Rb. Limburg, 20-02-2018, nr. 6634503 CV EXPL 18-707
ECLI:NL:RBLIM:2018:1728
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
20-02-2018
- Zaaknummer
6634503 CV EXPL 18-707
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2018:1728, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 20‑02‑2018; (Kort geding)
Uitspraak 20‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Vrouw vordert in kort geding haar ex-vriend te veroordelen tot ontruiming van de huurwoning. Beiden zijn contractueel huurder van de woning. Analoge toepassing van art. 7:267 lid 7 BW.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6634503 CV EXPL 18-707
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 20 februari 2018
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.A.W. Graus,
tegen
[gedaagde] ,
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de mondelinge behandeling op 15 februari 2018
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren, [minderjarige 1] (op [geboortedatum 1] ) en [minderjarige 2] (op [geboortedatum 2] ).
[eiseres] en [gedaagde] wonen samen sinds juni 2012. Zij zijn beiden (contractueel) huurder van de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). [eiseres] heeft op 8 augustus 2017 bij de Politie Eenheid Limburg aangifte gedaan van mishandeling door [gedaagde] . Van deze aangifte is proces-verbaal opgemaakt. [eiseres] heeft onlangs de relatie met [gedaagde] verbroken.
2.2.
Bij brief van 16 januari 2018 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] gevraagd binnen een week mede te delen of hij bereid is de woning te verlaten en zich te laten uitschrijven.
2.3.
[gedaagde] heeft op 22 januari 2018 telefonisch aan de gemachtigde van [eiseres] medegedeeld dat hij zich vóór 1 februari 2018 zal laten uitschrijven uit de woning, zich als huurder zal afmelden en de woning zal verlaten. Tijdens dat gesprek heeft hij ook medegedeeld dat, als hij zelf een woning zou moeten zoeken, het langer zal duren en zijn advocaat dan wel wat zal laten horen.
2.4.
[gedaagde] heeft op 24 januari 2018 aan [eiseres] medegedeeld dat hij zich bij zijn moeder zal laten inschrijven en dat hij zich per 1 februari 2018 zal laten uitschrijven. Daarna heeft hij [eiseres] verteld dat hij ruzie met zijn moeder heeft gehad, niet bij haar gaat wonen en niet van plan is om uit de woning te vertrekken.
2.5.
Bij brief van 6 februari 2017 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] verzocht de woning te verlaten.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert - bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad - [gedaagde] te veroordelen:
- 1.
de woning binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, te verlaten, met machtiging van [eiseres] om dit vonnis zo nodig met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen,
- 2.
tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna voor zover relevant nader ingegaan worden.
4. De beoordeling
4.1.
Onbetwist is dat de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] is verbroken, dat [gedaagde] [eiseres] heeft mishandeld, dat sprake is van oplopende spanningen tussen beiden en dat deze situatie nadelig is voor hun kinderen. Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening staat op grond van deze omstandigheden genoegzaam vast.
4.2.
[eiseres] heeft haar vordering, door te verwijzen naar het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:9793), kennelijk gebaseerd op art. 7:267 lid 7 BW. Deze bepaling betreft echter een conflictenregeling tussen wettelijke medehuurders en contractuele huurders en niet tussen louter contractuele huurders. Hieruit volgt dat art. 7:267 lid 7 BW strikt genomen niet van toepassing is op de situatie van [eiseres] en [gedaagde] omdat beiden contractueel huurder zijn. Volgens vaste jurisprudentie kan art. 7:267 lid 7 BW echter analoog worden toegepast in een dergelijke situatie.
4.3.
Ingevolge art. 7:267 lid 7 BW wijst de rechter de vordering slechts toe indien dit naar billijkheid met inachtneming van de omstandigheden van het geval geboden is.
4.4.
[eiseres] heeft haar belangen en die van de kinderen toegelicht bij het niet langer voortzetten van de huur door [gedaagde] . Zij vreest en wenst te voorkomen dat de kinderen als gevolg van de gespannen en gewelddadige thuissituatie uit huis geplaatst zullen worden. Daar is van de zijde van [gedaagde] niets tegen in gebracht. Hij heeft bovendien niet gesteld dat hij belang heeft bij voortzetting van de huur. Verder heeft [gedaagde] ter zitting verklaard bereid te zijn de woning te verlaten. Op grond van deze omstandigheden zal in een bodemprocedure naar alle waarschijnlijkheid een vordering van [eiseres] tot het niet langer voortzetten van de huur door [gedaagde] worden toegewezen. Hierop vooruitlopend is [eiseres] ’ vordering om [gedaagde] te veroordelen de woning te verlaten toewijsbaar.
4.5.
[gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat het niet makkelijk is een andere woning te vinden. Een verdere toelichting hierop heeft hij niet gegeven. Verder heeft hij niets gesteld over wat hij tot op heden heeft ondernomen om een andere woning te vinden. Daar staat tegenover dat de door [eiseres] geschetste situatie vereist dat [gedaagde] spoedig de woning dient te verlaten. Daarom zal [gedaagde] worden veroordeeld binnen de door [eiseres] gevorderde termijn van drie dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen.
4.6.
De kantonrechter zal de mede gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm afwijzen nu deze strikt genomen overbodig is. Artikel 556, eerste lid, Rv schrijft voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. De deurwaarder behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
- -
dagvaarding € 99,91
- -
griffierecht € 79,00
- -
salaris gemachtigde € 600,00
Totaal: € 778,91
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] te verlaten en alle sleutels van de woning aan [eiseres] te overhandigen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 778,91,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW