Over het horen van verbalisant [verbalisant 1] heeft de advocaat-generaal bij het hof zich ter terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2013 niet uitgelaten.
HR, 13-03-2018, nr. 15/02610
ECLI:NL:HR:2018:333
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-03-2018
- Zaaknummer
15/02610
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:333, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑03‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:196
ECLI:NL:PHR:2018:196, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:333
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Aanwezig hebben, telen en vervoeren van hennep en diefstal elektriciteit. 1. Verwijzing getuigenverhoor naar Rh-C. 2. Afwijzing verzoek tot horen verbalisanten als getuigen. 3. Verwerping beroep op bewijsuitsluiting. 4. Uos enkelvoudige fotoconfrontatie. 5. Alternatief scenario. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/02057 P.
Partij(en)
13 maart 2018
Strafkamer
nr. S 15/02610
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 27 mei 2015, nummer 22/002088-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2018.
Conclusie 30‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Aanwezig hebben, telen en vervoeren van hennep en diefstal elektriciteit. 1. Verwijzing getuigenverhoor naar Rh-C. 2. Afwijzing verzoek tot horen verbalisanten als getuigen. 3. Verwerping beroep op bewijsuitsluiting. 4. Uos enkelvoudige fotoconfrontatie. 5. Alternatief scenario. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/02057 P.
Nr. 15/02610 Zitting: 30 januari 2018 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 27 mei 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, 2. en 3. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, en 4. “diefstal”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair negentig dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
De onderhavige zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen de betrokkene (16/02057). In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld.
Alvorens over te gaan tot de bespreking van de middelen, geef ik voor een goed begrip van de zaak de bewezenverklaring en de nadere bewijsoverweging van het hof weer.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“1. hij op 30 april 2011 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [a-straat 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 325 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij in de periode van 28 augustus 2010 tot en met 29 april 2011 te ’s-Gravenhage (telkens) opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt (in een pand aan de [a-straat 1] ) een hoeveelheid van ongeveer 325 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. hij op 29 april 2011 te ’s-Gravenhage opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 70 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4. hij in de periode van 28 augustus 2010 tot en met 30 april 2011 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan Energiebedrijf Eneco.”
6. Het hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de aanvulling op het verkort arrest. Onder de aanhef "Nadere bewijsoverweging" heeft het hof voorts het volgende overwogen:
“Ten aanzien van het bewijs met betrekking tot de feiten 1, 2 en 4 overweegt het hof het volgende. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Meer in het bijzonder heeft het hof daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen. - Op 29 april 2011 is in de auto waarin de verdachte op dat moment reed een groot aantal henneptoppen aangetroffen (proces-verbaal van aanhouding d.d. 30 april 2011 met nummer PL1511 2011089881-2, dossierpagina 23 e.v. ); vastgesteld is dat het ging om 70 gram hennep (proces-verbaal van 2 mei 2011 met nummer PL1511/2011089881-N, dossierpagina 47). - De auto waarin de verdachte op 29 april 2011 reed, is van hemzelf (proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 april 2011 met nummer PL1511 2011089881-16, dossierpagina 50). - In de auto van de verdachte werden op 29 april 2011 voorts een acceptgiro met als begunstigde Eneco Services BV en een acceptgiro met als begunstigde de Regionale belastinggroep, beide geadresseerd aan het adres [a-straat 1] te 's-Gravenhage, aangetroffen (proces-verbaal van bevindingen d.d.,1 mei 2011 met nummer PL1511 2011089881-19, dossierpagina 37 e.v.). - Aan beide acceptgiro's waren stortingsbewijzen geniet van de bedragen die op de acceptgiro's stonden (voornoemd proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 mei 2011 met nummer PL1511 2011089881-19, dossierpagina 37 e.v.). De stortingen zijn gedaan bij een ING-kantoor aan [c-straat 1] te Den Haag (kopieën van de stortingsbewijzen, pagina 43 en 45). Het hof beschouwt als feit van algemene bekendheid dat [c-straat 1] zich bevindt op korte afstand van de [b-straat 1] (het woonadres van de verdachte). - De voordeur van perceel [1] aan de [a-straat] te 's-Gravenhage, alsook de meterkast in de centrale hal buiten die woning, konden