NLR 1.2/321; HR 19 juni 1956, NJ 1956, 528.
HR, 03-02-2015, nr. 13/03128
ECLI:NL:HR:2015:201, Conclusie: Gedeeltelijk contrair, Conclusie: Gedeeltelijk contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-02-2015
- Zaaknummer
13/03128
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:201, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑02‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2745, Gedeeltelijk contrair
ECLI:NL:PHR:2014:2745, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:201, Gedeeltelijk contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑09‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2015/127 met annotatie van F. Vellinga-Schootstra
SR-Updates.nl 2015-0046
EeR 2015, afl. 2, p. 56
Uitspraak 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht verduistering.
Partij(en)
3 februari 2015
Strafkamer
nr. S 13/03128
IC/AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 1 februari 2013, nummer 24/001332-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Herregodts, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over feit 1 en de straftoemeting, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat het onder 1 bewezenverklaarde, wat betreft het opzet op de wederrechtelijke toe-eigening, niet uit de gebezigde bewijsvoering kan volgen.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 12 november 2011 tot en met 10 december 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk kinderzitjes (merk Bobike), toebehorende aan [betrokkene 1], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL04ZC 2011099914-1, op ambtseed opgemaakt op 9 december 2011 door [verbalisant 1], aspirant van de regiopolitie IJsselland, (pagina's 122 tot en met 125 van een dossier met registratienummer PL04ST 2011109212) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als aangifte van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van inbraak die is gepleegd tussen 11 november 2011 te 23.30 uur en 12 november te 08.50 uur in mijn woning aan [a-straat 1] te [plaats]. De weggenomen goederen behoren mij geheel in eigendom toe. Uit de berging zijn onder meer twee fietsen, een herenfiets met een Bobike kinderzitje en een damesfiets met twee Bobike kinderzitjes, weggenomen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL04ST 2011001710-28, op ambtsbelofte opgemaakt op 20 januari 2012 door [verbalisant 2], hoofdagent van de regiopolitie IJsselland, (pagina's 5 tot en met 11 van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als bevindingen van de verbalisant:
Op vrijdag 2 december 2011 sprak verbalisant [verbalisant 3] met aangever [betrokkene 1]. Hij vertelde mij dat op de internetsite 'www.marktplaats.nl' goederen te koop werden aangeboden waarvan hij het sterke vermoeden had dat die van de diefstal uit zijn woning afkomstig waren. De goederen betroffen een aantal kinderzitjes en de daarbij behorende onderdelen die op een van de weggenomen fietsen waren gemonteerd.
Op aanwijzing van aangever vond verbalisant [verbalisant 3] de betreffende advertentie op genoemde site onder advertentienummer: [0001]. Aangever mailde verbalisant [verbalisant 3] een aantal bijzonderheden en foto's op basis waarvan hij zijn verdenking onderbouwde. Aangever verklaarde verbalisant [verbalisant 3] telefonisch dat hij had gezien dat de stand van de voetsteuntjes, zoals die op de marktplaatsfoto te zien was, overeenkwam met de stand waarin hij ze had gemonteerd. Tevens verklaarde hij dat een speciale bevestigingspen voor een van de zitjes niet tot de te koop aangeboden goederen behoorde. Aangever verklaarde dat deze pen vermoedelijk nog op de zadelpen van een van zijn gestolen fietsen bevestigd zat en door de dader(s) niet was gedemonteerd.
Uit de gebruikersgegevens bleek mij ondermeer dat de advertentie was geplaatst onder gebruikmaking van het ip-adres: [0002] en dat genoemd ip-adres in gebruik was bij [betrokkene 2], [b-straat 1] te [plaats]. Op dit adres staat [verdachte], geboren op [...]-[...]-1968, ingeschreven.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL04ST 2011099914-13, op ambtsbelofte opgemaakt op 6 januari 2012 door [verbalisant 2], hoofdagent van de regiopolitie IJsselland, (pagina's 151 tot en met 155 van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als bevindingen van de verbalisant:
Bij de doorzoeking aan de [b-straat 1] te [plaats] zijn onder andere twee Bobike kinderzitjes met bijhorend windscherm aangetroffen. De kinderzitjes zijn aangetroffen met het bijbehorende bevestigingsmateriaal. Deze bevestigingsmaterialen zaten in een plastic tas. Door de aangever is een foto gemaild waarop duidelijk het windscherm, behorend bij het bij hem weggenomen Bobike kinderzitje, is te zien. Door medewerkers van de Forensische opsporing zijn detailfoto's gemaakt van het aangetroffen windscherm en ter vergelijking naast een foto van aangever geplakt. Op de nieuwe afbeelding zijn nu twee windschermen op dezelfde grootte te zien. Ik, verbalisant, heb met genummerde rode cirkels 10 overeenkomstige krassen aangegeven. De foto's zijn bij het proces-verbaal van bevindingen gevoegd.
4. Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL04ZC 2011001710-19, op ambtsbelofte opgemaakt op 11 december 2011 door [verbalisant 4], verbalisant van de regiopolitie IJsselland, (pagina's 166 tot en met 171 van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
De kinderzitjes die in mijn woning aan de [b-straat 1] te [plaats] lagen heb ik vorige week om de hoek bij de flat gevonden en die heb ik op internet gezet. Dat was toen ik ze gevonden had dus ongeveer een week geleden. Ik heb die foto bij de advertentie gemaakt en ik heb de aan mij getoonde advertentie zelf op internet gezet.
5. Een schriftelijk stuk, te weten een afschrift van de op de internetsite 'www.marktplaats.nl' geplaatste advertentie met afbeelding, opgenomen als bijlage bij het onder 6. genoemde proces-verbaal (pagina 170 en 171 van het onder 1. genoemde dossier) onder meer inhoudende:
Titel: te koop voor en achterzitje van bobike.
Kenmerken:
Eigenschappen: voetsteuntjes.
Conditie: zo goed als nieuw.
Geplaatst: 30-11-2011 17:21:52.
Adverteerder: [...]@live.nl
Ip-adres: [0002]."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het bewijs voor het (voorwaardelijk) opzet op de wederrechtelijkheid van de toe-eigening ontbreekt. De goederen leken te zijn prijsgegeven, gelet op de plaats waar ze door verdachte zijn aangetroffen en het feit dat de goederen incompleet en beschadigd waren.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft op 11 december 2011 bij de politie verklaard dat hij de in zijn woning aangetroffen kinderzitjes had gevonden om de hoek bij de flat. Ongeveer een week later heeft verdachte naar eigen zeggen de kinderzitjes in een advertentie op internet te koop aangeboden. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de kinderzitjes op Marktplaats heeft gezet, omdat deze er tamelijk nieuw uitzagen. In de advertentie, zoals deze op Marktplaats is geplaatst, zijn de kinderzitjes omschreven als: 'Zo goed als nieuw'.
Onder wederrechtelijk toeëigenen als bedoeld in art. 321 Sr wordt verstaan het zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester over eens anders goed beschikken.
Het hof gaat uit van de lezing die de verdachte heeft gegeven over de wijze waarop de kinderzitjes in zijn bezit zijn gekomen. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte de kinderzitjes op het moment dat hij deze aantrof rechtmatig, als vinder, onder zich had. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de omstandigheid dat verdachte de gevonden kinderzitjes te koop heeft aangeboden op internet, volgt dat de verdachte vervolgens als heer en meester over de kinderzitjes is gaan beschikken en heeft hij deze zich toegeëigend. Het had echter op de weg van verdachte gelegen om van deze gevonden voorwerpen melding te doen bij de autoriteiten. Het hof is, mede met verwijzing naar het hierboven overwogene, van oordeel dat de verdachte, gelet op de staat van de kinderzitjes, niet heeft mogen aannemen dat de eigenaar hier afstand van heeft gedaan. De kinderzitjes vertegenwoordigen waarde in het economische verkeer en van omstandigheden op grond waarvan verdachte kon en mocht menen dat de gevonden voorwerpen rechtens toekomen aan de eerlijke vinder, is niet gebleken. Die zitjes waren dus niet van verdachte en dus was de toeëigening wederrechtelijk.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman. Gelet hierop kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden."
2.3.
Door te overwegen dat de verdachte op de door het Hof aangegeven gronden "niet heeft mogen aannemen dat de eigenaar afstand had gedaan" van de kinderzitjes en dat niet van "omstandigheden [is gebleken] op grond waarvan verdachte kon en mocht menen dat de gevonden voorwerpen rechtens toekomen aan de eerlijke vinder", en vervolgens het verweer te verwerpen dat niet sprake is van (voorwaardelijk) opzet, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich de "zo goed als nieuwe" voorwerpen wederrechtelijk toe-eigende door deze te koop te zetten. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015.
Conclusie 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht verduistering.
Nr. 13/03128
Mr. Machielse
Zitting 2 december 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft verdachte op 1 februari 2013 wegens 1. meer subsidiair: “verduistering” en 4: “diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R. Herregodts, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1 Het eerste middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1. meer subsidiair in het licht van een gevoerd verweer onvoldoende is gemotiveerd.
3.2 Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2013 overgelegde pleitnotitie heeft de raadsman van verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
“Meer subsidiair: geen bewijs voor verduistering
Tijdens de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg is het openbaar ministerie tot de conclusie gekomen dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet tot een bewezenverklaring kon worden gekomen van het feit 1 primair ten laste gelegde, alsmede het subsidiair ten laste gelegde. Om die reden heeft de officier van justitie op de zitting de tenlastelegging gewijzigd en als meer subsidiair feit de verduistering toegevoegd. Daarmee onderkent de officier van justitie in eerste aanleg dat op basis van dit dossier niet bewezen kan worden dat cliënt de goederen als gevolg van een door hem gepleegd strafbaar feit onder zich had.
