CRvB, 04-04-2017, nr. 16/3178 PW
ECLI:NL:CRVB:2017:1242
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
04-04-2017
- Zaaknummer
16/3178 PW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2017:1242, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 04‑04‑2017; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 6:7 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
USZ 2017/207 met annotatie van H.J. Simon
JB 2017/112 met annotatie van H.J. Simon
JIN 2017/153 met annotatie van H.J. Simon
Uitspraak 04‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid hoger beroep; indienen van een beroepschrift door middel van een faxbericht; onderzoek binnen de Raad; vaste werkwijze ten aanzien van faxberichten.
16/3178 PW
Datum uitspraak: 4 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 maart 2016, 15/8237 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.E. Stout, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Stout. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen. Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken over de wijze waarop in dit geval de verzending per fax van het hoger beroepschrift heeft plaatsgevonden.
Appellant heeft bij brief van 17 oktober 2016 een nader stuk ingezonden, waarna de enkelvoudige kamer de zaak heeft verwezen naar de meervoudige kamer.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het nadere onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op
10 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.C. van Paridon, advocaat en kantoorgenoot van mr. Stout. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen een beslissing op bezwaar van 5 oktober 2015, inzake intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. In dit geding is allereerst de vraag aan de orde of het hoger beroep tijdig is ingesteld. Daarbij gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Bij faxbericht van 11 mei 2016 heeft de gemachtigde van appellant, onder verwijzing naar een telefoongesprek met een medewerker van de Raad op die dag, de Raad het volgende bericht:
“Ik informeerde naar de status van het op 31 maart 2016 ingediende hoger beroepschrift alsmede het op 31 maart 2016 ingediende verzoek om een voorlopige voorziening namens cliënt de heer [appellant] (…) tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag d.d. 21 maart 2016, verzonden op 23 maart 2016 met zaaknummer 15/8237. Van uw griffier begreep ik dat u voornoemde procedures niet heeft geregistreerd. Ondergetekende vermag niet in te zien waarom de procedures nog niet zijn ingeschreven. Wat hiervan ook moge zijn, hierbij treft u als Productie A het hoger beroepschrift nogmaals aan. (…)”
Als productie bij deze brief is voorts een e-mailbericht van Voys Telecom van 31 maart 2016 te 13.47 uur aan het kantoor van mr. Stout gevoegd, dat luidt als volgt:
“(…) Dit is een automatisch bericht om u op de hoogte te brengen dat de status van uw fax verzonden op 31-03-2016 13:31 naar +31883610049 is gewijzigd van “Verzenden” naar “Verzonden”. Bijgevoegd is de eerste pagina van dit faxbericht”.
2.2.
Voorafgaand aan de zitting van de enkelvoudige kamer op 11 oktober 2016 heeft de gemachtigde van appellant het overzicht ingezien van faxberichten die op 31 maart 2016 zijn binnengekomen op het in het e-mailbericht van 31 maart 2016 vermelde faxnummer. Deze lijst betreft een schermprint van Outlook van de in de map ‘Verwijderde items’ opgenomen submap waarin in week 13 van 2016 ontvangen faxberichten zijn opgenomen. In deze submap is niet rond 13.31 uur of 13.47 uur een faxbericht van het kantoor van mr. Stout geregistreerd.
2.3.
In een faxbericht van 11 oktober 2016 van Voys aan het kantoor van de gemachtigde van appellant met als onderwerp ‘Uitleg uitgaande Fax | Voys’ is het volgende vermeld:
“(…) Op het moment dat de fax is aangekomen op de ontvangen machine krijgen wij een OK status terug van het ontvangende faxapparaat. Dit zie je in Freedom doordat de status van verzenden op verzonden is komen te staan. En je krijgt een bevestiging hiervan in de mail. Dit is echter geen bevestiging dat de fax gelezen of uitgeprint is, maar echt een technische bevestiging dat de fax is aangekomen bij de ontvangende machine. Wij kunnen niet verder meekijken in het proces omdat het wordt overgenomen door de ontvangende machine. Wanneer de ontvangende fax niks aan ons terugstuurt, weten we niet of de fax al dan niet goed is ontvangen, de status verandert in Freedom op dat moment in onbekend. Dan zou je ervan uit kunnen gaan dat de fax niet ontvangen is. Krijgen wij een foutmelding terug van de ontvangende fax, dan wijzigt de status naar mislukt. De fax is dan niet verstuurd (…).”
