Hof Amsterdam, 04-05-2016, nr. 23-005815-13
ECLI:NL:GHAMS:2016:1885
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-05-2016
- Zaaknummer
23-005815-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:1885, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑05‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1535
Uitspraak 04‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Voorbereidingshandelingen t..b.v. de handel in drugs.
Parketnummer: 23-005815-13
Datum uitspraak: 4 mei 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-973702-13 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1967,
adres: [adres],
thans gedetineerd in PI Rijnmond - Noordsingel De Ent ZBB te Hoogvliet Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 februari 2015, 10 maart 2015, 1 april 2016, 4 april 2016, 20 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 27 december 2012 te Rotterdam en/of Eindhoven en/of Schiedam en/of Vlissingen en/of Balkbrug en/of Kwintsheul en/of elders in Nederland en/of België en/of Spanje tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of hasj-olie, zijnde cocaïne en/of hasj-olie een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
1) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, en/of te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of
2) zich of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit en/of die feiten heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen,
en/of
3) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededaders wist(en) en/of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit en/of die feiten,
immers heeft/hebben/is/zijn hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s), toen en daar opzettelijk:
- een (zeil)boot, genaamd [naam 1], aangeschaft, en/of
- een (zeil)boot, genaamd [naam 1], op naam van [naam 2] gezet en/of laten zetten, en/of
- een (zeil)boot, genaamd [naam 1], geprepareerd en/of klaar (laten) maken/gemaakt voor een transport, en/of
- ( meermalen) aanwezig geweest op de (zeil)boot genaamd de [naam 1], en/of
- bemanning geregeld en/of laten regelen voor de (zeil)boot genaamd de [naam 1], en/of
- informatie verzameld op internet over mogelijke vaarroutes, en/of
- een Internationaal Certificaat Pleziervaartuigen op naam van [naam 2] aangevraagd, en/of
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid hasj-olie en/of cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Partiële vrijspraak
De advocaat-generaal heeft betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander voorbereidingshandelingen heeft verricht ten behoeve van het vervoeren van cocaïne. De advocaat-generaal heeft daarbij verwezen naar de bewijsoverweging van de rechtbank daaromtrent.
Het hof is, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de WhatsApp-berichten die de verdachte heeft uitgewisseld met een persoon die gebruik maakte van een Braziliaans telefoonnummer, betrekking hebben gehad op het plegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van het vervoeren van cocaïne. Ook overigens bevat het dossier geen aanwijzingen dat door de verdachte voorbereidingshandelingen zijn gepleegd, gericht op het vervoeren van cocaïne, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Bespreking van een gevoerd verweer
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de zich in het dossier bevindende WhatsApp-berichten en getapte gesprekken niet in verband kunnen worden gebracht met voorbereidingshandelingen die zien op het vervoeren van verdovende middelen met de [naam 1]. Ten aanzien van de hasj-olie geldt daarbij in het bijzonder dat de WhatsApp-berichten waarin wordt gesproken over hasj-olie eindigen op 7 november 2012, terwijl de [naam 1] toen nog niet in beeld was bij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Bovendien staat hasj-olie niet vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, zodat de verdachte daarvan in ieder geval moet worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat [naam 3] in juni/juli 2012 een zeilschip genaamd ‘[naam 1]’ (hierna: de [naam 1]) te koop heeft aangeboden. De medeverdachte [medeverdachte] heeft een folder zien liggen waarin de verkoop van de [naam 1] werd aangekondigd en heeft contact opgenomen met de verdachte omdat hij dacht dat de verdachte daar wel wat mee kon vanwege zijn verleden, omdat de verdachte eerder betrokken is geweest bij een strafzaak waarbij een boot een rol heeft gespeeld. Vervolgens heeft de medeverdachte [medeverdachte] opgetreden als bemiddelaar tussen [naam 3] en de verdachte. De verdachte heeft op zijn beurt de verkoopinformatie over de [naam 1] doorgespeeld aan [naam 4].