De rechtbank volgt de officier van justitie en verklaart de verduistering bewezen. Voor de rechtbank is de aangifte van de inbraak, de doorzoeking waarbij de gestolen goederen zijn aangetroffen en de verklaring van cliënt dat hij de goederen op straat heeft aangetroffen voldoende om cliënt te veroordelen voor verduistering.
Voor de verdediging is onbegrijpelijk dat zowel het openbaar ministerie, als de rechtbank tot de conclusie komen dat - hoewel cliënt de goederen niet onrechtmatig onder zich heeft gehad, althans dat dat niet kan worden bewezen - wel wordt bewezenverklaard dat cliënt vervolgens opzet heeft gehad op een toe-eigening van diezelfde goederen die wederrechtelijk was. Waaruit volgt nu dat cliënt zich op enig moment in meer of mindere mate bewust is dat het toe-eigenen van de kinderzitjes en het spatscherm wederrechtelijk was?
Artikel 321 Sr bepaalt: Hij die opzette/ijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toe-eigent, wordt, als schuldig aan verduistering, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 321 Sr impliceert opzet op de wederrechtelijkheid van de toe-eigening. Bewezen moet worden verklaard dat cliënt opzet had - al dan niet in voorwaardelijk zin - op het wederrechtelijke van zijn gedraging. Omstandigheden waaruit dat kan worden afgeleid zitten niet in het dossier. Immers, cliënt verklaart dat hij de goederen die - blijkens de verklaring van cliënt en de foto's in het dossier - enige beschadigingen vertoonden, op straat heeft aangetroffen en hij ervan uitging dat de goederen voor het grof vuil waren achtergelaten. Uit niets blijkt dat cliënt op enig moment te weten is gekomen dat de goederen zijn weggenomen bij een inbraak. Niet blijkt van omstandigheden waaruit volgt dat het niet anders kan dan dat cliënt zich heeft gerealiseerd of moeten realiseren dat het toe-eigenen van de goederen wederrechtelijk was. Van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat het zich toe-eigenen van de goederen wel eens wederrechtelijk kon zijn is dan ook niet of onvoldoende gebleken. Vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de wederrechtelijkheid van de toe-eigening, althans de afwezigheid van bewijs waaruit dat zou kunnen volgen, dient cliënt dan ook te worden vrijgesproken.
Voorts bevindt zich in het dossier überhaupt geen bewijs dat de toe-eigening van de kinderzitjes wederrechtelijk is of zou zijn. De goederen leken te zijn prijsgegeven, gelet op de plaats waar ze door cliënt zijn aangetroffen en het feit dat de goederen incompleet en beschadigd waren. Op basis van die omstandigheden, die deels worden onderschreven door objectieve bewijzen in het dossier, had hij ervan uit mogen gaan dat de goederen waren prijsgegeven. De toe-eigening van zogenaamde prijsgegeven zaken of "res nullius" is niet onrechtmatig zo volgt uit het Burgerlijk Wetboek. Het toe-eigenen van "res nullius" moet niet verward worden met de inbezitneming van onbeheerde zaken. Het lijkt er veeleer op dat dat nu juist hetgeen er gebeurd is in eerste aanleg.
Ook om de reden dat sprake is van een - in de ogen van cliënt - rechtmatige toe-eigening van de goederen, is cliënt niet strafbaar omdat de wederrechtelijkheid aan de toe-eigening ontbreekt, althans blijkt niet dat het opzet van cliënt op de wederrechtelijkheid van de toe-eigening is gericht.”
3.3 Desondanks is ten laste van verdachte onder feit 1. meer subsidiair bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 12 november 2011 tot en met 10 december 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk kinderzitjes (merk Bobike), toebehorende aan [betrokkene 1], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend”.
3.4 Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als aangifte van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van inbraak die is gepleegd tussen 11 november 2011 te 23.30 uur en 12 november te 08.50 uur in mijn woning aan [a-straat 1] te [plaats]. De weggenomen goederen behoren mij geheel in eigendom toe. Uit de berging zijn onder meer twee fietsen, een herenfiets met een Bobike kinderzitje en een damesfiets met twee Bobike kinderzitjes, weggenomen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als bevindingen van de verbalisant:
Op vrijdag 2 december 2011 sprak verbalisant [verbalisant 3] met aangever [betrokkene 1]. Hij vertelde mij dat op de internetsite 'www.marktplaats.nl' goederen te koop werden aangeboden waarvan hij het sterke vermoeden had dat die van de diefstal uit zijn woning afkomstig waren. De goederen betroffen een aantal kinderzitjes en de daarbij behorende onderdelen die op een van de weggenomen fietsen waren gemonteerd.