worden geopend met sleutels die zich aan de sleutelbos van de verdachte bevonden (proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2011 met nummer PL1511 2011089881-17, dossierpagina 80 e.v.). - Op het adres [a-straat 1] te 's-Gravenhage is op 30 april 2011 een hennepkwekerij aangetroffen (proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 mei 2011 met nummer PL1511 2011089881-28, dossierpagina 85 e.v.). - De getuige [getuige 1] , de bewoner van de woning op het adres [a-straat 2] te 's-Gravenhage, heeft samengevat het volgende verklaard: De voormalige bewoners van de woning [a-straat 1] te 's-Gravenhage hebben hem verteld dat hun woning verhuurd was. De volgende dag stonden een man en een vrouw voor de deur die zich voorstelden als de nieuwe huurders. De man op de foto die aan de getuige is getoond (het hof: de verdachte) is dezelfde man als die zich voorstelde als nieuwe bewoner van nummer [1] . De man van de foto stond een aantal maanden vóór 13 mei 2011 op de gang met een grote volle maar niet zware tas. De getuige rook toen een sterke wietlucht. De getuige heeft de man toen uitgenodigd voor zijn verjaardagsfeestje (proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 mei 2011 met nummer PL1511 2011089881-31, dossierpagina 93 e.v.). De man en de vrouw zijn vervolgens ongeveer een half uur op het verjaardagsfeestje aanwezig geweest. De getuige rook wel eens een sterke wietlucht en er lag wel eens wat wiet op de grond in de gang tussen zijn woning en die van de buren. De lucht was vaker te ruiken dan dat er wietresten lagen. De getuige denkt dat de mensen 1 keer in de 6 tot 8 weken in de woning waren. De getuige denkt dat de nieuwe buren ongeveer anderhalf jaar in het huis hebben gewoond (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de raadsheer-commissaris d.d. 9 februari 2015). - De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op verjaardagsbezoek is geweest bij de getuige [getuige 1] . - Bij een doorzoeking op 2 mei 2011 in de woning van de verdachte aan de [b-straat 1] te 's-Gravenhage zijn in de kelderbox voorwerpen aangetroffen waarvan de met de doorzoeking belaste opsporingsambtenaren ambtshalve bekend was dat daarmee een hennepplantage kon worden gefabriceerd. Ook zijn daar zakken met groene resten aangetroffen en roken de opsporingsambtenaren een sterke hennepgeur (proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 mei 2011 met nummer PL15J2 2011089881-25, dossierpagina 87 e.v.).
Het hof overweegt met betrekking tot de fotoherkenning door [getuige 1] nog als volgt: Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat aan deze herkenning door [getuige 1] , uit wiens verklaring blijkt dat hij zijn buurman van nummer [1] dankzij een kennismakingsgesprek en een verjaardagsbezoek als zodanig kende en ten aanzien van wie de verdediging weliswaar weinig maar toch enig contact met de verdachte erkent, ook in zoverre betekenis voor het bewijs kan worden toegekend.
Naar het oordeel van het hof zijn voornoemde belastende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien redengevend voor het bewijs.De verdachte heeft naar het oordeel van het hof terzake geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. Hij heeft daarentegen verklaringen afgelegd die onderling tegenstrijdig zijn en/of die het hof in het licht van de bewijsmiddelen onaannemelijk acht.”
7. Het eerste middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, met zijn beslissing het getuigenverhoor van de getuige [getuige 1] te verwijzen naar de raadsheer-commissaris, is teruggekomen van zijn eerdere beslissing inhoudende dat de getuige ter terechtzitting diende te worden gehoord.
8. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2013 blijkt dat de raadsvrouwe van de verdachte bij faxbericht van 2 juli 2013 heeft verzocht om de oproeping van een zevental getuigen, onder wie ook de getuige [getuige 1] . De raadsvrouwe is op de voornoemde terechtzitting in de gelegenheid gesteld de getuigenverzoeken toe te lichten. Zij heeft daartoe het woord gevoerd overeenkomstig de op voorhand aan het hof toegezonden en in het procesdossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, het volgende in:
“(…) Op 2 juli 2013 heb ik namens [verdachte] een appelschriftuur ingediend met het verzoek een zevental getuigen op te roepen. Dit zal ik nader toelichten. (…)Toelichting [getuige 1]
42. [getuige 1] , met geboortedatum [geboortedatum] 1976, wonende aan de [a-straat 2] te [...] ’s-Gravenhage.43. [verdachte] heeft verklaard dat hij niet regelmatig in de woning aan de [a-straat] kwam en dat [getuige 1] onmogelijk heeft kunnen verklaren dat hij de nieuwe bewoner zou zijn geweest van deze woning.44. De verdediging wenst [getuige 1] dan ook nader te horen over zijn verklaring. [getuige 1] heeft zich immers vergist. Blijkens zijn verklaring waren er namelijk nog andere Marokkaanse jongens die in het pand kwamen in deze woning. Daarnaast is het verloop van het verhoor van [getuige 1] op 30 april 2011 en 13 mei 2011 geheel onduidelijk.”
