Hof Den Haag, 06-07-2018, nr. 22-004450-16
ECLI:NL:GHDHA:2018:2981
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
06-07-2018
- Zaaknummer
22-004450-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:2981, Uitspraak, Hof Den Haag, 06‑07‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1965, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 06‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 249 Sr. Het hof heeft een huisarts veroordeeld voor een poging tot het plegen van ontucht met een patiënte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met de ouderdom van het feit, de uitkomst van de tegen de huisarts aangespannen tuchtrechtelijke procedure (onder andere vanwege hetzelfde feit als waarvoor de verdachte nu wordt veroordeeld), de media-aandacht die er voor deze strafzaak is geweest en de grote gevolgen die de zaak al heeft gehad voor de maatschappelijke positie van de verdachte.
Rolnummer: 22-004450-16
Parketnummer: 09-837002-13
Datum uitspraak: 6 juli 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 september 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op
[geboortedatum] 1965,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 22 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. Voorts zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – onder 3. ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 januari 2012 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [aangeefster] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [aangeefster], hij, verdachte, als zijnde de huisarts van [aangeefster] zijn broek en onderbroek heeft uitgetrokken terwijl [aangeefster] voor hem, verdachte stond en/of vervolgens heeft geprobeerd op [aangeefster] te gaan liggen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:hij op of omstreeks 18 januari 2012 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht te plegen met [aangeefster], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij verdachte, zijn broek en onderbroek uitgetrokken terwijl [aangeefster] voor hem, verdachte, stond en/of vervolgens geprobeerd op [aangeefster] te gaan liggen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, onder aanvulling van bewijsoverwegingen rond het NFI-onderzoek en de presentielijst, behoudens ten aanzien van de strafoplegging en dat de verdachte (ter zake van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Vrijspraak
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsverweren
Alibiverweer
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, aangezien de verdachte op het moment dat het feit volgens aangeefster zou hebben plaatsgevonden - 18 januari 2012 vanaf 17.00 uur - niet in zijn praktijk aanwezig was. De verdachte was op dat moment namelijk in het kader van een nascholing of intervisie in de lobby van [hotelnaam] in Nootdorp aanwezig. Ter onderbouwing van dit alibiverweer heeft de verdediging gewezen op de ingebrachte presentielijst van de nascholing op 18 januari 2012. Dit betreft een originele presentielijst zoals blijkt uit het rapport van een door de gerechtelijk deskundige W. De Jong uitgevoerd deskundigenonderzoek betreffende forensisch schriftonderzoek. Immers, de hypothese dat het document “Presentielijst nascholing woensdag 18 januari 2012” niet in een ononderbroken printproces is vervaardigd en de handtekeningen alsmede de overige handgeschreven invullingen van aankomsttijd en vertrektijd op dit document geen met inkt vervaardigde schrijfproducties maar fotokopieën zijn, wordt uit gesloten, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de rechter-commissaris zijn in dit kader op verzoek van de verdediging vier van de op de presentielijst vermelde huisartsen, te weten [huisarts 1], [huisarts 2], [huisarts 3] en [huisarts 4], gehoord. Zij hebben allen verklaard dat zij nooit een nascholing of een cursus hebben gehad in de lobby van een hotel ([huisarts 2] en [huisarts 3]) dan wel in [hotelnaam] in Nootdorp ([huisarts 1] en [huisarts 4]). Tevens hebben zij verklaard hun paraaf of handtekening op de presentielijst te herkennen, maar zich de cursus ‘ECG lezen in uw praktijk’ van 18 januari 2012 niet te herinneren ([huisarts 1] en [huisarts 2]), deze cursus niet terug te zien op hun nascholingsoverzicht ([huisarts 1], [huisarts 3] en [huisarts 4]) of niet te hebben gevolgd ([huisarts 3] en [huisarts 4]). Het hof stelt op grond hiervan ten eerste vast dat de verklaring van de verdachte over de desbetreffende cursus met zijn collega-huisartsen op de desbetreffende dag dus niet strookt met de verklaringen van de vier door de rechter-commissaris gehoorde huisartsen.