Op aanwijzing van aangever vond verbalisant [verbalisant 3] de betreffende advertentie op genoemde site onder advertentienummer: [0001]. Aangever mailde verbalisant [verbalisant 3] een aantal bijzonderheden en foto's op basis waarvan hij zijn verdenking onderbouwde. Aangever verklaarde verbalisant [verbalisant 3] telefonisch dat hij had gezien dat de stand van de voetsteuntjes, zoals die op de marktplaatsfoto te zien was, overeenkwam met de stand waarin hij ze had gemonteerd. Tevens verklaarde hij dat een speciale bevestigingspen voor een van de zitjes niet tot de te koop aangeboden goederen behoorde. Aangever verklaarde dat deze pen vermoedelijk nog op de zadelpen van een van zijn gestolen fietsen bevestigd zat en door de dader(s) niet was gedemonteerd.
Uit de gebruikersgegevens bleek mij ondermeer dat de advertentie was geplaatst onder gebruikmaking van het ip-adres: [0002] en dat genoemd ip-adres in gebruik was bij [betrokkene 2], [b-straat 1] te [plaats]. Op dit adres staat [verdachte], geboren op [...]-[...]-1968,ingeschreven.
3. Een proces-verbaal van bevindingen (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als bevindingen van de verbalisant:
Bij de doorzoeking aan de [b-straat 1] te [plaats] zijn onder andere twee Bobike kinderzitjes met bijhorend windscherm aangetroffen. De kinderzitjes zijn aangetroffen met het bijbehorende bevestigingsmateriaal. Deze bevestigingsmaterialen zaten in een plastic tas. Door de aangever is een foto gemaild waarop duidelijk het windscherm, behorend bij het bij hem weggenomen Bobike kinderzitje, is te zien. Door medewerkers van de Forensische opsporing zijn detailfoto's gemaakt van het aangetroffen windscherm en ter vergelijking naast een foto van aangever geplakt. Op de nieuwe afbeelding zijn nu twee windschermen op dezelfde grootte te zien. Ik, verbalisant, heb met genummerde rode cirkels 10 overeenkomstige krassen aangegeven. De foto's zijn bij het proces-verbaal van bevindingen gevoegd.
4. Een proces-verbaal van verhoor (…) opgemaakt op 11 december 2011 (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
De kinderzitjes die in mijn woning aan de [b-straat 1] te [plaats] lagen heb ik vorige week om de hoek bij de flat gevonden en die heb ik op internet gezet. Dat was toen ik ze gevonden had dus ongeveer een week geleden. Ik heb die foto bij de advertentie gemaakt en ik heb de aan mij getoonde advertentie zelf op internet gezet.
5. Een schriftelijk stuk, te weten een afschrift van de op de internetsite 'www.marktplaats.nl' geplaatste advertentie met afbeelding, (…) onder meer inhoudende:
Titel: te koop voor en achterzitje van bobike.
Kenmerken:
Eigenschappen: voetsteuntjes.
Conditie: zo goed als nieuw.
Geplaatst: 30-11-2011 17:21:52.
Adverteerder: [...]@live.nl
Ip-adres: [0002].”
3.5 Naar aanleiding van het gevoerde verweer heeft het hof het volgende overwogen over het bewijs:
"De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het bewijs voor het (voorwaardelijk) opzet op de wederrechtelijkheid van de toe-eigening ontbreekt. De goederen leken te zijn prijsgegeven, gelet op de plaats waar ze door verdachte zijn aangetroffen en het feit dat de goederen incompleet en beschadigd waren.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft op 11 december 2011 bij de politie verklaard dat hij de in zijn woning aangetroffen kinderzitjes had gevonden om de hoek bij de flat. Ongeveer een week later heeft verdachte naar eigen zeggen de kinderzitjes in een advertentie op internet te koop aangeboden. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de kinderzitjes op Marktplaats heeft gezet, omdat deze er tamelijk nieuw uitzagen. In de advertentie, zoals deze op Marktplaats is geplaatst, zijn de kinderzitjes omschreven als: 'Zo goed als nieuw'.
Onder wederrechtelijk toeëigenen als bedoeld in art. 321 Sr wordt verstaan het zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester over eens anders goed beschikken.