9. Het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2013 houdt voorts, voor zover van belang, het volgende in:
“De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede dat hij geen bezwaar heeft tegen het horen van [getuige 1] (…) Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof het verzoek tot het horen van [getuige 1] als getuige toewijst en dat deze getuige voor de inhoudelijke behandeling van de zaak zal worden opgeroepen. (…) Het gerechtshof, gehoord de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat-generaal, schorst hierop het onderzoek voor onbepaalde tijd dan wel tot de terechtzitting van 12 november 2013 (…); (…) beveelt -na adresverificatie door het openbaar ministerie- de oproeping van [getuige 1] , geboren op [geboortedatum] 1976, laatst bekende adres: [a-straat 2] te [...] Den Haag, voor de inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaak op 12 november 2013 (…).
10. Het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2013 houdt ten aanzien van de oproeping van de getuige [getuige 1] het volgende in:
“De getuige [getuige 1] is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet ter terechtzitting verschenen. (…)De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de na te melden ingekomen stukken:(…)- een brief van de getuige [getuige 1] , (…) inhoudende – kort en zakelijk weergegeven – de verklaring dat hij verhinderd is heden ter terechtzitting te verschijnen.Desgevraagd door de voorzitter deelt de raadsvrouw mede dat zij persisteert bij het horen van [getuige 1] als getuige. (…)Het gerechtshof, gehoord de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat-generaal, schorst hierop het onderzoek tot 30 januari 2014 te 14:30 uur (…);beveelt - na adresverificatie door het openbaar ministerie - de hernieuwde oproeping van de na te noemen getuige voor de nadere terechtzitting:- [getuige 1] ,laatst bekende adres: [a-straat 2] te [...] ’s-Gravenhage (…);
11. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 januari 2014 houdt in dat, in verband met de verhindering van een (andere) getuige wiens oproeping ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2013 door het hof was bevolen, op die dag geen inhoudelijke behandeling van de zaak zou plaatsvinden. Het hof heeft daarop de behandeling van de zaak aangehouden. Ten aanzien van de oproeping van de getuige [getuige 1] houdt het proces-verbaal het volgende in:
“Het gerechtshof, gehoord de advocaat-generaal, schorst hierop het onderzoek voor onbepaalde tijd; (…)beveelt – na adresverificatie door het openbaar ministerie – de hernieuwde oproeping van de na te noemen getuige voor de nadere terechtzitting:- [getuige 1] , laatst bekende adres: [a-straat 2] te [...] ’s-Gravenhage;”
12. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2014 houdt ten aanzien van de oproeping van de getuige [getuige 1] het volgende in:
“De voorzitter constateert dat de getuige (…) is verschenen en dat de getuige [getuige 1] niet is verschenen. (…)De advocaat-generaal deelt vervolgens mede:Toen mij het bericht bereikte dat getuige [getuige 1] wegens een dienstreis naar China niet ter zitting van heden kon verschijnen, heb ik hem gevraagd bewijzen daarvan over te leggen. Daarop heeft hij mij tickets toegezonden, waaruit zijn reis naar China blijkt. Ik stel voor de zaak te verwijzen naar de raadsheer- commissaris voor het horen van de getuige [getuige 1] .De raadsvrouw deelt desgevraagd mede te persisteren bij het horen van de getuige [getuige 1] .
(…)
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.(…)Voorts deelt de voorzitter mede dat het hof de zaak zal verwijzen naar de raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof teneinde de getuige [getuige 1] te horen.Het gerechtshof, gehoord de raadsvrouw en de advocaat- generaal, schorst hierop het onderzoek voor onbepaalde tijd (…)Het hof verwijst de zaak naar de raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof teneinde, na adresverificatie, de volgende getuige te horen:- [getuige 1] , laatst bekende adres: [a-straat 2] te [...] 's-Gravenhage;stelt de stukken daartoe in handen van de raadsheer- commissaris. (…)”
13. Het verhoor van de getuige [getuige 1] heeft op 9 februari 2015 plaatsgevonden bij de raadsheer-commissaris. Daarbij was de raadsvrouwe van de verdachte aanwezig. Uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt dat de raadsvrouwe, nadat de getuige [getuige 1] een verklaring heeft afgelegd, desgevraagd heeft bevestigd dat zij afstand doet van de getuige. Uit het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2015 blijkt dat het onderzoek op die datum, met instemming van de advocaat-generaal en de raadsvrouw, ondanks de gewijzigde samenstelling van het hof, is hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing op 17 september 2014 bevond. Op de terechtzitting van 13 mei 2015 is het verhoor van de getuige [getuige 1] door de raadsvrouwe niet (meer) aan de orde gesteld.