Het hof stelt voorts vast dat bovenaan de desbetreffende presentielijst een logo staat van [organisatie]. Uit een e‑mailbericht d.d. 2 april 2014 van [naam], Director Legal Affairs bij [organisatie], volgt dat een rayonmanager van [organisatie] eind december (het hof begrijpt: 2011) of begin januari (het hof begrijpt: 2012) met de verdachte heeft gesproken over het houden van een nascholing, maar dat het niet mogelijk is gebleken om binnen een termijn van twee weken een nascholing te organiseren die voldeed aan de compliance regels van [organisatie]. De rayonmanager heeft de verdachte vervolgens laten weten dat de nascholing niet door kon gaan. In het systeem van [organisatie] is dan ook geen nascholing in Nootdorp dan wel in de praktijk van de verdachte gevonden op 18 januari 2012. Tevens was er bij navraag bij [hotelnaam] geen reservering van [organisatie] bekend noch gecanceld.
Het alibiverweer dat door de verdachte is gevoerd, berust in de kern beschouwd op de stelling dat de presentielijst van 18 januari 2012 niet door de verdachte is gefabriceerd en dat de handtekeningen daarop niet zijn gefingeerd. Wat er ook van de bevindingen van de deskundige ten aanzien van de desbetreffende opgemaakte presentielijst als zodanig zij, de vier als getuige gehoorde artsen die op die lijst voorkomen zijn niet bij een nascholing of intervisie aanwezig geweest op 18 januari 2012 in de lobby van [hotelnaam] in Nootdorp, zoals zij allen hebben verklaard. Deze verklaringen zijn bovendien in volledige overeenstemming met de hiervoor weergeven overige bevindingen van ([organisatie] en) [hotelnaam]. De verklaring van de verdachte wordt – buiten de “presentielijst” om - op geen enkele andere wijze ondersteund, terwijl de verdachte ter terechtzitting desgevraagd nog kenbaar heeft gemaakt geen bonnen en dergelijke te kunnen overleggen ter staving van zijn stelling rond zijn aanwezigheid in het hotel. Het hof houdt het er daarom op dat de “presentielijst” geen getrouwe afspiegeling van de werkelijkheid vormt. Tegen de hierboven vermelde achtergrond is het hof in het verlengde hiervan van oordeel dat het hof het alibiverweer van de verdachte niet geloofwaardig acht. Het hof verwerpt daarom dit verweer.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 22 juni 2018 heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan om de overige op de presentielijst vermelde huisartsen die nog niet als getuige gehoord zijn, alsnog te horen.
Het hof overweegt omtrent dit voorwaardelijke verzoek als volgt. De hiervoor genoemde getuigen zijn op 4 maart 2016 door de rechter-commissaris gehoord in aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsman. De verdediging heeft met het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de overige zeven huisartsen op de presentielijst gewacht tot in een zeer laat stadium van de procedure. Nu het verzoek voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep is gedaan, is hierop het noodzakelijkheidscriterium van toepassing. De noodzaak van het horen van de verzochte nadere getuigen is het hof, mede gelet op de omstandigheid dat de verdediging reeds in de gelegenheid is gesteld om vier huisartsen te bevragen en mede gelet op ’s hofs hiervoor weergegeven oordeel rond de niet getrouwe afspiegeling van de werkelijkheid van de “presentielijst”, niet gebleken en is door de verdediging ook overigens onvoldoende onderbouwd. Het hof wijst het verzoek daarom af.
Betrouwbaarheidsverweer
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster en [getuige] op zeer veel onderdelen ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn en dat de veelheid aan evident in strijd met de waarheid afgelegde onderdelen in hun verklaringen tot de slotsom moet leiden dat verdachte wordt vrijgesproken. Tevens heeft de verdediging vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid en echtheid van de geluidsfragmenten en gesteld dat er op dit gebied sprake is van knip- en plakwerk.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof ziet - evenals de verdediging en de rechtbank – enige discrepanties tussen de verklaringen van de aangeefster en [getuige] alsook verschillen op onderdelen in hun eigen op meerdere momenten afgelegde verklaringen. Het hof is echter met de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank van oordeel dat hun verklaringen in de kern betrouwbaar en geloofwaardig zijn en dat er daarom geen aanleiding is om deze verklaringen uit te sluiten voor het bewijs. Ook het feit dat de verklaringen van aangeefster en de getuige over de door hen gegeven reden waarom de getuige met aangeefster zou zijn meegegaan naar de huisartspraktijk van de verdachte, onwaarschijnlijk zijn, betekent nog niet dat hun verklaringen daarmee volledig onbetrouwbaar zijn.
Voorts bevindt zich in het dossier de schriftelijke uitwerking van twee gesprekken die aangeefster met verdachte zou hebben gevoerd, te weten op 26 en 31 januari 2012.