Het hof gaat uit van de lezing die de verdachte heeft gegeven over de wijze waarop de kinderzitjes in zijn bezit zijn gekomen. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte de kinderzitjes op het moment dat hij deze aantrof rechtmatig, als vinder, onder zich had. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de omstandigheid dat verdachte de gevonden kinderzitjes te koop heeft aangeboden op internet, volgt dat de verdachte vervolgens als heer en meester over de kinderzitjes is gaan beschikken en heeft hij deze zich
toegeëigend. Het had echter op de weg van verdachte gelegen om van deze gevonden voorwerpen melding te doen bij de autoriteiten. Het hof is, mede met verwijzing naar het hierboven overwogene, van oordeel dat de verdachte, gelet op de staat van de kinderzitjes, niet heeft mogen aannemen dat de eigenaar hier afstand van heeft gedaan. De kinderzitjes vertegenwoordigen waarde in het economische verkeer en van omstandigheden op grond waarvan verdachte kon en mocht menen dat de gevonden voorwerpen rechtens toekomen aan de eerlijke vinder, is niet gebleken. Die zitjes waren dus niet van verdachte en dus was de toeëigening wederrechtelijk.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman. Gelet hierop kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden."
3.6 Een veroordeling voor verduistering verlangt dat het opzet van verdachte gericht was op de wederrechtelijke toe-eigening van een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat de verdachte dat goed anders dan door misdrijf onder zich had. Toe-eigenen is als heer en meester beschikken. Ook het te koop aanbieden van een goed dat de verkoper anders dan door misdrijf onder zich heeft, is een daad van toe-eigening.1.De toe-eigening is wederrechtelijk wanneer de gedragingen van verdachte verder gaan dan is toegestaan krachtens het recht op grond waarvan de dader het goed onder zich heeft.2.Een res nullius of res derelicta kan door inbezitneming worden verkregen. Als een verdachte ten onrechte denkt met een res derelicta of res nullius te maken te hebben, zal hij zich door inbezitneming en het vervolgens te koop aanbieden niet schuldig maken aan verduistering, omdat zijn opzet zich dan niet (voorwaardelijk) uitstrekte tot de wederrechtelijkheid van de toe-eigening. Een veroordeling voor verduistering verlangt in zo een geval minstens de vaststelling dat de verdachte zich welbewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de goederen die hij heeft aangetroffen niet waren prijsgegeven.
3.7 Het bewijs dat de in verdachtes woning aangetroffen kinderzitjes inderdaad de fietsstoeltjes zijn die zijn ontvreemd bij de inbraak waarvan [betrokkene 1] aangifte heeft gedaan, rammelt. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt immers niet dat aangever de in beslag genomen fietsstoeltjes heeft herkend, noch dat het hof door vergelijking van de foto's die volgens bewijsmiddel 3 bij het proces-verbaal van bevindingen zijn gevoegd heeft geconcludeerd dat het om dezelfde voorwerpen gaat. Maar daarover klaagt het middel niet.
3.8. Het middel klaagt wel over de verwerping van een ander in hoger beroep gevoerd verweer. In hoger beroep heeft de verdediging als bewijsverweer gevoerd dat verdachte geen opzet had op verduistering, aangezien hij op basis van de staat van de kinderzitjes en de situatie waarin hij ze vond, kon en mocht menen dat het prijsgegeven zaken, ‘res nullius’, betroffen. De steller van het middel voert aan dat dit verweer niet, althans onvoldoende is weerlegd nu de door de verdediging voorgehouden mogelijkheid dat verdachte culpoos heeft gehandeld ten aanzien van het wederrechtelijke karakter van de toe-eigening in ’s hofs arrest onvoldoende gemotiveerd wordt verworpen.
3.9 Dat verdachte, in de woorden van het hof, "niet heeft mogen aannemen" dat de eigenaar van de kinderzitjes daarvan afstand heeft gedaan en dat er geen omstandigheden zijn "op grond waarvan de verdachte kon en mocht menen" dat de kinderzitjes aan de eerlijke vinder zouden toekomen, is onvoldoende om aan te nemen dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De bewoordingen waarvan het hof zich heeft bediend duiden op culpa of verwijtbaarheid, maar niet op (voorwaardelijk) opzet.3.
3.10 Het middel slaagt.
4.1 Het tweede middel klaagt over de verwerping van het verweer dat ten aanzien van feit 4 niet aan het bewijsminimum is voldaan.
4.2 Blijkens eerder genoemde pleitnotitie heeft de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd ten aanzien van feit 4:
“Het enige bewijsmiddel in deze zaak dat in de richting van cliënt wijst [is] een sigarettenpeukje dat wordt aangetroffen op de plaats delict. Op dat peukje zou zich DNA van cliënt bevinden. Deze peuk is aangetroffen in een woning waar een inbraak is gepleegd.
Zonder steunbewijs kan op basis van dat enkele restantje sigaret niet gezegd worden dat cliënt op 22 maart 2010 heeft ingebroken in de woning. Niet blijkt namelijk op welk moment dat peukje daar is belandt noch hoe het daar is gekomen. Wellicht dat het al dagen van tevoren door een van de bewoners onder zijn schoen naar binnen is gelopen. In de woning zijn in ieder geval geen andere sporen aangetroffen die wijzen in de richting van cliënt. Omdat het gaat om verplaatsbaar DNA kan het niet worden uitgesloten dat het peukje op die plek is beland zonder dat cliënt zelf fysiek in de woning is geweest (zie rechtbank Breda, 20 april 2011, LJN: BQ2171).