14. Het eerste middel valt uiteen in twee deelklachten. Allereerst behelst het middel de klacht dat de beslissing om de zaak naar de raadsheer-commissaris te verwijzen niet zonder de ondubbelzinnige instemming van de verdediging had kunnen plaatsvinden, aangezien de mogelijkheden voor de verdediging om de verklaring van een getuige te toetsen bij een verhoor door de raadsheer-commissaris beperkt zijn. Voor zover die verwijzingsbeslissing ook zonder instemming van de verdediging had kunnen plaatsvinden, heeft het hof zijn beslissing ontoereikend gemotiveerd, aldus de steller van het middel.
15. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat het hof met zijn beslissing de zaak te verwijzen naar de raadsheer-commissaris is afgeweken van de ter terechtzitting van 8 augustus 2013 genomen beslissing dat getuige [getuige 1] ter terechtzitting zou worden gehoord. Daarover kan evenwel in cassatie niet met vrucht worden geklaagd. Daarbij merk ik op dat de raadsvrouwe weliswaar heeft verzocht om [getuige 1] als getuige op te roepen, maar op geen enkel moment in de procedure in hoger beroep de wens te kennen heeft gegeven dat het horen ter terechtzitting zou plaatsvinden.
16. De advocaat-generaal heeft vervolgens ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2014 meegedeeld dat de getuige vanwege een dienstreis naar China niet ter terechtzitting kon verschijnen en heeft daarbij voorgesteld de zaak te verwijzen naar de raadsheer-commissaris om het verhoor aldaar te doen plaatsvinden. De raadsvrouwe heeft daarop gereageerd door aan te geven dat zij persisteerde bij het (verzoek tot het) horen van de getuige [getuige 1] . Zij heeft geen bezwaar gemaakt tegen het voorstel van de advocaat-generaal. Het hof heeft daarop het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en de zaak naar de raadsheer-commissaris verwezen, teneinde de getuige [getuige 1] te horen. De getuige is vervolgens op 9 februari 2015 bij de raadsheer-commissaris gehoord. Bij dat verhoor was de raadsvouw van de verdachte aanwezig, waarbij zij voorts in de gelegenheid is gesteld de verdachte vragen te stellen. Het proces-verbaal van het verhoor houdt voorts in dat de raadsvrouwe na afloop van het getuigenverhoor afstand heeft gedaan van de getuige. Op de terechtzitting van 13 mei 2015 is het verhoor van de getuige [getuige 1] door de raadsvrouwe niet (nogmaals) aan de orde gesteld.
17. Uit het hiervoor geschetste procesverloop ten aanzien van het door het hof gehonoreerde verzoek de getuige [getuige 1] te horen, volgt niet dat de verdediging op enig moment de wens te kennen heeft gegeven de getuige ter terechtzitting te horen. De raadsvrouwe heeft na het verhoor bij de raadsheer-commissaris afstand gedaan van de getuige. Reeds daarop stuit het middel af.
18. Het middel faalt.
19. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, het verzoek om de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen te horen heeft afgewezen.
20. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:(i) De verdachte is bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 april 2012 veroordeeld voor de voortgezette handeling van medeplegen van het opzettelijk telen en bewerken van hennep en het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, het opzettelijk vervoeren van hennep en diefstal van elektriciteit.(ii) Namens de verdachte is op 11 april 2012 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.(iii) De raadsvrouwe van de verdachte heeft bij faxbericht van 2 juli 2013 verzocht om de oproeping van een zevental getuigen, onder wie ook de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .(iv) De raadsvrouwe is op de terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2013 in de gelegenheid gesteld de getuigenverzoeken toe te lichten. Zij heeft daartoe het woord gevoerd overeenkomstig de op voorhand aan het hof toegezonden en in het procesdossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, - kort gezegd - het volgende in. De verdediging wenste de verbalisant [verbalisant 1] te horen over het onderzoek in de auto van de verdachte dat op 1 mei 2011 heeft plaatsgevonden en waarbij acceptgiro’s zijn aangetroffen op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , beiden woonachtig aan de [a-straat 1] , [...] te ’s-Gravenhage, aangezien onduidelijk is waarom verbalisant [verbalisant 1] de auto heeft moeten doorzoeken, terwijl verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 5] na een doorzoeking van de auto de voornoemde bescheiden in beslag hadden genomen en ter beschikking hadden gesteld aan de officier van justitie. De verbalisant [verbalisant 2] diende te worden gehoord over de door hem en verbalisant [verbalisant 5] verrichte doorzoeking van de auto van de verdachte en het aantreffen van een doorzichtige zak met henneptoppen op de stoel van de bijrijder, het moment waarop zij bescheiden in de auto