Op 23 december 2012 is de verdachte met de medeverdachte [medeverdachte] en met [naam 5] en [naam 6] naar Spanje afgereisd. [naam 5] en [naam 6] zijn door de verdachte benaderd en gingen mee als bemanning voor de boot. Zij zouden de boot overvaren naar Italië. In Spanje hebben de mannen gewacht op [naam 3], die echter niet is komen opdagen omdat hij toen al door de politie was aangehouden. Uit sms-berichten tussen [medeverdachte] en het telefoonnummer op naam van [naam 3] blijkt dat alvast voorbereidingen worden getroffen met de [naam 1].
Op 5 februari 2013 is bij de doorzoeking van de woning van de verdachte onder andere een mobiele telefoon aangetroffen van het merk Samsung, met nummer [telefoonnummer 1]. Uit onderzoek naar deze telefoon is gebleken dat de verdachte in de periode van 29 september 2012 tot en met 7 november 2012 veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met de gebruiker van het Surinaamse nummer [telefoonnummer 2]. Tijdens dit contact is over en weer gesproken over hasj en olie.
De verdachte heeft op 20 februari 2013 bij de politie verklaard: “Weet je, ik zou eerst zelf de boot overvaren maar ik durfde dat helemaal niet. Uiteindelijk zou [naam 5] (het hof begrijpt: [naam 5]) het doen want die heeft meer ervaring met zeilen…We hadden hasj vanuit Marokko gehaald en naar Suriname gebracht. Dit bleek troep te zijn. [naam 4] (het hof begrijpt: [naam 4]) kwam bij mij om het te stashen (het hof begrijpt: verstoppen). Die Marokkanen wilde wel hasjolie leveren om die hasj weer verkoopbaar te maken. Toen zijn wij gaan zoeken naar een boot om die olie te halen. Dit is niet gelukt. De [naam 1] was hier niet geschikt voor”.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht op de wijze als hierna bewezen verklaard. Dat de WhatsApp-berichten tussen de verdachte en het Surinaamse nummer waarin werd gesproken over hasj en olie, enkele weken voordat de onderhandelingen over de [naam 1] waren gestart, waren geëindigd, doet daar niet aan af. Uit de omstandigheid dat de verdachte op 7 november 2012 in WhatsApp-berichten aan het Surinaamse nummer schrijft dat hij het zelf (het hof begrijpt: de hasj met hasjolie bewerken) gaat maken, leidt het hof af dat daardoor verder contact hierover niet meer noodzakelijk was. De WhatsApp-berichten tussen de verdachte en het Surinaamse nummer kunnen, mede in samenhang bezien met de hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte, in verband worden gebracht met de [naam 1].
Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat hasj-olie niet kan worden bewezen omdat dit niet staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, overweegt het hof dat uit de bewoordingen van de omschrijving die wordt gegeven aan de op lijst I vermelde ‘hennepolie’ - te weten: “concentraat van planten van het geslacht Cannabis (hennep) verkregen door extractie van hennep of hasjiesj, al dan niet vermengd met olie” - kan worden afgeleid dat onder hennepolie eveneens hasj-olie wordt begrepen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 september 2012 tot en met 27 december 2012 in Nederland en Spanje om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren en vervoeren van een hoeveelheid materiaal bevattende hasj-olie, zijnde hasj-olie een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden
en
zich of een ander gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en heeft trachten te verschaffen, immers heeft, verdachte, toen en daar opzettelijk:
- een (zeil)boot, genaamd [naam 1], klaar laten maken voor een transport, en
- bemanning geregeld of laten regelen voor de (zeil)boot genaamd de [naam 1], en
- ( telefonische) contacten en ontmoetingen gehad met een of meer mogelijke leveranciers, afnemers, tussenpersonen, met betrekking tot de prijs en het vervoer van hasj-olie.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met betrekking tot de zaak met parketnummer 21-003084-08 toegewezen en gelast dat een gedeelte, te weten 9 maanden, dat als gevolg van toepassing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden, met aftrek van voorarrest, en tot betaling van een geldboete ter hoogte van 10.000 euro, subsidiair 85 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat last zal worden gegeven tot herroeping van voorwaardelijke invrijheidsstelling voor een periode van 974 dagen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit door voorbereidingshandelingen te verrichten die op het vervoeren van hasj-olie waren gericht. Hij heeft telefonisch contact onderhouden met een contactpersoon in Suriname en heeft geprobeerd om een zeilboot te bemachtigen waarmee de hasj-olie zou kunnen worden vervoerd. Dat het bemachtigen van de boot is mislukt, is uitsluitend te wijten aan het feit dat de politie een medeverdachte heeft aangehouden voordat de (zeil)boot kon worden gekocht.