Derhalve dient de eindconclusie te zijn dat onvoldoende bewijs bestaat dat cliënt betrokken is geweest bij de inbraak in Oosterwolde op 27 september 2010 Ermelo op 23 maart 2010.”
4.3 Toch heeft het hof onder feit 4. bewezenverklaard dat verdachte:
“op 27 september 2010 te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan [c-straat]) heeft weggenomen één of meer mobiele telefoons en een laptop en een portemonnee en een sporttas en een PSP2 en een camera, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 3].”
4.4 Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“6. Een proces-verbaal van aangifte (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als aangifte van [betrokkene 3]
lk wens aangifte te doen van diefstal uit mijn woning aan [c-straat 1] te [plaats], in de gemeente Ooststellingwerf, die is gepleegd tussen 26 september 2010 te 22.50 uur en 27 september 2010 te 06.10 uur. Ik zag op 27 september 2010, omstreeks 06.10 uur, dat de deur openstond en dat er goederen weg waren genomen uit de woning. Ik ben verder gaan kijken en zag dat er in de kelder onder de grond ook een ruimte doorzocht was. Ik heb een lijst gemaakt van de gestolen goederen, welke ik bij de politie achterlaat.
7. Een schriftelijk stuk, te weten een bijlage bij de aangifte van [betrokkene 3], pagina 225 van het onder 6. genoemde dossier, waarop door aangever is aangegeven dat de volgende goederen uit zijn woning zijn weggenomen:
Laptop
Mobiele telefoon
Mobiele telefoon
Mobiele telefoon
Portemonnee
Sporttas
PSP 2
Camera
Handsfree
8. Een proces-verbaal van sporenonderzoek (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisant:
Door de basispolitiezorg werd op 29 september 2010 op de keldervloer voor de werkbank een sigarettenpeuk van onbekend merk gevonden in de woning aan de [c-straat 1] te [plaats]. De sigarettenpeuk is gewaarmerkt, veiliggesteld en wordt als spoor 79964, AADR9474NL ingestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut.
9. Een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport met bijlage van 6 juni 2010, opgemaakt door ing. V.G. Costa van het Nederlands Forensisch Instituut, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In het rapport:
Van het DNA in het referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte] is een DNA-profiel verkregen dat is opgenomen in de DNA-databank van het Nederlands Forensisch Instituut. Bij vergelijking is een match gevonden. Het DNA in het sporenmateriaal met het identiteitszegel AADR9474NL kan afkomstig zijn van [verdachte].
In de bijlage (…):
DNA-identiteitszegel: AADR9474NL
Berekende frequentie DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard.”
4.5 Naar aanleiding van het gevoerde verweer heeft het hof het volgende overwogen over het bewijs:
“Door de raadsman is aangevoerd dat er slechts één bewijsmiddel is, te weten een DNA-spoor op een sigarettenpeuk, dat in de richting van verdachte wijst. Zonder steunbewijs kan op grond hiervan niet gezegd worden dat verdachte op 22 maart 2010 in de woning heeft ingebroken. Omdat het gaat om verplaatsbaar DNA kan niet worden uitgesloten dat de sigarettenpeuk op die plek is beland zonder dat verdachte zelf fysiek in de woning is geweest. Derhalve is er sprake van onvoldoende bewijs dat verdachte dit feit heeft begaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens de aangifte van [betrokkene 3] is tussen 26 september 2010 te 22.50 uur en 27 september te 06.10 uur ingebroken in zijn woning aan [c-straat] te [plaats]. Aangever verklaart dat in de kelder onder de woning ook een ruimte is doorzocht. Uit het politieonderzoek naar deze inbraak is gebleken dat een sigarettenpeuk is aangetroffen op de keldervloer voor de werkbank. De bewoners van de woning roken geen van allen. De sigarettenpeuk is veiliggesteld en voor nader onderzoek overgebracht naar het Nederlands
Forensisch Instituut (hierna: NFI).
Onderzoek door het NFI heeft als resultaat opgeleverd dat het DNA-profiel op deze sigarettenpeuk overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte. De berekende frequentie is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Op grond van de rapportages van het NFI acht het hof bewezen dat de op de keldervloer in de woning aangetroffen sigarettenpeuk afkomstig is van de verdachte.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niet bekend is met Oosterwolde en niet weet waar Oosterwolde ligt. Verdachte heeft voorts verklaard dat de sigarettenpeuk wellicht bij iemand onder de schoen is blijven plakken. Het hof acht het onaannemelijk dat de sigarettenpeuk bij iemand onder de schoen is blijven plakken en vanuit een plaats gelegen buiten Oosterwolde - nu verdachte naar eigen zeggen nooit in Oosterwolde is geweest - in de kelder in de woning is terechtgekomen. Een dergelijk scenario is niet geloofwaardig en wordt op geen enkele wijze ondersteund door objectieve aanknopingspunten. Het hof stelt dit scenario derhalve terzijde. Daarmee beschouwt het hof de nabij de plaats van de ontvreemde goederen aangetroffen sigarettenpeuk als een daderspoor.
