HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, NJ 2017/447 m.nt. Kooijmans.
HR, 10-09-2019, nr. 17/05473
ECLI:NL:HR:2019:1313
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-09-2019
- Zaaknummer
17/05473
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1313, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑09‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:881
ECLI:NL:PHR:2019:881, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑06‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1313
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Poging zware mishandeling door in Zaandam met auto op 2 mensen in te rijden, art. 302.1 Sr. Ondervragingsrecht getuige, art. 6.3.d EVRM. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/05473
Datum 10 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 mei 2017, nummer 23/001597-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het middel is schriftelijk toegelicht.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 72 uren, subsidiair 36 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2019.
Conclusie 11‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Poging zware mishandeling door in Zaandam met auto op 2 mensen in te rijden, art. 302.1 Sr. Ondervragingsrecht getuige, art. 6.3.d EVRM. HR: art. 81.1 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 17/05473
Zitting 11 juni 2019
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 24 mei 2017 het vonnis van de politierechter bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 3 april 2014 bevestigd, met aanvulling en verbetering van gronden en behoudens de strafoplegging, waarbij de verdachte wegens “poging tot zware mishandeling” is veroordeeld. Het hof heeft aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 72 uren, subsidiair 36 dagen hechtenis opgelegd.
De verdachte heeft cassatieberoep ingesteld en mr. J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Bij schrijven van 21 maart 2019 heeft de raadsman het middel nader toegelicht.
Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte dan wel ontoereikend gemotiveerd gebruik heeft gemaakt van een verklaring van een getuige die niet door de verdediging in enig stadium van het geding is ondervraagd, terwijl daartoe door haar wel het nodige initiatief is ondernomen. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
3.1 Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 11 juni 2013 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan twee personen genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met relatief hoge snelheid op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ingereden en zijn, verdachtes, voertuig naar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestuurd, waardoor voornoemde personen meermalen opzij moesten springen en waardoor die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door die personenauto zijn geraakt en vervolgens ten val zijn gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.2 Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“I.
een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina’s 44,45 en 46). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 12 juni 2013 door aangever [slachtoffer 2] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring:
“[...] Gisteravond, dinsdag 11 juni 2013, omstreeks 19.00 uur was ik samen met mijn vriend en buurman [slachtoffer 1] naar het parkje bij de kinderboerderij gelopen. [...] Omstreeks 21.00 uur zijn we toen weggegaan uit het park [...] Op een gegeven moment wilden we de straat oversteken nabij een bocht naar links in die straat. Toen ik en [slachtoffer 1] halverwege waren, zag ik voor mij van rechts plotseling een auto aankomen met een behoorlijke snelheid. Ik schrok me rot! Ik dacht wat gebeur[t] hier! Ik kon op het laatste moment nog opzij springen om niet geraakt te worden door die auto. Ik en [slachtoffer 1] liepen naast elkaar halverwege de straat, dus [slachtoffer 1] moest ook opzij springen voor die auto. Ik zag dat die auto een zwarte Volkswagen Golf was, een wat ouder model. Ik zag toen nog niet wie er in de auto zat of zaten. Hierna zag ik dat die auto links van ons stopte. Ik heb die auto niet horen remmen of iets dergelijks. Vervolgens zag ik dat die auto met een rotgang achteruit reed en ons weer voorbij reed. Ik wilde toen naar die bestuurder lopen om hem aan te spreken. Ik zag toen pas dat er één persoon in die auto zat, namelijk achter het stuur. Het was een blanke man met zwart haar. Verder kon ik niets zien. Plotseling toen ik op een afstand van niet meer dan een meter van die auto was verwijderd, zag ik dat die man ineens gas gaf en op mij en [slachtoffer 1] inreed. Ik probeerde weg te komen, maar ik werd geraakt aan mij rechteronderbeen door die auto. Ik denk dat ik door de bumper aan de voorzijde van die auto ben geraakt. Ik viel op mijn hoofd op straat. Volgens mij ben ik naar rechts gevallen. [slachtoffer 1] bevond zich links van mij. Hij stond naast mij. Ik dacht dat hij mij en [slachtoffer 1] dood zou rijden. Hij deed dit echt met opzet en moedwillig. Er was genoeg mimte om langs ons te rijden. De straat was breed genoeg. Daarna zag ik dat die auto met hoge snelheid doorreed en vervolgens rechtsaf sloeg. [...] Ik denk dat ik en [slachtoffer 1] geluk hebben gehad. Ik kon nog wel lopen maar [slachtoffer 1] bijna niet. Toen wij hoorden waar die auto stond zijn we samen met die vriend daar naartoe gelopen en hebben we de politie gebeld. […]”;
II.
