Einde inhoudsopgave
Netcode elektriciteit
Artikel 2.20
Geldend
Geldend vanaf 21-03-2024
- Bronpublicatie:
12-03-2024, Stcrt. 2024, 8143 (uitgifte: 20-03-2024, regelingnummer: ACM/UIT/605277)
- Inwerkingtreding
21-03-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-03-2024, Stcrt. 2024, 8143 (uitgifte: 20-03-2024, regelingnummer: ACM/UIT/605277)
- Vakgebied(en)
Energierecht / Distributie
1.
In percelen waar de elektrische installatie door middel van een in de grond gelegde kabel wordt aangesloten, worden voorzieningen getroffen voor het gemakkelijk en gasbelemmerend binnenleiden van deze kabel, waaronder in ieder geval een beschermbuis waarvan de netbeheerder het materiaal en de afmetingen bepaalt, tenzij de netbeheerder uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven zulks niet noodzakelijk te achten. In het geval een leidinginvoerput wordt aangebracht, voldoet deze aan NEN 2768:2016+A2:2022 ‘Meterruimten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen in woningen’.
2.
In woonhuizen met individuele meting wordt voor het onderbrengen van alle tot de aansluiting en meetinrichting behorende apparatuur een kast ter beschikking gesteld, die voldoet aan de eisen, gesteld in NEN 2768:2016+A2:2022 ‘Meterruimten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen in woningen’. In geval de meteropname van buitenaf kan geschieden of het overdrachtspunt van buitenaf bereikbaar is, kan de netbeheerder ten aanzien van deze kast nadere eisen stellen.
3.
Bij andere aansluitingen dan bedoeld in het tweede lid wijst de netbeheerder, na overleg met de aangeslotene, de ter beschikking te stellen ruimten aan voor het onderbrengen van de tot de aansluiting en de meetinrichting behorende apparatuur. De netbeheerder stelt de eisen vast waaraan deze ruimten voldoen.
4.
De aangeslotene stelt voor de aansluiting van een tijdelijke installatie een stevige, deugdelijk afsluitbare kast of ruimte ter beschikking aan de netbeheerder, waarvan de netbeheerder de afmetingen en constructie bepaalt, voor het opstellen van de tot de aansluiting behorende apparatuur.