hebben zien liggen, welke bescheiden dit waren en of daarop het adres [a-straat] werd vermeld, over de gang van zaken tijdens het binnentreden in de woning aan de [a-straat] en het in de buurt van die woning verrichte onderzoek waarover verbalisanten hebben gerelateerd, teneinde te kunnen onderbouwen dat de verbalisanten in deze zaak in strijd met de waarheid hebben geverbaliseerd. Voorts dienden de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 5] volgens de raadsvrouwe te worden gehoord over het verloop van het verhoor van de getuige [getuige 1] , teneinde te kunnen controleren of die verklaring betrouwbaar is. De verdediging wenste verbalisant [verbalisant 3] te ondervragen over de hennepgeur die ten tijde van de aanhouding van de verdachte in de auto van de verdachte is waargenomen, teneinde te kunnen onderbouwen dat de doorzoeking van de auto van de verdachte onrechtmatig heeft plaatsgevonden en dat verbalisant [verbalisant 3] in strijd met de waarheid heeft geverbaliseerd. Voorts wenste de verdediging de verbalisant [verbalisant 3] te ondervragen over de in de auto van de verdachte aangetroffen mobiele telefoons en simkaarten, teneinde te bewijzen dat de doorzoeking onrechtmatig is geweest en de vruchten daarvan ook van het bewijs dienden te worden uitgesloten.(v) De advocaat-generaal bij het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2013, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, meegedeeld dat hij geen bezwaar heeft tegen het horen van de verbalisant [verbalisant 3] als getuige. Tegen het horen van verbalisant [verbalisant 2] als getuige heeft de advocaat-generaal bij het hof zich verzet.1.(vi) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2013 houdt ten aanzien van de voornoemde getuigenverzoeken het volgende in:
“(…) De overige door de raadsvrouw gedane verzoeken tot het horen van getuigen wijst het hof af, nu de verdediging onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom het horen van deze getuigen noodzakelijk is in aanmerking nemende dat het hof de advocaat-generaal zal verzoeken het daartoe te leiden dat:door de desbetreffende verbalisanten een of meer aanvullende processen-verbaal worden opgemaakt waarin zij antwoord geven op de door de raadsvrouw in haar faxbericht van 2 juli 2013 en de in de door haar overgelegde pleitnotitie gestelde vragen. Deze aanvullende processen-verbaal dienen uiterlijk 1 oktober 2013 door het hof en de raadsvrouw te zijn ontvangen. De raadsvrouw wordt vervolgens tot 15 oktober 2013 in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij het naar aanleiding van de aanvullende processen-verbaal noodzakelijk acht om de door haar verzochte verbalisanten als getuigen te horen. De advocaat-generaal kan hier dan eventueel op reageren. Indien de raadsvrouw na ontvangst van de aanvullende processen-verbaal het horen van een of meer verbalisanten noodzakelijk acht, zal het hof de zaak op een dan nader te bepalen zitting behandelen, teneinde op een daartoe strekkend verzoek van de raadsvrouw te beslissen (…) Het gerechtshof, gehoord de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat-generaal, schorst hierop het onderzoek voor onbepaalde tijd dan wel tot de terechtzitting van 12 november 2013 op een nog nader te bepalen tijdstip gelegen in de ochtend; (…).
(vii) Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2013 volgt dat onder meer de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] en [verbalisant 2] een proces-verbaal van bevindingen hebben opgemaakt waarvan door de voorzitter van het hof mondeling de korte inhoud is meegedeeld.(viii) De raadsvrouw heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2013 haar nadere verzoeken tot het horen van getuigen – ingegeven door de hiervoor onder (vii) vermelde stukken – toegelicht aan de hand van de ter terechtzitting overgelegde en aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, het volgende in. De verdediging wenste verbalisant [verbalisant 1] alsnog te horen als getuige aangezien er onduidelijkheid bestaat over zijn onderzoek in de auto, terwijl verbalisant [verbalisant 1] geen proces-verbaal had kunnen opstellen omdat hij niet meer werkzaam was als rechercheur. De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 5] hadden niet alle vragen beantwoord, waaronder de vraag of er aan de [a-straat] twee onderzoeken hebben plaatsgevonden, en of het onderzoek voor of na het verkrijgen van de machtiging binnentreden heeft plaatsgevonden. De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hadden volgens de raadsvrouwe geen antwoord gegeven op de vraag van de verdediging hoe het verhoor van de getuige [getuige 1] is verlopen. Aangezien de verdediging alsnog antwoord wenste op haar vragen, heeft zij het hof primair verzocht de verbalisanten te mogen horen dan wel te bepalen dat de opgemaakte aanvullende processen-verbaal alsnog zouden worden opgemaakt.
