Beter wetgeven’(12) worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.
- (38)
Richtlijn 2001/83/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 306 van 16.12.2009, blz. 28.
PB C 79 van 27.3.2010, blz. 50.
PB C 229 van 23.9.2009, blz. 19.
Standpunt van het Europees Parlement van 22 september 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 29 november 2010.
PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.
PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.
PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34.
PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.