Op grond van het bovenstaande acht het hof met de DNA-match in samenhang met de betreffende aangifte voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit.”
4.6 In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof weliswaar het door de verdediging gegeven voorbeeld van de wijze waarop de sigarettenpeuk, anders dan door toedoen van verdachte, in de woning kan zijn beland als onaannemelijk en ongeloofwaardig terzijde heeft gesteld, maar dat het hof niet (voldoende) heeft gereageerd op het in een breder verband gevoerde verweer dat onvoldoende bewijs aanwezig is dat verdachte in de woning is geweest omdat het DNA op een verplaatsbaar object is aangetroffen dat ook zonder zijn aanwezigheid in de woning kan zijn beland. Bovendien wordt betoogd dat het oordeel van het hof dat het als voorbeeld aangedragen scenario onaannemelijk en ongeloofwaardig is, onvoldoende is gemotiveerd, omdat het hof geen inzicht heeft gegeven in de redenen waarom een sigarettenpeuk niet van buiten Oosterwolde onder de schoen van een ander dan verdachte in de woning kan zijn terechtgekomen en dus niet duidelijk is welke elementen van het scenario ongeloofwaardig of onaannemelijk zijn bevonden.
4.7 Ik stel voorop dat het hof aan het op de plaats delict aangetroffen DNA-materiaal een zeer sterke aanwijzing heeft kunnen ontlenen dat verdachte wel degelijk aanwezig is geweest op de plaats delict. Een in algemene termen gesteld verweer dat het gaat om “verplaatsbaar DNA” - waarmee kennelijk is bedoeld dat het DNA-materiaal is aangetroffen op een verplaatsbaar object - waardoor niet kan worden uitgesloten dat de sigarettenpeuk daar is beland zonder dat verdachte zelf fysiek in de woning is geweest, is onvoldoende om deze sterke aanwijzing te ontzenuwen. Natuurlijk zijn er al filosoferend talloze manieren te bedenken waarop een sigarettenpeuk op een plaats delict terecht kan komen, maar men moet de waarde en het gewicht van bepaalde gegevens voor de bewijsconstructie niet los zien van lezingen, scenario’s en hypothesen die naar voren worden gebracht door het OM en de verdediging, waarbij het uiteindelijk aankomt op de overtuiging van de rechter. In dit licht bezien heeft het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen de overtuiging kunnen bekomen dat verdachte de ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd, waarbij ik benadruk dat het oordeel van het hof dat het door verdachte aangedragen scenario dat de sigarettenpeuk wellicht al dagen voor de inbraak door een van de bewoners onder zijn schoen naar binnen is gelopen onaannemelijk en ongeloofwaardig is, allerminst onbegrijpelijk is. Tot een nadere motivering was het hof bovendien niet gehouden, nu bij de verwerping van een verweer niet op ieder detail van de argumentatie hoeft te worden ingegaan.
4.8 Dit middel faalt.
5. Het eerste middel is naar mijn oordeel gegrond. Het tweede middel kan naar mijn oordeel met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over feit 1 en de straftoemeting, tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑12‑2014
HR 24 februari 1913, NJ 1913, p. 669; NLR 2/321.
Bijv. HR 15 juni 1976, NJ 1976, 514; HR 12 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4155.
Beroepschrift 11‑09‑2013
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
Hoge Raad der Nederlanden
Afdeling strafzaken
Kazernestraat 52
2514 CV 's‑Gravenhage
Griffienummer: S 13/03128
In de zaak van de heer [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1968, requirant van cassatie, te dezer zake domicilie kiezende aan het Stationsplein 2 te 5211 AP 's‑Hertogenbosch, ten kantore van Koopman Van Steijn Advocaten, van wie mr. R. Herregodts bepaaldelijk is gevolmachtigd dit cassatieschriftuur op te maken, te ondertekenen en in te dienen, tegen het hem betreffende arrest met het parketnummer 24/001332-12 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden d.d. 1 februari 2013.
Middel 1
Schending en/of verkeerde toepassing van recht en/of verzuim van vormen, waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven of de nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder van art. 359 lid 2 Sv, artikel 359 lid 5 Sv en artikel 359 lid 6 Sv, doordat het Gerechtshof ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende heeft gemotiveerd de bewezenverklaring van de aan requirant ten laste gelegde verduistering.