(ix) De advocaat-generaal bij het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2013, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, meegedeeld dat de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 5] alle vragen hadden beantwoord, en er kennelijk sprake is van een verschrijving aangezien de beide verbalisanten bij de woning zijn geweest, maar niet twee keer. De advocaat-generaal verzette zich tegen het horen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen, aangezien het verzoek tot het horen van [getuige 1] als getuige reeds was toegewezen en deze bereid was om een verklaring af te leggen. [getuige 1] kon dan ook de vragen van de verdediging ten aanzien van het verloop van zijn verhoor beantwoorden.(x) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2013 houdt ten aanzien van de voornoemde getuigenverzoeken, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“- het verzoek van de raadsvrouw tot het horen van verbalisant [verbalisant 5] als getuige wordt toegewezen;- het verzoek van de raadsvrouw tot het horen van verbalisant [verbalisant 1] als getuige wordt afgewezen, nu de noodzaak daartoe ontbreekt. Naar 's hofs oordeel is het verzoek van de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd, mede bezien in het licht van de verklaring van de verdachte omtrent de voorwerpen die in de auto zijn aangetroffen;- het verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant 2] als getuige wordt afgewezen, vanwege het ontbreken van de noodzaak daartoe, te meer nu het verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant 5] als getuige reeds is toegewezen.
- het verzoek tot het horen van de verbalisant [verbalisant 3] als getuige wordt eveneens afgewezen vanwege het ontbreken van de noodzaak daartoe, nu het horen van [getuige 1] als getuige is toegewezen en hij derhalve zelf de vragen van de verdediging omtrent het verloop van zijn verhoor kan beantwoorden”.
21. De raadsvrouwe van de verdachte heeft bij faxbericht met de aanhef “Appelschriftuur” van 2 juli 2013 verzocht om de oproeping van een zevental getuigen, onder wie de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Het hof heeft zich niet uitgelaten over de vraag of de getuigen daarmee tijdig bij appelschriftuur zijn opgegeven. Uit de processen-verbaal van de zitting in hoger beroep van 8 augustus 2013 en 12 november 2013 kan worden afgeleid dat het hof ervan uit is gegaan dat deze getuigen niet bij (tijdig ingediend) appelschriftuur zijn opgegeven. Het hof heeft het (herhaalde) verzoek de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] te horen immers beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Het hoger beroep tegen het op tegenspraak gewezen vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank van 6 april 2012 is ingesteld op 11 april 2012, terwijl het faxbericht inhoudende de appelschriftuur met het verzoek getuigen te horen is ingekomen op 2 juli 2013, en daarmee, gelet op art. 410 Sv, niet tijdig.2.Daarmee heeft het hof (telkens)3.de juiste maatstaf toegepast.
22. Het middel behelst de klacht dat de afwijzende beslissing op het ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2013 (herhaalde) verzoek van de verdediging verbalisant [verbalisant 1] te horen, onbegrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd. De steller van het middel voert daartoe aan dat het onduidelijk blijft waar het hof met zijn overweging dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd, “mede bezien in het licht van de verklaring van de verdachte omtrent de voorwerpen die in de auto zijn aangetroffen”, het oog op heeft gehad, terwijl het hof daarmee terugkomt van zijn eerdere oordeel dat de beantwoording van vragen door de getuige voldoende relevant is.
23. De steller van het middel miskent dat het hof ook op de terechtzitting van 8 augustus 2013 het verzoek van de verdediging verbalisant [verbalisant 1] te horen reeds had afgewezen met de overweging dat de verdediging onvoldoende aannemelijk had gemaakt waarom het horen van (onder meer) voornoemde verbalisant noodzakelijk was. Dat het hof bij die afwijzende beslissing in aanmerking nam dat het hof de advocaat-generaal zou verzoeken het daartoe te leiden dat door de desbetreffende verbalisanten een of meer aanvullende processen-verbaal zouden worden opgemaakt, maakt dat niet anders. Van terugkomen van een eerder door het hof genomen beslissing is geen sprake.
24. Met zijn overweging dat de verdachte een verklaring heeft afgelegd over de voorwerpen die in de auto van de verdachte zijn aangetroffen, heeft het hof kennelijk het oog gehad op de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 23 maart 2012 blijkt dat de verdachte ten aanzien van de in zijn auto aangetroffen acceptgiro’s – kort samengevat – heeft verklaard dat die acceptgiro’s in zijn auto lagen omdat hij die wel eens aan de geadresseerde van de acceptgiro’s heeft uitgeleend. Het hof heeft tegen die achtergrond een verhoor van verbalisant [verbalisant 1] over het aantreffen van de bedoelde acceptgiro’s in de auto van de verdachte met het oog op de volledigheid van het onderzoek niet noodzakelijk geacht. Gelet op enerzijds de hiervoor bedoelde verklaring van de verdachte en hetgeen aan het op de terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2013 herhaalde verzoek verbalisant [verbalisant 1] te horen ten grondslag is gelegd, en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen, is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, terwijl het voorts toereikend is gemotiveerd. In zoverre faalt het middel.