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat het bij faxbericht van 11 mei 2016 verzonden hoger beroepschrift niet binnen de voor het instellen van hoger beroep geldende termijn door de Raad is ontvangen.
4.2.
Over de ontvankelijkheid van het hoger beroepschrift dat, naar appellant stelt, op
31 maart 2016 per faxbericht is verzonden, wordt het volgende overwogen.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:871) is het indienen van een stuk door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat, als door de geadresseerde wordt gesteld dat het verzonden faxbericht niet is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending van het faxbericht aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde het vermoeden dat het faxbericht de geadresseerde heeft bereikt te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het faxbericht niet is ontvangen. Voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.4.
In de enkele omstandigheid dat de overheid op (digitale) 088-telefoon- en faxnummers is overgegaan en dat in dit geval door de gemachtigde van appellant gebruik is gemaakt van een faxdienst, te weten Voys, die faxberichten digitaal verzendt, ziet de Raad geen aanleiding om af te wijken van de in 4.3 weergegeven vaste rechtspraak over de verzending van stukken per fax.
4.5.
Appellant heeft door overlegging van het in 2.1 vermelde e-mailbericht van Voys van
31 maart 2016 aan het kantoor van zijn gemachtigde de verzending van het hoger beroepschrift per faxbericht naar de Raad op 31 maart 2016 in beginsel aannemelijk gemaakt. Dit e-mailbericht is - evenals de vermelding “Verzending Ok” - weliswaar, gelet op wat is vermeld in de in 2.3 vermelde faxbrief van Voys van 11 oktober 2016, een indicatie, maar, nu de faxbrief van Voys in algemene bewoordingen is opgesteld en niet is toegespitst op het concrete geval van appellant, geen sluitend bewijs dat het faxbericht ook in goede orde is ontvangen.
4.6.
Nader onderzoek binnen de Raad, dat tijdens de zitting van 10 januari 2017 is besproken, heeft uitgewezen dat de vaste werkwijze ten aanzien van faxberichten die op het desbetreffende (digitale) 088-faxnummer binnenkomen als volgt is. Het faxbericht wordt, met de bijlagen, geprint en de papieren versie wordt intern verzonden, waarna het faxbericht in Outlook wordt verplaatst naar een in de map ‘Verwijderde items’ opgenomen submap met het weeknummer van de week waarin het faxbericht is binnengekomen. Gelet op deze vaste werkwijze en in aanmerking genomen dat geen geprinte versie van het faxbericht is aangetroffen, dat in de desbetreffende (sub)map van week 13 van 2016 rond de in 2.2 genoemde tijdstippen geen melding van ontvangst van een faxbericht van het kantoor van
mr. Stout is geregistreerd en dat zich op 31 maart 2016 op of rond die tijdstippen geen storingen in het faxverkeer of Outlook hebben voorgedaan, kan de ontvangst van het faxbericht redelijkerwijs worden betwijfeld. Hierbij betrekt de Raad dat van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, dat volgens appellant per fax is verzonden rond hetzelfde tijdstip als dat waarop het hoger beroepschrift per fax is verzonden en waarvan een verzendbevestiging zou zijn ontvangen, ook geen faxbericht is geregistreerd in de (sub)map van week 13 van 2016. Tevens wordt betrokken dat de Raad op 31 maart 2016 om 16:34 uur op hetzelfde in 2.1 genoemde faxnummer in een andere zaak wel een faxbericht van het kantoor van de gemachtigde van appellant heeft ontvangen.
4.7.
Appellant heeft nog gewezen op problemen die het kantoor van zijn gemachtigde in een andere zaak heeft ondervonden ten aanzien van de ontvangst van een fax bij de Raad. Reeds omdat in dat geval het desbetreffende faxbericht wel was ontvangen, leidt dit niet tot een ander oordeel. De door appellant gestelde omstandigheid dat zich gedurende een bepaalde periode na ingebruikname van digitale 088-telefoon- en faxnummers bij een aantal andere gerechtelijke instanties problemen met de ontvangst van faxen hebben voorgedaan, leidt evenmin tot een ander oordeel, reeds omdat niet is gebleken dat dergelijke problemen zich ook bij de Raad hebben voorgedaan. Dit betekent dat appellant niet binnen de gestelde termijn hoger beroep heeft ingediend. Aangezien gesteld noch gebleken is dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en W.F. Claessens en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) A.M. Pasmans