een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina’s 49, 50 en 51). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 12 juni 2013 door aangever [slachtoffer 1] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 2] afgelegde verklaring:
“[...] Op dinsdag 11 juni 2013 ben ik omstreeks 20:00 uur samen met wat vrienden gaan relaxen en rappen in het [...] in [plaats] . [...] Omstreeks 21:30 uur zijn wij met z'n vieren het [...] uitgelopen onderweg naar huis. Het was op dat moment nog licht buiten en de straat verlichting stond nog niet aan. [slachtoffer 2] , [betrokkene 1] en ik waren lopend en [betrokkene 2] was op de scooter. Wij zijn het park uitgelopen en rechtsaf gegaan om vervolgens de weg over te steken op de [a-straat] in [plaats] . Toen wij in het midden van de weg liepen, zag ik een zwarte Volkswagen Golf aan komen rijden vanuit de richting van de [A] . De afstand was op dat moment al ongeveer twee tot drie meter toen ik de Volkswagen voor het eerst zag. Ik moest op dat moment meteen aan de kant springen en ik zag dat [slachtoffer 2] ook aan de kant moest springen. [...] Toen ik aan de kant sprong keek ik naar de Golf. Ik hoorde de auto niet remmen. Ik zag de Volkswagen Golf direct achter uitrijden, bijna net zo hard als dat hij aan kwam rijden in eerste instantie. Ik bleef net als [slachtoffer 2] op dat moment op dezelfde plek staan op straat. Ik zag dat de Golf achteruit reed langs mij en [slachtoffer 2] en vervolgens op ongeveer twaalf meter afstand in de bocht stopte. Ik heb toen nog geroepen: "is ie gek geworden, wil ie ons dood hebben?". Of woorden van gelijke strekking. Volgens mij heeft [slachtoffer 2] ook zoiets gezegd. Tijdens het naar achter rijden van de Golf heb ik de bestuurder nog iets horen zeggen, maar ik kon niet verstaan wat. Ik zag dat de auto toen ter hoogte van [betrokkene 2] reed. [...] Daarna hoorde ik dat het gas van de Golf werd ingetrapt en dat de auto onze richting weer op kwam rijden met hoge snelheid. Ik stond op dat moment met [slachtoffer 2] nog ergens in het midden van de weg. [...] Direct daarna zie en voel ik dat ik door de auto geraakt word op mijn linker onderbeen, net onder mijn knie. Ik zag dat ik door de rechtervoorzijde van het voertuig werd geraakt. Ik viel schuin op de motorkap en rolde van de auto af op de grond. Toen ik op wilde staan, voelde ik mij duizelig en een pijn in mijn been. Ik zag dat [slachtoffer 2] naast mij op de grond was gevallen. Het was mazzel dat wij niet in het midden van de auto werden geraakt. Volgens mij werd [slachtoffer 2] ook op zijn linkerbeen geraakt door de rechterzijde van het voertuig. Toen ik nog op de grond lag, zag ik dat de Volkswagen Golf doorreed en vervolgens rechtsaf sloeg in de richting van de [A] . [...] Ik ben later nog gebeld door [betrokkene 2] . Die vertelde mij dat hij wist om wie het ging, namelijk het broertje van [betrokkene 3] . Ik ken die jongen niet en ik weet niet waarom dit is gebeurd. Ik heb helemaal geen problemen. Nadat wij waren aangereden is [betrokkene 2] gaan zoeken met zijn scooter. Toen hij terug kwam hoorde ik [betrokkene 2] zeggen dat hij de Volkswagen Golf had gevonden op de Thijssestraat. Ik ben toen samen met [slachtoffer 2] strompelend meegelopen naar de Volkswagen Golf. Ik voelde dat de motorkap nog warm was en ik zag dat het kenteken begon met 81. Op dat moment hebben wij de politie gebeld. Vervolgens is de ambulance nog gekomen en ben ik naar de eerste hulp van het ziekenhuis ZMC gegaan. [...]”;
III.