Een verbalisant heeft een telefoongesprek uitgewerkt dat op 26 januari 2012 heeft plaatsgevonden tussen de nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2]. Aangeefster heeft verklaard dat zij met het eerstgenoemde nummer wel eens naar verdachte heeft gebeld. Hierna zal een deel van het gesprek van 26 januari 2012 worden weergegeven.
MS= Mannenstem
VS = Vrouwenstem
MS: Met [naam verdachte].
VS: Hoi met [naam aangeefster].
VS: He kan jij mij nu eindelijk duidelijkheid geven over hoe en wat of jij mij hebt uitgeschreven of niet.
MS: Nee ik heb je niet uitgeschreven.
(…).
MS: Nee je staat ingeschreven bij me.
VS: Ik sta gewoon ingeschreven. Dus ik kan gewoon een afspraak maken bij jou.
MS: Ja ja.
VS: Ok. Maar zonder gedoe. Zonder dat je aan mij gaat zitten en dat neuken en dit en dit en dat.
MS: Ja is goed hoor.
Aangeefster heeft schriftelijk een gesprek uitgewerkt dat zij op 31 januari 2012 zou hebben gevoerd met verdachte. [naam verbalisant] heeft dit gesprek nadien uitgeluisterd en geconcludeerd dat de inhoud van het gesprek overeenkomt met de door aangeefster opgestelde schriftelijke weergave van dit gesprek. Hierna zal een deel van dit gesprek worden weergegeven.
[naam aangeefster] zegt: [naam verdachte], Luister even he.
[naam verdachte] zegt: Ja.
[naam aangeefster] zegt: luister. Jij zet mij helemaal voor schut. Vorige keer zat mijn vriendin hier heb je mij voor schut gezet, ik heb tegen haar een hele verhaal moeten uitleggen. Ze zei tegen mij wat is dat voor dokter? Ik zeg luister hij gaat hij gaat weg...
[naam verdachte] zegt: Doe eens rustig praten.
[naam aangeefster] zegt: Jij maakt mij helemaal gek, je zet mij voor schut ik….
(…).
Telefoon gaat.
Er volgt een gesprek tussen [naam verdachte] en patiënt.
[naam verdachte] zegt: Ja kijk, die uuh stof wat je in je dinges hebt gehad daar mag je een maand lang niet aan komen.
(…).
[naam aangeefster] zegt: (…) ... wat jij in mijn lippen hebt gespoten was geen lipopvulling.
[naam verdachte] zegt: Neej, je mag.. en nu weuuh uuh uuh mag je zeker tot 1 februari niets doen hoor.
[naam aangeefster] zegt: Maar wat, hoe heet dat spul dat je in mijn lippen hebt gespoten.
[naam verdachte] zegt: Lidocaïne, dat is een verdovingsspul.
[naam aangeefster] zegt: Maar waarom zei jij eerst botox en nu lidocaïne?
[naam verdachte] zegt: Dat is dat is een soort dat is een genetische naam daarvan. Maar wat jij moet doen jij moet…
[naam aangeefster] zegt: Dus je hebt gewoon verdoving in mijn lippen gespoten?
[naam verdachte] zegt: Neej neej het is geen verdoving, het is een genetische naam daarvan maar je mag tot 1 februari niets doen hoor.
Deze geluidsopnames ondersteunen de door aangeefster en [getuige] afgelegde verklaringen dat zij gezamenlijk een bezoek aan de verdachte hebben afgelegd en dat de verdachte seksuele handelingen bij aangeefster heeft verricht. Door de verdediging is aangevoerd dat de geluidsopnames gemanipuleerd zouden zijn, in die zin dat daarin is geknipt en geplakt. Door de verdediging is dit standpunt echter onvoldoende geconcretiseerd, in die zin dat niet is onderbouwd welke onderdelen van de gesprekken geknipt en geplakt zouden zijn.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat de geluidsopnames op verzoek van de verdediging zijn onderzocht door het NFI. Het NFI heeft op 5 januari 2018 zijn onderzoeksbevindingen in een rapport neergelegd, dat is opgemaakt en ondertekend door J.F.M. Vermeulen MSc, NFI-deskundige spraak- en audio-onderzoek.
De conclusies van het deskundigenrapport luiden als volgt:
ten aanzien van het gesprek op 26 januari 2012:
De integriteit kan niet middels een gewaarborgde chain of custody worden geverifieerd, noch middels een door Nemop berekend controlegetal, aangezien deze niet meer beschikbaar is.
