type: DdDcoll: SA
Rb. Noord-Holland, 02-07-2020, nr. C/15/301890 / HA RK 20/69
ECLI:NL:RBNHO:2020:5016
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
02-07-2020
- Zaaknummer
C/15/301890 / HA RK 20/69
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2020:5016, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 02‑07‑2020; (Beschikking)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2020-0202
JERF Actueel 2020/278
Uitspraak 02‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Verzoek tot opheffen testamentair bewind ex artikel 4:178 lid 2 BW. Testament opgemaakt vóór 1 januari 2003. Op grond van artikel 134 ONBW is op een testamentair bewind dat is ingesteld bij een vóór 1 januari 2003 opgemaakt testament vanaf dat tijdstip of, indien het bewind nadien van kracht wordt, vanaf dit latere tijdstip titel 4.5.7 BW van toepassing, behoudens voor zover bepalingen in het testament daarvan afwijken.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/301890 / HA RK 20/69
Beschikking van 2 juli 2020
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats]
verzoeker,
advocaat mr. M.J. van Lingen te Alkmaar,
Verzoeker zal hierna “ [verzoeker] ” genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief met bijlagen van notaris mr. R.H.C. Winter, mede namens [verzoeker] , ingekomen op 10 februari 2020 bij rechtbank Oost-Brabant;
- het verzoekschrift tot opheffing testamentair bewind op grond van artikel 4:178 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), ingekomen op 20 maart 2020 bij rechtbank Oost-Brabant, met producties 1 en 2;
- de verwijzingsbeschikking van 16 april 2020 van rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch;
- de brief met bijlagen, ingekomen op 25 juni 2020 namens [verzoeker] .
2. De feiten
2.1.
Op 20 juni 2002 is overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster), laatstelijk wonende te [plaats] . [verzoeker] is de zoon van erflaatster.
2.2.
Bij testament van 27 maart 2002 heeft erflaatster over haar nalatenschap beschikt. [verzoeker] is tot erfgenaam benoemd.
Het testament luidt voor zover relevant als volgt:
“(…)
III. BEWIND:
Ik stel hetgeen mijn zoon (…) [verzoeker] (…) hierna aangeduid met “onderbewindgestelde”- uit mijn nalatenschap verkrijgt, onder bewind en bepaal ten aanzien van dit bewind het navolgende:
1. Het bewind vangt aan op de dag van mijn overlijden en eindigt zodra de onderbewindgestelde de leeftijd van vijfenzestig (65) jaar bereikt.
(…)
4. Het bewind is uitsluitend ingesteld in het belang van de onderbewindgestelde.
(…)
7. De bewindvoerder heeft de bevoegdheid om – indien het belang van de betreffende onderbewindgestelde dit naar zijn oordeel vordert – zowel inkomsten aan het kapitaal toe te voegen alsook uitkeringen uit het kapitaal aan, of ten behoeve van de onderbewindgestelde te doen.
(…)
Tot bewindvoerder benoem ik: de heer Mr. [bewindvoerder] (…),
Indien laatstgenoemde vóór mij of tegelijk met mij is komen te overlijden, dan wel ingeval hij komt te overlijden tijdens zijn fungeren als bewindvoerder, dan is het mijn uitdrukkelijke wens dat door de kantonrechter een bewindvoerder als vorenbedoeld benoemd zal worden, tenzij Mr. [bewindvoerder] zelf in de opvolging heeft voorzien op grond van het bepaalde onder punt 9.
(…)”
2.3.
Bij overeenkomst van 17 oktober 2011 zijn de bewindvoerder en [verzoeker] het volgende overeengekomen:
“Hebben het volgende vastgesteld en zijn het volgende overeengekomen:
Bij de gedeeltelijke opheffing van de bovengenoemde bewindvoering, op 29 juli 2009 neergelegd in een door bewindvoerder en erfgenaam ondertekende onderhandse akte, is bepaald dat “het bewind vanaf heden voorshands wordt beperkt tot de thans verhuurde woning, [adres] ”.
Overwegende dat de bewindvoerder heeft vastgesteld dat er voldoende valide redenen zijn om per heden het resterende deel van het bewind op te heffen, daarbij handelend in de geest van de overleden mevrouw [erflaatster] , en de erfgenaam daarmee instemt, zal de bewindvoering met onmiddellijke ingang worden beëindigd. (…)”
2.4.
De bewindvoerder is op 21 december 2011 komen te overlijden.
3. Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het testamentair bewind op te heffen. [verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag de korte tijd voor het overlijden van de bewindvoerder gesloten overeenkomst tussen de bewindvoerder en [verzoeker] ter definitieve beëindiging van de bewindvoering. Vrijwel direct na het overlijden van erflaatster had de bewindvoerder reeds een groot deel van de liquide middelen vrijgegeven ter vrije beheer door [verzoeker] zelf. Van de overige liquide middelen is ten name van [verzoeker] door hem een woning in eigendom verkregen. Dit is in het kadaster aangetekend. [verzoeker] stelt dat hij in staat is de onder bewind staande goederen zelf op een verantwoorde wijze te besturen.
4. De beoordeling
4.1.
Het testamentair bewind is ingesteld bij testament van 27 maart 2002 en van kracht geworden met het overlijden van erflaatster op 20 juni 2002. Het testamentair bewind is derhalve ingesteld en van kracht geworden onder het vóór 1 januari 2003 geldende erfrecht. Het betreft een testamentair bewind dat uitsluitend is ingesteld in het belang van de rechthebbende.