een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina’s 26 en 27). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in de op 11 juni 2013 door getuige [betrokkene 2] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 3] afgelegde verklaring:
“[...] "Vanavond om een uur of 19.00 uur was ik samen met twee vrienden aan het relaxen in het [...] . Dat zijn dezelfde twee vrienden die zo juist zijn aangereden. Nadat we in het park hadden gezeten zijn we om 22.30 uur naar huis gegaan. Mijn vrienden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren lopend en ik was op mijn scooter. Toen mijn vrienden vanuit het park de [a-straat] wilde oversteken, zag ik een zwarte Volkswagen Golf vanaf de kant straat [b-straat] komen. Ik zelf reed op dat moment op mijn scooter op de stoep. Ik denk dat die Volkswagen Golf ongeveer 40 kilometer per uur reed. Ik weet dit natuurlijk niet zeker. Toen de Golf ter hoogte van mijn vrienden was moesten mijn vrienden aan de kant springen anders zouden zij zijn geraakt door de Golf. Het ging allemaal erg snel. Ik hoorde mijn vrienden zeggen: "Klootzak". Dit was nadat ze aan de kant waren gesprongen. Ze waren naar de linker kant in de richting van de stoep gesprongen. [...] Op dat moment zag ik dat de Volkswagen achteruit reed in de richting van mijn vrienden. Ik zag dat ze weer weg moesten springen om een aanrijding te voorkomen. Ik zag dat de Volkswagen stopte en hoorde de bestuurder zeggen: "Wie zei dat". Ik zag dat de Volkswagen daarna weer naar voren reed en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] raakte met de voorkant. Het ging allemaal erg snel. De Volkswagen is daarna doorgereden. [...] Ik ben naar mijn vrienden gegaan en was erg geschrokken. Nadat ik het letsel had bekeken, ben ik op mijn scooter de Volkswagen gaan zoeken.[…]”;
IV.
Een schriftelijk bescheid, te weten: een brief gericht aan de huisarts mevrouw [betrokkene 4] van 12 juni 2013 inhoudende een medische verklaring d.d. 11 juni 2013 aangaande [slachtoffer 1] , opgesteld door chirurg [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , arts-assistent SEH (dossierpagina’s 54 en 55), inhoudende voor zover relevant:
Knie links: zwelling zichtbaar tpv tuberositas tibiae
Verdenking avulsiefractuurtje tov tuberositatis tibiae tpv aanhechting van de patellapees (het hof begrijpt: een fractuur direct onder de knieschijf ter hoogte van de aanhechting met het scheenbeen).
Diagnose
Status na aanrijding met avulsie fractuur tuberositas tibiae dd patellapees ruptuur, niet gefuseerde apofyse.
V.
een proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 12, 13 en 14). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] d.d. 12 juni 2013:
“[...] Ter plaatse troffen wij twee manspersonen zittend op de grond op de oprit van de Thijssestraat 1. Wij hoorden de mannen zeggen dat ze pijn hadden aan hun benen, nek en hoofd. [...] Wij, verbalisanten, vertelden [verdachte] dat hij niet tot antwoorden verplicht was en vroegen hem of het juist was dat hij vanavond tussen 22.15 uur en 22.45 uur in de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] had gereden. Hierop hoorden wij [verdachte] verklaren dat hij inderdaad in het voertuig had gereden en dat hij graag een verklaring wilde afleggen. [...]”;
VI.
- de overige stukken van het procesdossier;
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 10 maart 2014, waaruit blijkt dat verdachte in dat register eerder als verdachte is geregistreerd.”
3.3
Het bestreden arrest houdt daarnaast, voor zover van belang, het volgende in:
“De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 12 mei 2017 bepleit dat de verklaring van de getuige [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) die hij bij de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs mag worden gebruikt nu zijn latere schriftelijke verklaring daarmee tegenstrijdig is en hij de verdediging in het ondervragingsrecht heeft gefrustreerd door meermalen niet als getuige te verschijnen. Nu deze onmogelijkheid tot ondervragen op geen enkele andere wijze voldoende wordt gecompenseerd en zijn verklaring bij de politie betrekking heeft op de onderdelen van de tenlastelegging die worden betwist, is het gebruik van die verklaring in strijd met artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 10 juli 2012 (Vidgen tegen Nederland, ECLI:NL:XX:2012:BX3071).
Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) onbetrouwbaar zijn nu zij tegenstrijdig zijn en tevens niet overeen komen met de verklaringen die zij later bij de rechter-commissaris hebben afgelegd. Bovendien hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] pas ruim een uur na het beweerdelijke incident de politie geïnformeerd terwijl de plek waar de gestelde confrontatie heeft plaatsgehad en het aantreffen van de auto waarin de verdachte heeft gereden op zeer korte afstand van elkaar gelegen waren, hetgeen eveneens afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van hun verklaring. De verklaringen van voornoemde aangevers kunnen derhalve evenmin voor het bewijs worden gebruikt. Nu de verklaring van [betrokkene 2] ten overstaan van de politie en de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, is er onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig om tot een bewezenverklaring te kunnen komen zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt hieromtrent als volgt (ter vervanging van bewijsoverweging 3.3. van het vonnis waarvan beroep [de door de politierechter gebezigde bewijsoverwegingen, AEH]).