Onderzoek aan de opname zelf (de metadata, de akoestisch-technische eigenschappen en het gespreksverloop)levert geen concrete steun op voor de stelling dat er sprake is van knip- en plakwerk, maar levert evenmin steun op voor de stelling dat het een integrale, niet-gemanipuleerde opname betreft.
Het onderzoek levert een aantal bevindingen op die vanwege een gebrek aan beschikbare informatie niet goed te interpreteren zijn.
Voor stelling 1 van de verdachte (“Het aantal van 128 kilobytes bestandsgrootte kan niet passen bij een heel gesprek, die bestandsgrootte is daarvoor te klein. Dus moet het in kleine bestanden zijn opgestuurd naar nemop.nl”) geldt dat deze niet klopt.
Over stelling 2 van de verdachte (“U vraagt mij naar de passage “VS: Wat is er” tot en met “MS: ja is goed hoor” op pagina 108 van het dossier. Dat zijn meerdere gesprekken. Dat is knip- en plakwerk.”) kan geen uitspraak worden gedaan, zie hierboven.
Voor stelling 3 van verdachte dat er delen zijn waarin het niet zijn stem is geldt dat het onderzoek hier geen steun voor levert.
ten aanzien van de opname van het gesprek op 31 januari 2012:
De integriteit kan niet middels een gewaarborgde chain of custody worden geverifieerd.
Onderzoek aan de opname zelf (de metadata, de akoestisch-technische eigenschappen en het gespreksverloop) levert geen concrete steun op voor de stelling dat er sprake is van knip- en plakwerk, maar levert evenmin steun op voor de stelling dat het een integrale, niet-gemanipuleerde opname betreft.
Het onderzoek levert een aantal bevindingen op die vanwege een gebrek aan beschikbare informatie niet goed te interpreteren zijn.
Voor stelling 4 van de verdachte (“Het is duidelijk knip- en plakwerk. Het gesprek gaat duidelijk over een injectie die mevrouw heeft gehad op 29 of 30 december 2011, dat was voor een soa. Het gaat over Lidocaïne. Later gaat het gesprek ineens over lippen, dat is geplakt.”) is geen steun gevonden.
Voor stelling 5 van de verdachte dat er delen zijn waarin het niet zijn stem is geldt dat het onderzoek hier geen steun voor levert.
Voor stelling 6 van de verdachte, dat delen uit het bandje van zijn voicemail gebruikt zijn, geldt dat het niet kon worden onderzocht, omdat er geen opname van zijn voicemail ter beschikking is.
De stelling van de verdachte dat er is geknipt en geplakt in de geluidsopnamen, dan wel dat deze opnamen op andere wijze zouden zijn gemanipuleerd, kan weliswaar door de deskundige niet volledig worden uitgesloten, maar vindt als zodanig ook geen steun in het deskundigenonderzoek. Voor zover de verdachte zijn stelling dat de geluidsopnames gemanipuleerd zijn nader heeft geconcretiseerd, vindt die stelling geen bevestiging in het deskundigenrapport. Ook overigens acht het hof niet aannemelijk geworden dat de geluidsopnames zijn gemanipuleerd. Het hof verwerpt daarom het op deze gronden gevoerde verweer.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 22 juni 2018 heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan om [huisarts 5], opvolgend huisarts van aangeefster, als getuige te horen, teneinde aan te tonen dat aangeefster op 18 januari 2012 niet langer als patiënt bij verdachte stond ingeschreven. Verdachte wenst dit aan te tonen om te bewijzen dat het consult op 18 januari 2012 niet heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt omtrent dit voorwaardelijke verzoek als volgt. Nu het verzoek voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep is gedaan, is hierop het noodzakelijkheidscriterium van toepassing. De noodzaak van het horen van de desbetreffende getuige is het hof, mede gelet op het hiervoor overwogene, niet gebleken en is door de verdediging onvoldoende onderbouwd. Uit de geluidsopnames kan al volgen dat aangeefster op 26 januari 2012 nog altijd als patiënt bij de verdachte stond ingeschreven. Het hof wijst het verzoek daarom af.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3 subsidiair: hij op 18 januari 2012 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht te plegen met [aangeefster], die zich als patiënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, immers heeft hij verdachte, zijn broek en onderbroek naar beneden getrokken terwijl [aangeefster] voor hem, verdachte, stond en vervolgens geprobeerd op [aangeefster] te gaan liggen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De verdediging heeft ter terechtzitting subsidiair aangevoerd dat het bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als ontucht in de zin van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat de arts-patiëntrelatie bij de seksuele handelingen geen rol heeft gespeeld. Immers, aangeefster is volgens haar eigen verklaring op 18 januari 2012 naar verdachte toe gegaan om hem in de val te laten lopen en om een gratis lipvergroting voor zichzelf te bewerkstelligen. Bij aangeefster was dus sprake van vrijwilligheid en daarbij is enige afhankelijkheidsrelatie niet van invloed geweest. De verdediging heeft hierbij gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 1997, NJ 1997/485.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In bedoeld arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat uitgangspunt moet zijn dat de strafbaarstelling in artikel 249, tweede lid onder 3°, Wetboek van Strafrecht, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie bestaat als bedoeld in deze wetsbepaling, en dat in zodanig geval slechts dan geen sprake is van “ontucht plegen”, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest (HR 18 februari 1997, NJ 1997/485 en HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630).