4.2.
Artikel 4:178 lid 2 BW is per 1 januari 2003 in werking getreden en luidt als volgt: “de rechtbank kan een zodanig bewind ook opheffen op verzoek van de bewindvoerder op grond van onvoorziene omstandigheden en voorts indien aannemelijk is dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Na verloop van vijf jaren na het overlijden van de erflater kan het bewind op deze laatste grond ook worden opgeheven op verzoek van de rechthebbende. (…). Het oude erfrecht kende geen met art. 4:178 lid 2 tweede zin vergelijkbare bepaling. Het overgangsrecht neemt als uitgangspunt dat aan huidig erfrecht onmiddellijke werking toekomt (artikel 68a Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek, hierna: ONBW). Op deze hoofdregel bestaan echter uitzonderingen. Op grond van artikel 134 ONBW is op een testamentair bewind dat is ingesteld bij een vóór 1 januari 2003 opgemaakt testament vanaf dat tijdstip of, indien het bewind nadien van kracht wordt, vanaf dit latere tijdstip titel 4.5.7 BW van toepassing, behoudens voor zover bepalingen in het testament daarvan afwijken.
4.3.
In het testament is het volgende opgenomen:
“(…)
VII OVERWEGINGEN
- 1.
Ten tijde van het opmaken van mijn dit testament is nog niet van kracht het nieuwe erfrecht zoals dat thans vastligt in wetsvoorstel 17141 en is goedgekeurd door de Tweede Kamer op acht april negentienhonderd achtennegentig.
- 2.
Het bovenstaande bewind is ingesteld in het belang van mijn zoon. Dit bewind is mede ingesteld:
- -
omdat mijn zoon ongeschikt en onmachtig is om goed in het beheer te voorzien;
- -
omdat zonder dit bewind te vrezen valt, dat het aan mijn zoon toevallende zou vervluchtigen en hoofdzakelijk ten goede zou komen aan schuldeisers.
3. Gelet op het vorenstaande onder punt 2., acht ik mijn wilsbeschikkingen qua executele en bewind niet inferieur in de zin van het weldra in te voeren nieuwe erfrecht.
4. Mitsdien bepaal ik het navolgende indien mijn zoon met een beroep op zijn legitieme rechten het ingestelde bewind geheel of gedeeltelijk zou wensen aan te tasten:
a. aan de Kantonrechter van de Rechtbank Alkmaar zal gevraagd worden te oordelen in welke mate het door mij ingestelde bewind in stand kan blijven, gelet op de levenswandel van mijn zoon en de nieuwe wetgeving die zijn schaduw reeds vooruit werpt;
b. (…)”.
4.4.
Aangezien het testament niet afwijkt van, en zelfs vooruit loopt op het bepaalde in artikel 4:178 lid 2 tweede zin BW, is dit wetsartikel op het onderhavige testamentaire bewind van toepassing. Op grond van het procesreglement verzoekschriftprocedures is niet de kantonrechter maar de rechtbank bevoegd verzoeken met betrekking tot opheffing van een testamentair bewind te beoordelen. Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, is naast het bepaalde in het testament van erflaatster, ook bevoegd van het verzoek kennis te nemen omdat de laatste woonplaats van de bewindvoerder was gelegen in Heiloo. [verzoeker] kan derhalve worden ontvangen in zijn verzoek.
4.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of is voldaan aan de voorwaarde dat aannemelijk is dat [verzoeker] de onder het testamentair bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. De rechtbank overweegt dat de termijn van vijf jaar na het overlijden van de erflaatster als genoemd in artikel 4:178 lid 2 tweede volzin BW is verstreken. Daarnaast zijn [verzoeker] en de bewindvoerder blijkens hun overeenkomst van 17 oktober 2011 reeds eerder op 29 juli 2009 een gedeeltelijke opheffing van de bewindvoering overeengekomen. Na 29 juli 2009 was volgens die afspraak het bewind beperkt tot de verhuurde woning te [adres] . Vervolgens is blijkens de overeenkomst van 17 oktober 2011 op die datum door de bewindvoerder vastgesteld dat er “voldoende valide redenen zijn om per heden het resterende deel van het bewind op te heffen”. [verzoeker] heeft verder toegelicht dat hij in de jaren voorafgaand aan het overlijden van erflaatster een turbulent en onregelmatig bestaan leidde; in 2001 is hij enige tijd gedetineerd geweest. Erflaatster twijfelde aan zijn vermogen om de nalatenschap verstandig te beheren en heeft in haar testament de bepalingen ten aanzien van het testamentair bewind laten opnemen. [verzoeker] stelt zijn leven inmiddels al ruim 15 jaar volledig op de rit te hebben. Hij heeft enkele opleidingen afgerond en heeft sinds 2013 zijn eigen transportonderneming. Hij is sinds 2007 getrouwd; zijn echtgenote heeft een fulltime baan.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat [verzoeker] in staat is de onder het testamentair bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek zal worden toegewezen in die zin dat het bewind over hetgeen [verzoeker] uit de nalatenschap van erflaatster heeft verworven zal worden opgeheven.
4.7.
Er heeft geen mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden nu niet is gebleken dat er andere belanghebbenden bij het verzoek zijn.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
heft het testamentair bewind op over het erfdeel van [verzoeker] , dat is ingesteld bij testament van 27 maart 2002 van de op 20 juni 2002 overleden [erflaatster] ;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken door mr. L.J. Saarloos op 2 juli 2020.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑07‑2020