Betrouwbaarheid verklaringen aangevers:
De verklaringen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben afgelegd bij de politie zijn kort na het incident afgelegd. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn gedetailleerd en worden op verschillende onderdelen ook bevestigd door de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. Immers, de verdachte heeft verklaard daar toen in een Volkswagen Golf te hebben gereden terwijl meerdere personen op de weg liepen. Hij is gestopt, is achteruit gereden en is vervolgens weer doorgereden. Dit is ook wat de beide aangevers hebben verklaard. Gelet hierop en het feit dat bij [slachtoffer 1] letsel is geconstateerd ziet het hof geen reden te twijfelen aan de inhoud van de verklaringen van de aangevers afgelegd ten overstaan van de politie (de aangiftes). De enkele omstandigheid dat de beide aangevers ten overstaan van de rechter-commissaris op 14 oktober 2013 op enkele punten anders hebben verklaard doet geen afbreuk aan de strekking van hun eerdere afgelegde verklaringen. Het hof acht de beide aangiftes van 12 juni 2013 dan ook betrouwbaar en zal deze voor het bewijs gebruiken. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Gebruik verklaring [betrokkene 2] :
De gevallen waarin het EHRM heeft uitgemaakt dat de vruchten van een in het opsporingsonderzoek afgelegde getuigenverklaring van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat de verdediging niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest haar ondervragingsrecht uit te oefenen betreffen zaken waarin een bewezenverklaring alleen of in beslissende mate ('solely or to a decisive degree') berust op de verklaring van die getuige. Van een dergelijk geval is in de onderhavige zaak geen sprake.
De aangevers hebben immers op 12 juni 2013 verklaringen afgelegd die op belangrijke punten overeenkomen met de verklaring van [betrokkene 2] . Bovendien worden deze verklaringen ondersteund door de letselverklaring van [slachtoffer 1] van 12 juni 2013.
Gelet op het voorgaande, vormt de verklaring van [betrokkene 2] bij de politie naar het oordeel van het hof niet het enige noch het doorslaggevende bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde. Het voor het bewijs gebruik maken van deze verklaring van [betrokkene 2] levert dan ook geen schending op van de door het EHRM in de zaak Vidgen omschreven norm.
Daarbij is het hof, anders dan door de verdediging bepleit, niet van oordeel dat de door de verdediging ingebrachte brief, die [betrokkene 2] aan de verdachte zou hebben gegeven, een volstrekt tegenstrijdige verklaring bevat.”
3.4
In deze zaak is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep getracht getuige [betrokkene 2] te horen, maar telkens zonder resultaat. Het hof heeft desondanks de door deze getuige tegenover de politie afgelegde verklaring tot het bewijs gebruikt. Volgens de steller van het middel staat art. 6 lid 3 sub d EVRM daaraan in de weg, omdat voldoende steunbewijs voor zijn verklaring ontbreekt en evenmin voldoende compensatie is geboden voor de handicap dat de verdediging deze getuige niet op enig moment zelf heeft kunnen (doen) ondervragen.
3.5
Inmiddels is er veel rechtspraak van de Hoge Raad voorhanden over de aanspraak van de verdediging op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De Hoge Raad deed naar aanleiding van de uitspraak van het EHRM op 4 juli 2017 opnieuw uitspraak in de zaak Vidgen.1.Daarin zijn, met inachtneming van de voor deze thematiek eveneens relevante EHRM-zaak Schatschaschwili,2.de volgende uitgangspunten geformuleerd:
“3.2.1.
Een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, wordt ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term 'witnesses/témoins' in art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, in het perspectief van het EVRM aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
3.2.2.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van - kort gezegd - een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
3.2.3.
Voor de in cassatie aan te leggen toets of de bewijsvoering voldoet aan het hiervoor overwogene, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel hieromtrent nader heeft gemotiveerd. In het algemeen geldt dat voor de beoordeling van de vraag of het benodigde steunbewijs aanwezig is, niet kan worden volstaan met een op de betrouwbaarheid van de verklaring van de desbetreffende getuige toegesneden overweging.”
3.6
Dit voorjaar heeft de Hoge Raad daaraan toegevoegd dat uit de Straatsburgse rechtspraak niet een specifieke motiveringsverplichting kan worden afgeleid met betrekking tot de compenserende waarborgen in het geval dat de verklaring van een getuige niet "beslissend" is voor de bewezenverklaring, maar daaraan wel "significant weight" toekomt.3.
