Rb. Den Haag, 14-03-2018, nr. 17, 7386 en 17, 7387
ECLI:NL:RBDHA:2018:3145
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
14-03-2018
- Zaaknummer
17_7386 en 17_7387
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:3145, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 14‑03‑2018; (Mondelinge uitspraak, Proces-verbaal)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2019:49, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2018/1285 met annotatie van
NTFR 2018/1750 met annotatie van Drs. N.E. Vis
Uitspraak 14‑03‑2018
Inhoudsindicatie
In geschil is of de bosbouwvrijstelling van toepassing is ten aanzien van de winst die eiseres behaalt met de verkoop van snoeisel van venijnbomen (taxus) ten behoeve van de farmaceutische industrie. Naar het oordeel van de rechtbank staat het feit dat de venijnbomen niet tot volle wasdom komen door dat zij kort gehouden worden er niet aan in de weg om van een bos in de zin van de bosbouwvrijstelling te spreken. Ook aan de instandhoudingseis is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De bosbouwvrijstelling is van toepassing. Beroep gegrond.
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 17/7386 en SGR 17/7387
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2018 in de zaken tussen
[B.V. X], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres(gemachtigde: mr. drs. G. Barendregt),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van verweerder van 18 september 2017 op de bezwaren van eiseres tegen de voor de boekjaren 2012/2013 (2012) en 2013/2014 (2013) opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2018.
Namens eiseres is verschenen [persoon 1], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4].
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag 2012 tot een berekend naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 464.968, en vermindert de bij die aanslag in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de belastingaanslag 2013 tot een berekend naar een belatbare winst en belastbaar bedrag van € 5.322.190, en vermindert de bij die aanslag in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1500;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht in zaak SGR 17/7386 van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Overwegingen
1. De ondernemingsactiviteiten van eiseres bestaan onder meer uit de verkoop van snoeisel van de Taxus Baccata of venijnboom ten behoeve van de farmaceutische industrie.
2. De venijnboom is een conifeerachtige plant die ruim 12 meter hoog kan worden. Binnen de onderneming van eiseres zijn de venijnbomen (de planten) op percelen aangeplant en worden jonge twijgjes ieder jaar teruggesnoeid tot op het hout van het vorige jaar. Hierdoor worden de planten van eiseres niet hoger dan 80 tot 90 centimeter.
3. Eiseres heeft bij het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor de boekjaren 2012 en 2013 ten aanzien van de winst die is behaald met de verkoop van het snoeisel van de planten verzocht om toepassing van de vrijstelling voor het bosbedrijf (de bosbouwvrijstelling).
4. In geschil is of toepassing van de bosbouwvrijstelling ten onrecht is geweigerd. Bij bevestigende beantwoording van die vraag, is niet in geschil dat voor 2012 op een bedrag van € 974.295 en voor 2013 op een bedrag € 1.306.390 de bosbouwvrijstelling van toepassing is.
5. Op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verbinding met artikel 3.11, eerste lid, van de Wet IB 2001 behoren voordelen uit bosbedrijf niet tot de winst. Voor toepassing van de bosbouwvrijstelling is vereist dat sprake is van een bos. Voorts is, om als bosbedrijf te worden aangemerkt, vereist dat de instandhouding van het bos op de voorgrond staat (de instandhoudingseis).
6. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de omstandigheid dat de planten jaarlijks worden gesnoeid waardoor deze een hoogte bereiken van niet meer dan 80 tot 90 centimeter, er aan in de weg staat om van bos in de zin van de bosbouwvrijstelling te spreken. Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat uit wetsgeschiedenis en jurisprudentie volgt dat het begrip bos ruim dient te worden uitgelegd (vgl. MvT, Kamerstukken 1925/26, nr. 266-3; Hof Leeuwarden 8 november 2002, ECLI:NL:GHLEE:2002:AF0345, Hof Arnhem 22 mei 1996, ECLI:NL:GHARN:1996:AV7862). Voor het standpunt van verweerder dat de planten, om als bos te kunnen worden aangemerkt, een bepaalde hoogte dienen te bereiken waardoor zij geacht kunnen worden tot volle wasdom te komen, is noch in de wetsgeschiedenis, noch in jurisprudentie steun te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de omstandigheid dat planten door snoei kort worden gehouden, dan ook geen belemmering om deze als bos in de zin van de bosbouwvrijstelling aan te merken.
7. Volgens verweerder is ook niet voldaan aan de instandhoudingseis waardoor eiseres geen recht heeft op de bosbouwvrijstelling. De rechtbank overweegt dat aan de instandhoudingseis wordt voldaan indien de plaats die het bos als bedrijfsmiddel inneemt in het ondernemingsvermogen van desbetreffende ondernemer, meebrengt dat het bos intact wordt gelaten. Door eiseres is toegelicht en door verweerder is niet weersproken dat de planten 30 tot 50 jaar gebruikt worden en dat bij uitval van planten er weer wordt aangeplant. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank aan de instandhoudingseis voldaan (vgl. Hoge Raad 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1437).
8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond verklaard en zijn de aanslagen vennootschapsbelasting voor 2012 en 2013 verminderd tot belastbare bedragen van € 464.968 (€ 1.439.263 -/- € 974.295) respectievelijk € 5.322.190 ( € 6.628.580 -/- € 1.306.390).
9. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of op onjuiste wijze in rekening is gebracht. Wel dient de belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslagen vennootschapsbelasting.
10. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De door verweerder te vergoeden kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1500 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501, een wegingsfactor 1 en een factor 1 wegens samenhang).
11. Er is ten onrechte zowel in de zaak met zaaknummer SGR 17/7386 als in de zaak met zaaknummer SGR 17/7387 griffierecht geheven. Het in de zaak SGR 17/7387 geheven griffierecht van € 333 is daarom door de griffier teruggestort.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2018.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.