Op 18 januari 2012 is aangeefster onder meer naar de praktijk van de verdachte gegaan voor de behandeling van een soa. Aangeefster wilde van die gelegenheid gebruik maken om tevens een cosmetische behandeling aan haar lippen uit te laten voeren door de verdachte, nadat een eerdere door hem uitgevoerde lipbehandeling niet het gewenste resultaat had opgeleverd. Aangeefster had zich, kortom, tot de verdachte gewend in zijn hoedanigheid van arts en zij bevond zich als zijn patiënt bovendien in een kwetsbare en van hem afhankelijke positie. De vraag wat de motieven van aangeefster waren bij haar toezegging dat de verdachte met haar zou mogen doen wat hij wilde in ruil voor de lipvergroting, behoeft geen beantwoording omdat de toezegging van aangeefster in dit geval de wederrechtelijkheid van de handelingen bij de verdachte niet wegneemt. Artikel 249 Sr stelt immers, juist gelet op een dergelijke afhankelijkheidsrelatie, de bescherming van de afhankelijke en kwetsbare persoon – in casu de patiënt - voorop. Het hof verwerpt daarom het gevoerde kwalificatieverweer.
Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot: als degene werkzaam in de gezondheidszorg ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp en/of zorg heeft toevertrouwd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze als huisarts schuldig gemaakt aan een poging tot ontucht met een jonge, kwetsbare vrouw, die zich als patiënt tot hem had gewend voor medische behandelingen. De verdachte was - blijkens het de aangeefster betreffende medische journaal - op de hoogte van de psychische problematiek en belaste voorgeschiedenis waarmee aangeefster kampte, maar dat heeft hem er niet van weerhouden om te proberen seksuele handelingen bij deze patiënt te verrichten. Verdachte heeft door zijn handelwijze misbruik van haar gemaakt. De aard van de relatie tussen een arts en de aan zijn zorg toevertrouwde patiënten schept voor de arts een bijzondere verantwoordelijkheid. De verdachte had zich daarvan rekenschap moeten geven en dienovereenkomstig moeten handelen.
Het hof heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 28 augustus 2014, waaruit volgt dat de reclassering bij de verdachte geen problemen heeft geconstateerd op diverse leefgebieden, de reclassering geen uitspraken kan doen over het recidivegevaar vanwege de ontkennende houding van de verdachte en zij adviseert om een straf op te leggen conform de ernst van de feiten indien die bewezen worden verklaard.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel een passende reactie zou zijn op het strafbare feit dat de verdachte heeft begaan.
Anderzijds houdt het hof er rekening mee dat inmiddels geruime tijd is verstreken sinds het bewezen verklaarde feit. Voorts neemt het hof in strafmatigende zin in aanmerking dat verdachte op 31 maart 2015, onder andere vanwege hetzelfde feit, door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg de maatregel van doorhaling van inschrijving in het BIG-register is opgelegd, waardoor hij zijn beroep als huisarts niet meer kan uitoefenen. Ook houdt het hof rekening met de media-aandacht die er voor onderhavige zaak is geweest en de grote gevolgen die de zaak al heeft gehad voor de maatschappelijke positie van de verdachte. Tot slot acht de rechtbank van belang dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie van 8 juni 2018, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het hof acht, alles afwegende, met de rechtbank de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarbij zal het hof geen vermindering toepassen op grond van overschrijding van de redelijke termijn, omdat volgens bestendige jurisprudentie geen vermindering wordt toegepast bij een geheel voorwaardelijke straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet, in zoverre, opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden, mr. E. van Die en mr. C.H.M. Royakkers, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 juli 2018.