3.7
In de toelichting op het middel wordt, met verwijzing naar de inmiddels ruimschoots bekende rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), betoogd dat de door de Hoge Raad uitgezette koers bijsturing behoeft. Het is echter inmiddels wel duidelijk hoe de Hoge Raad de rechtspraak van het EHRM interpreteert en zelf kan ik mij in die koers ook vinden. Het is uiteraard goed om de vinger aan de Straatsburgse pols te houden en indien de rechtspraak van het EHRM daartoe aanleiding geeft, de koers te verleggen. Maar tegelijkertijd moet voorkomen worden dat het bestaande beoordelingskader voortdurend ter discussie wordt gesteld; dat station is inmiddels gepasseerd. Ik zal het middel dan ook uitsluitend tegen de achtergrond van het onder 3.5 en 3.6 weergegeven door de Hoge Raad gehanteerde kader beoordelen.
3.8
Dat gezegd hebbende, kan over het middel het volgende worden opgemerkt. Het hof heeft geoordeeld dat de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling niet alleen of in beslissende mate (“sole or decisive”) berust op de getuige [betrokkene 2] . Gelet hierop is volgens het hof geen sprake van een schending van art. 6 EVRM.
3.9
De bewijsvoering houdt het volgende in. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 2] blijkt onder meer dat zijn vrienden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzij moesten springen voor een zwarte Volkswagen Golf. Vervolgens reed de auto achteruit, waarop de auto weer snel naar voren reed en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarbij raakten. Daarna is de auto doorgereden. Deze verklaring vindt voldoende steun in de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de aangevers [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 1) en [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 2). Ook [slachtoffer 2] verklaart over een zwarte Volkswagen die op een zodanige wijze kwam aanrijden waardoor hij en [slachtoffer 1] opzij moesten springen. Eveneens verklaart hij dat de auto achteruit reed en daarna hen beiden aanreed. [slachtoffer 1] verklaart in vergelijkbare zin. Uit bewijsmiddel 4 blijkt dat er door medici letsel is geconstateerd bij [slachtoffer 1] . Uit bewijsmiddel 5, in samenhang bezien met de voornoemde getuigenverklaringen, blijkt dat de verdachte de bestuurder was van de betreffende Volkswagen. Gelet op deze bewijsmiddelen kan geenszins gezegd worden dat de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van [betrokkene 2] . Het oordeel van het hof dat de verklaring van [betrokkene 2] niet het enige en evenmin het doorslaggevende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde, is dan ook niet onbegrijpelijk.
3.10
De steller van het middel zoomt in op de in het arrest Schatschaschwili geformuleerde stap “whether there was a good reason for the non-attendance of the witness and, consequently, for the admission of the absent witness's untested statements as evidence”. Volgens de toelichting op het middel zou het hof onvoldoende hebben onderzocht of er een goede reden was waarom [betrokkene 2] niet zou zijn gehoord. Gelet op hetgeen uit de gedingstukken blijkt over de pogingen om deze getuige te horen lijkt mij dat voor discussie vatbaar – uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris blijkt onder meer dat er een arrestatieteam aan te pas zou moeten komen om de getuige te laten horen – maar bovendien gaat het er uiteindelijk om of de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. De omstandigheid dat geen sprake is van een ‘sole or decisive’-situatie, legt daarbij veel gewicht in de schaal. Gelet op hetgeen de bewijsvoering in zijn geheel inhoudt, zie ik geen enkel aanknopingspunt om zelfs maar te veronderstellen dat de procedure niet aan de uit art. 6 EVRM verbonden eis van een fair hearing heeft voldaan. Daarbij wijs ik er nog op dat de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris zijn gehoord en de raadsvrouw van de verdachte daarbij aanwezig was. Tot een nadere motivering was het hof ook niet gehouden.
3.11
Wat betreft de tweede deelklacht kan ik kort zijn. Deze berust erop dat het door de Hoge Raad verschafte toetsingskader niet spoort met dat van het EHRM, aangezien aldaar de maatstaf van ‘significant weight’ wordt gehanteerd. In het hiervoor onder 3.6 genoemde arrest van de Hoge Raad (HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:123), is uiteengezet dat dit een misvatting is.
3.12
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad waarschijnlijk uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, zodat sprake zal zijn van een overschrijding van de redelijke termijn. Nu het hof evenwel heeft volstaan met de oplegging van een taakstraf voor de duur van 72 uren, kan worden volstaan met de vaststelling dat een inbreuk is gemaakt op art. 6 lid 1 EVRM.4.Ambtshalve heb ik ook anderszins geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak dienen te leiden.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑06‑2019
EHRM 15 december 2015, 9154/10 (Schatschaschwili/Duitsland).
HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:123.
Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis, rov. 3.6.2 onder c.