25. Het middel behelst voorts de klacht dat de afwijzende beslissing op het ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2013 (herhaalde) verzoek van de verdediging verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ontoereikend is gemotiveerd. Daartoe voert de steller van het middel – kort gezegd – aan dat de door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat het verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant 5] respectievelijk [getuige 1] als getuige reeds is toegewezen, niet meebrengt dat het horen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] niet noodzakelijk is.
26. De verdediging heeft aan het verzoek verbalisant [verbalisant 2] te horen ten grondslag gelegd dat zij deze verbalisant onder meer wenst te horen over het onderzoek dat bij en in de woning aan de [a-straat] heeft plaatsgevonden. Aan het verzoek verbalisant [verbalisant 3] te horen heeft zij ten grondslag gelegd dat zij deze verbalisant wenst te horen over het (verloop van het) verhoor van de getuige [getuige 1] . Het hof heeft overwogen dat de noodzaak daartoe ontbreekt, aangezien de verzoeken tot het horen van verbalisant [verbalisant 5] respectievelijk [getuige 1] reeds zijn toegewezen. Gelet op de omstandigheid dat de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 5] samen het onderzoek in en bij de woning aan de [a-straat] hebben verricht, terwijl [getuige 1] is gehoord door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , acht ik het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, terwijl het voorts toereikend is gemotiveerd.
27. Het middel faalt.
28. Het derde middel keert zich tegen de verwerping door het hof van het beroep op bewijsuitsluiting.
29. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2015 blijkt dat de raadsvrouwe het woord heeft gevoerd overeenkomstig de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover van belang, - kort gezegd – het volgende in. De doorzoeking van de auto van verdachte is onrechtmatig geweest aangezien er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld zoals bedoeld in de Opiumwet. Voorts omvat art. 9 Opiumwet niet de bevoegdheid tot doorzoeking van de auto, zodat de verbalisanten enkel in de auto hadden mogen rondkijken. Om die reden dienen ook de vruchten van die onrechtmatige doorzoeking, waaronder de aangetroffen telefoons, simkaarten en acceptgiro’s op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met het adres [a-straat 1] van het bewijs te worden uitgesloten. Voorts dient de verklaring van [getuige 1] op grond van art. 359a Sv van het bewijs te worden uitgesloten, aangezien een enkelvoudige fotoconfrontatie slechts mag worden gebruikt als de getuige de verdachte al kent, terwijl [getuige 1] de verdachte niet kende.
30. Het hof heeft in de bestreden uitspraak ten aanzien van de voornoemde verweren het volgende overwogen (pag. 3):
“De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het onderzoek in de auto op 29 april 2011 door de verbalisant [verbalisant 3] onrechtmatig is geweest en aldus een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek oplevert, zodat al het hieruit verkregen bewijs als bewijsmiddel moet worden uitgesloten.Het hof overweegt als volgt. De verdediging heeft weliswaar feitelijk onderbouwd uiteengezet waarin haars inziens primair de onrechtmatigheid van het betreden van de auto is gelegen en subsidiair de onrechtmatigheid van de doorzoeking en waarin haars inziens de onrechtmatigheid van het vervolgens inbeslagnemen van de auto gelegen is, maar zij heeft in strijd met haar stelplicht een uitdrukkelijke onderbouwing van haar standpunt "zodat al het hieruit verkregen bewijs als bewijsmiddel moet worden uitgesloten" nagelaten.De verdediging heeft voorts aangevoerd dat tijdens het verhoor van de getuige [getuige 1] ten onrechte gebruik is gemaakt van een enkelvoudige fotoconfrontatie, zodat de door deze getuige afgelegde verklaring dient te worden uitgesloten van het bewijs. Ook ten aanzien van deze bewijsuitsluiting heeft de verdediging niet aan haar motiveringsplicht voldaan. Nu derhalve het gestelde niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging, tot bewijsuitsluiting of tot strafvermindering en de verweren - waren deze gegrond - slechts zouden kunnen leiden tot de enkele vaststelling dat onherstelbare vormverzuimen zijn begaan, is het hof van oordeel dat een onderzoek naar de juistheid van de feitelijke grondslag van de verweren achterwege kan worden gelaten.Het hof verwerpt de verweren als ongegrond.”
