Hof Amsterdam, 31-01-2020, nr. 23-000189-19
ECLI:NL:GHAMS:2020:328
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
31-01-2020
- Zaaknummer
23-000189-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:328, Uitspraak, Hof Amsterdam, 31‑01‑2020; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2021:350
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:801
Uitspraak 31‑01‑2020
Inhoudsindicatie
valsheid in geschrift door op een formulier van de gemeente Amsterdam onjuiste informatie te verstrekken. Gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000189-19
datum uitspraak: 31 januari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-733026-18 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedag] 1953,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 april 2018 te Amsterdam, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen:
- een formulier Wet Bibob en Bouwactiviteiten van de gemeente Amsterdam, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader valselijk in voornoemd geschrift de vraag:
Is of zijn de aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders, aandeelhouders of vennoten in de afgelopen vijf jaar:
- -
veroordeeld
- -
een schikking aangegaan met het Openbaar Ministerie
- -
in aanraking geweest met politie of justitie?
met "Nee" beantwoord, terwijl hij, verdachte , zijnde die aanvrager en/of die bestuurder, op 19 april 2016 door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld wegens mensensmokkel en/of voornoemd geschrift voorzien van zijn, verdachtes, handtekening (zulks ter bevestiging van de inhoud van dat geschrift), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd vanwege proceseconomische redenen.
Bespreking bewijsverweren
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij aangevoerd dat de verdachte vraag 8B “Is of zijn de aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders, aandeelhouders of vennoten in de afgelopen vijf jaar: veroordeeld, een schikking aangegaan met het Openbaar Ministerie, in aanraking geweest met politie of justitie?” op het formulier Wet Bibob en Bouwactiviteiten van de gemeente Amsterdam (hierna: het formulier) naar de exacte bewoordingen van het formulier niet onjuist heeft beantwoord. De aanvrager, opdrachtgever en aandeelhouder van de omgevingsvergunning was [bedrijf 1] en de bestuurder was [bedrijf 2]. Nu voornoemde vraag geen betrekking had op natuurlijke personen, zoals de verdachte, hoefde de verdachte geen acht te slaan op zijn eigen justitiële verleden bij de beantwoording van de vraag en heeft hij de vraag derhalve juist beantwoord door het vakje “nee” aan te kruisen. Als de gemeente Amsterdam met vraag 8B doelde op (het justitiële verleden van) natuurlijke personen, dan had dit expliciet in de vraagstelling moeten staan (hetgeen in een latere versie van het formulier ook is gebeurd). De onduidelijkheid van het formulier blijkt ook uit de diverse contacten die de verdachte met de gemeente heeft gehad met betrekking tot het invullen van het formulier. De verdachte heeft het formulier niet opzettelijk onjuist ingevuld en had daarbij ook geen belang.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het (het hof begrijpt: formulier) heeft ondertekend. De gemeente had hem gedwongen het formulier dezelfde dag in te vullen en op te sturen, terwijl hij de taal niet begreep en nooit eerder het betreffende formulier had gezien.
Het hof overweegt als volgt.
Op 4 april 2018 heeft de verdachte het formulier Wet Bibob en Bouwactiviteiten van de gemeente Amsterdam ondertekend. In dit formulier staat dat de aanvrager van het formulier een rechtspersoon is, te weten: [bedrijf 1] (vraag 5) en dat [bedrijf 2] de aandeelhouder is van [bedrijf 1] (vraag 8A). De verdachte is sinds 11 februari 2010 de enig aandeelhouder van [bedrijf 2] (uittreksel van de Kamer van Koophandel van 9 mei 2018). Uit het voorgaande volgt dat de verdachte (middellijk) bestuurder was van [bedrijf 1], zodat hij bij de beantwoording van vraag 8B van het formulier (hierboven geciteerd) acht diende te slaan op zijn eigen justitiële verleden. In het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 9 januari 2020 staat dat de verdachte op 19 april 2016 is veroordeeld door het hof Amsterdam wegens mensensmokkel (arrest onherroepelijk op 11 mei 2016). Deze veroordeling betekent dat de verdachte op vraag 8B van het formulier het vakje met “ja” had moeten aankruisen. De verdachte heeft dit opzettelijk nagelaten met het oogmerk een omgevingsvergunning te verkrijgen. De omstandigheid dat de verdachte de taal niet begreep, niet bekend was met het formulier en het onduidelijk vond, maakt dit niet anders. Het lag op de weg van de verdachte zorg te dragen voor een goede vertaling en voldoende informatie in te (laten) winnen over de precieze betekenis van de vragen bij de gemeente alvorens de vragen te beantwoorden en het formulier te ondertekenen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Het hof is evenwel van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering. Daarom zal verdachte (partieel) worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Voor het overige kan het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 april 2018 te Amsterdam:
- een formulier Wet Bibob en Bouwactiviteiten van de gemeente Amsterdam, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij valselijk in voornoemd geschrift de vraag:
Is of zijn de aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders, aandeelhouders of vennoten in de afgelopen vijf jaar:
- -
veroordeeld
- -
een schikking aangegaan met het Openbaar Ministerie
- -
in aanraking geweest met politie of justitie?
met "Nee" beantwoord, terwijl hij, verdachte, zijnde die bestuurder, op 19 april 2016 door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld wegens mensensmokkel en voornoemd geschrift voorzien van zijn, verdachtes, handtekening, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, subsidiair een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een voorwaardelijke straf of een taakstraf gelet op de medische situatie van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door op een formulier van de gemeente Amsterdam onjuiste informatie te verstrekken. Gelet op het feit dat het niet een willekeurig formulier is, maar een integriteitsonderzoek van de gemeente en het feit dat de verdachte is veroordeeld voor een misdrijf dat betrekking heeft op hetzelfde pand waar de vergunning voor is aangevraagd, verenigt het hof zich met de door de politierechter opgelegde straf. Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet volstaan kan worden met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 januari 2020.
=========================================================================
[…]