CRvB, 06-04-2011, nr. 10/5277 WAO
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2181
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
06-04-2011
- Magistraten
G.A.J. van den Hurk, H.G. Rottier, B.M. van Dun
- Zaaknummer
10/5277 WAO
- LJN
BQ2181
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2181, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 06‑04‑2011
Uitspraak 06‑04‑2011
G.A.J. van den Hurk, H.G. Rottier, B.M. van Dun
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 augustus 2010, 09/2592 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
I. Procesverloop
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2011. Namens appellant is mr. Van Zundert verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
II. Overwegingen
1.1.
Bij besluit van 4 juni 2008 heeft het Uwv de uitkering van appellant met toepassing van artikel 43, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 29 mei 2008 ingetrokken, omdat appellant op 29 april 2008 was gedetineerd en deze detentie langer dan een maand duurde. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Bij besluit van 25 maart 2009 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de WAO met ingang van 18 december 2008 heropend.
1.3.
Bij besluit van 4 augustus 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 maart 2009 gegrond verklaard en bepaald dat de WAO-uitkering met ingang van 8 oktober 2008 wordt heropend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank —onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad van 18 juni 2004 (LJN AP4680)— overwogen dat de voorlopige hechtenis van appellant in afwachting van de uitspraak van de politierechter dient te worden aangemerkt als vrijheidsontneming rechtens als bedoeld in artikel 43, vijfde lid, van de WAO, ook al heeft de politierechter geen straf maar een maatregel opgelegd. Omdat die uitspraak op 8 oktober 2008 onherroepelijk is geworden heeft het Uwv, naar het oordeel van de rechtbank, terecht de WAO-uitkering van appellant met ingang van 8 oktober 2008 heropend. De omstandigheid dat appellant na be indiging van de maatregel niet heeft kunnen terugkeren naar de beschermde woonomgeving kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de regelgeving en de genoemde rechtspraak van de Raad, niet leiden tot een ander oordeel. De stelling van appellant dat de jurisprudentie van de Raad, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, niet op hem van toepassing is slaagt naar het oordeel van de rechtbank evenmin.
3.
In hoger beroep heeft appellant onder meer gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid en toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de titel voor be indiging van de WAO-uitkering ontbreekt. Voorts gaat de rechtbank, naar de mening van appellant, er ten onrechte aan voorbij dat de uitspraak van de Raad van 18 juni 2004 op de onderhavige zaak niet van toepassing is aangezien deze uitspraak betrekking heeft op een situatie waarbij een TBS-maatregel is opgelegd, waarvan in het onderhavige geval geen sprake is.
4.
Het Uwv heeft in verweer aangevoerd dat in eerder genoemde rechtspraak de Raad zich met name uitspreekt over de situatie zoals die thans in geding voorligt. Voorts heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder rechtsoverweging 2.4 wel degelijk heeft onderkend dat er sprake is van een vorm van vrijheidsontneming. Tot slot heeft het Uwv aangevoerd dat de be indiging van de WAO-uitkering met ingang van 29 mei 2008 thans niet meer in geding kan zijn, omdat tegen het besluit van 4 juni 2008 tot be indiging van die uitkering per 29 mei 2008 geen rechtsmiddel is aangewend.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad begrijpt de gronden van appellant zo dat hij van mening is dat de heropening van zijn WAO-uitkering had moeten plaatsvinden per 29 mei 2008 omdat de periode die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet aangemerkt dient te worden als vrijheidsontneming rechtens als bedoeld in artikel 43, vijfde lid, van de WAO, omdat hem uiteindelijk geen straf is opgelegd, maar de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van n jaar.
5.2.
De Raad is met de rechtbank en eveneens onder verwijzing naar zijn uitspraak van 18 juni 2004 van oordeel dat onder de zinsnede rechtens zijn vrijheid ontnomen als bedoeld in artikel 43, vijfde lid, van de WAO mede moet worden begrepen de situatie waarin een betrokkene met toepassing van artikel 63 en volgende van het Wetboek van Strafvordering in voorlopige hechtenis verkeert in afwachting van een strafrechtelijke procedure. In het geval van appellant was hiervan sprake van 29 april 2008 tot 8 oktober 2008. Hieraan doet niet af dat de strafrechtelijke procedure tegen hem niet in een veroordeling is ge indigd. Op 8 oktober 2008 heeft de politierechter hem op grond van artikel 37 Sr de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van n jaar opgelegd. Volgens artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van de WAO wordt de periode van opname in een psychiatrisch ziekenhuis niet aangemerkt als een periode waarin een betrokkene rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
5.3.
Uit 5.2 volgt dat het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellant per 8 oktober 2008 heeft heropend.
5.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.