31. Van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in 359a Sv, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd wordt aangegeven waarom een of meer van de veronderstelde verzuimen, mede bezien in het licht van de in art. 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, dienen te leiden tot het door de verdediging beoogde rechtsgevolg, in dit geval bewijsuitsluiting. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.
32. Aan de hiervoor onder 31 bedoelde vereisten voldoet het verweer niet. Er is in hoger beroep niets aangevoerd ten aanzien van de in art. 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren. Daarmee heeft het hof een onderzoek naar de juistheid van de feitelijke grondslag van dat verweer achterwege kunnen laten.4.
33. Het middel faalt.
34. Het vierde middel behelst de klacht dat het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging, inhoudende dat de enkelvoudige fotoconfrontatie geen betrouwbare herkenning van de verdachte heeft kunnen opleveren, ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
35. Uit de pleitnota die ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2015 door de raadsvrouw is overgelegd en is gehecht aan het proces-verbaal van het onderzoek van die terechtzitting, blijkt dat de verdediging heeft aangevoerd dat een enkelvoudige fotoconfrontatie slechts mag worden gebruikt in de situatie waarin de getuige de verdachte al kende. Aangezien de getuige [getuige 1] en de verdachte elkaar niet kenden, brengt dit mee dat de enkelvoudige fotoconfrontatie waarbij de verdachte door [getuige 1] is herkend als de nieuwe bewoner van het pand aan de [a-straat 1] in Den Haag niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
36. Het hof heeft in de bestreden uitspraak onder de aanhef “Nadere bewijsoverweging” (pag. 7), voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Het hof overweegt met betrekking tot de fotoherkenning door [getuige 1] nog als volgt: Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat aan deze herkenning door [getuige 1] , uit wiens verklaring blijkt dat hij zijn buurman van nummer [1] dankzij een kennismakingsgesprek en een verjaardagsbezoek als zodanig kende en ten aanzien van wie de verdediging weliswaar weinig maar toch enig contact met de verdachte erkent, ook in zoverre betekenis voor het bewijs kan worden toegekend.”
37. Het hof heeft daarmee de redenen opgegeven waarom het is afgeweken van het standpunt van de verdediging ten aanzien van de herkenning. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden. Voor zover de steller van het middel aanvoert dat het hof uit de verklaring van de getuige [getuige 1] dat hij de verdachte heeft herkend heeft afgeleid dat het niet anders kan dan dat het de verdachte was die het feit pleegde, berust het op een onjuiste lezing van het arrest, terwijl het hof niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd heeft overwogen dat de verdachte en [getuige 1] elkaar al kenden voordat door de politie werd geconstateerd dat zich in de woning aan de [a-straat 1] te ’s-Gravenhage een in werking zijnde hennepkwekerij bevond.
38. Het middel faalt.
39. Het vijfde middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot een afwijking van het standpunt van de verdediging dat niet kan worden bewezen dat de verdachte verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij.
40. Het alternatieve scenario waarop de steller van het middel doelt heeft – kort gezegd – kennelijk betrekking op de ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2015 door de verdachte afgelegde verklaring inhoudende dat de eigenaar van de woning, die zich aan de verdachte heeft voorgesteld als Azimi, de hennepkwekerij in stand hield.
41. Het hof heeft in de bestreden uitspraak in zijn nadere bewijsoverweging (pag. 5) overwogen dat de daarin genoemde belastende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien redengevend zijn voor het bewijs. De verdachte heeft naar het oordeel van het hof ter zake geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven, aangezien de verdachte verklaringen heeft afgelegd die onderling tegenstrijdig zijn en/of die het hof in het licht van de bewijsmiddelen onaannemelijk acht.
42. Aldus heeft het hof toereikend gemotiveerd dat het geen geloof hecht aan die verklaring van de verdachte. Gelet op hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht en in het licht van de vrijheid van de feitenrechter in het kader van de selectie en waardering van het bewijsmateriaal, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.
43. Het middel faalt.
44. De vijf middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
45. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
46. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑01‑2018
Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 (rov. 2.41). De situatie waarin de verdediging niet tijdig kon beschikken over de voor het opstellen van de appelschriftuur relevante stukken doet zich in de voorliggende zaak niet voor. Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 (rov. 2.59).
Uit het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2013 en 12 november 2013 blijkt dat het hof bij de afwijzing van de verzoeken van de verdediging tot het oproepen van getuigen steeds ervan blijk heeft gegeven het noodzakelijkheidscriterium te hebben toegepast. Nu over de toepassing door het hof van de aan te leggen beoordelingsmaatstaf niet wordt geklaagd, zal bij de bespreking van het middel met deze constatering worden volstaan.
Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse voorafgaand aan HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1167, onder punt 3.10.