De verspreiding van en handel in verdovende middelen worden zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze middelen. De verdachte heeft kennelijk gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niet bekommerd om de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de gebruikers van verdovende middelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 maart 2016 is hij eerder ter zake van handelen in strijd met de Opiumwet onherroepelijk veroordeeld. Op 2 februari 2010 is de verdachte door het gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Deze veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Integendeel, de verdachte is op 11 augustus 2012 voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd van 974 dagen. De verdachte heeft zich aldus reeds kort na aanvang van deze proeftijd schuldig gemaakt aan het plegen van een aan de Opiumwet gerelateerd feit.
Het hof ziet, anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, geen reden om een geldboete op te leggen nu niet bewezen is verklaard dat het de verdachte is geweest die de (zeil)boot zou kopen en betalen. Het hof acht, alles afwegende, en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof overweegt daarbij dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf zou zijn opgelegd overeenkomstig de duur van de voorlopige hechtenis.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling met VI-nummer 99-000104-38
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 2 februari 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. De veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld op
11 augustus 2012, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 974 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 28 oktober 2013 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 974 dagen in verband met het ten laste gelegde feit.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond, waarna het hof op grond van het bepaalde in artikel 15j, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel of gedeeltelijk moet worden ondergaan.
Het hof volgt in dit verband de overwegingen van dit hof in het arrest van 30 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1129 en overweegt dat het voor de effectiviteit van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling van het grootste belang is dat aan het door een veroordeelde overtreden van de aan hem gestelde voorwaarden strenge gevolgen worden verbonden. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal door de rechter, die over de vordering tot herroeping heeft te oordelen, moeten worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend en geboden is. Uitgangspunt is naar het oordeel van het hof dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel dient te worden ondergaan, tenzij de ernst van het delict van het feit dat tot de vordering tot herroeping heeft geleid zulks disproportioneel zou doen zijn of bijzondere omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden zijn op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. Van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval geen sprake. De veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld na veroordeling ter zake van handelen in strijd met de Opiumwet. Het thans bewezen verklaarde feit betreft eveneens een handelen in strijd met de Opiumwet. Bovendien is de veroordeelde in het verleden reeds eerder wegens dergelijke feiten veroordeeld. Het hof ziet alles afwegende derhalve geen reden af te wijken van genoemd uitgangspunt dat als reactie op overtreding van de bij voorwaardelijke invrijheidstelling gestelde voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit de volledige herroeping van die voorwaardelijke invrijheidstelling dient te volgen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in beginsel de vordering zal moeten worden toegewezen en dat dient te worden gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan. De verdachte heeft echter in de onderhavige zaak in totaal 319 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, terwijl hem in verband met het onderhavige bewezen verklaarde feit een gevangenisstraf van 10 maanden – ofwel 300 dagen – zal worden opgelegd. Het ten uitvoer te leggen gedeelte van de vrijheidsstraf als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal gelet op het voorgaande met 19 dagen worden verminderd en derhalve 955 dagen gaan bedragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Telefoontoestel SAMSUNG Galaxy VI012.03.03.003;
- 1.00 STK Telefoontoestel Kl: zwart NOKIA, VI012.03.03.007.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Telefoontoestel Kl: zilvergrijs SAMSUNG, VI012.03.03.005;
- 1.00 STK Telefoontoestel Kl: wit VODAFONE VI012.04.01.001;
- 3.00 STK Papier, VI012.03.04.005 (uitdraaien google maps).
Wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling op de hierna te noemen wijze;
Gelast dat de vrijheidsstraf, die als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 955 (negenhonderdvijfenvijftig) dagen, alsnog moet worden ondergaan.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 mei 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]