Toelichting:
Inleiding
Het Gerechtshof heeft bewezenverklaard dat requirant zich schuldig heeft gemaakt aan een verduistering van een tweetal kinderzitjes van het merk Bobike. De zitjes zouden zijn weggenomen tijdens een inbraak in Zwolle op 12 november 2011. Requirant heeft verklaard dat hij de zitjes op straat heeft aangetroffen en dat hij gemeend heeft dat dit prijsgegeven zaken waren. Namens requirant is aangevoerd dat het voor verduistering vereiste opzet ontbreekt. Daartoe is gewezen op het feit dat requirant ervan uitging dat de zitjes zogenaamde ‘res nullius’ waren en dat hij daar gelet op situatie waarin de zitjes zijn aangetroffen en de staat van de zitjes ook vanuit mocht gaan. Vanwege het ontbreken van het opzet op de wederrechtelijke toe-eigening dient requirant te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde verduistering.
Het hof heeft aan de hand van de verklaring van requirant aangenomen dat requirant de zitjes op straat heeft gevonden en de goederen derhalve als vinder rechtmatig onder zich had. Vervolgens zou requirant zich de goederen opzettelijk wederrechtelijk hebben toegeëigend omdat de gevonden goederen door requirant te koop zijn aangeboden op internet terwijl hij er niet vanuit mocht gaan dat de goederen door de eigenaar waren prijsgegeven. Het hof oordeelt dienaangaande als volgt.
‘ Het hof is, mede met verwijzing naar het hierboven overwogene, van oordeel dat de verdachte, gelet op de staat van de kinderzitjes, niet heeft mogen aannemen dat de eigenaar hiervan afstand heeft gedaan. De kinderzitjes vertegenwoordigen waarde in het economische verkeer en van omstandigheden op grond waarvan verdachte kon en mocht menen dat de gevonden voorwerpen rechtens toekomen aan de eerlijke vinder, is niet gebleken. Die zitjes waren dus niet van verdachte en dus was de toeëigening wederrechtelijk
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman. Gelet hierop kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen’.
Geen gemotiveerde beslissing op het verweer dat het opzet op de wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt
Uit het voornoemde oordeel volgt dat het Gerechtshof niet heeft gereageerd op het standpunt van de verdediging dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht. Het hof heeft immers geen beslissing genomen op het verweet dat requirant geen opzet op de wederrechtelijkheid van de toe-eigening heeft gehad.
De redenering van het hof is als volgt. Requirant heeft de gevonden kinderzitjes te koop aangeboden op internet. Daardoor heeft hij zich de gevonden voorwerpen toegeëigend. Toe-eigenen is een daad die opzettelijk plaatsvindt. Vanwege de staat van de kinderzitjes, het feit dat de zitjes economische waarde vertegenwoordigen en de afwezigheid van omstandigheden waardoor requirant mocht menen dat de zitjes waren prijsgegeven, was de opzettelijke toe-eigening wederrechtelijk.
Dat het toe-eigenen in de regel opzettelijk gebeurt en dat de toe-eigening volgens het hof wederrechtelijk is, maakt nog niet dat requirant ook opzet op het wederrechtelijke karakter van de toe-eigening heeft gehad. De beslissing van het Gerechtshof laat de mogelijkheid open dat de toe-eigening die (achteraf bezien) wederrechtelijk is, zonder opzet aan de zijde van requirant heeft plaatsgevonden. Er zou — zoals namens requirant naar voren is gebracht — immers sprake kunnen zijn van onnadenkendheid of zelfs onbewustheid ten aanzien van het risico dat de toe-eigening wederrechtelijk is.
Het (voorwaardelijk) opzet op de wederrechtelijke toe-eigening kan ook niet worden ingelezen in de zinsnede ‘ (…) dat de verdachte, gelet op de staat van de zitjes, niet heeft mogen aannemen dat de eigenaar hiervan afstand heeft gedaan’. Dat requirant volgens het hof niet heeft mogen aannemen dat de goederen zijn prijsgegeven beantwoordt immers niet de vraag hoe het gedrag van requirant — nu hij het prijsgeven van de kinderzitjes wel heeft aangenomen — gekwalificeerd moet worden. De situatie zou zich namelijk hebben kunnen voordoen dat er sprake is van onnadenkendheid of zelfs onbewustheid aan de zijde van requirant bij de wederrechtelijke toe-eigening van de goederen. Dit is door de verdediging ook bepleit, zo volgt uit de aangehechte pleitnota. De door de verdediging voorgehouden mogelijkheid dat requirant culpoos heeft gehandeld ten aanzien van het wederrechtelijke karakter van de toe-eigening wordt door het hof in zijn arrest niet voldoende gemotiveerd weerlegd. Het hof heeft met andere woorden niet (voldoende) gemotiveerd op grond van welke omstandigheden hij tot de conclusie komt dat requirant bewust de aanmerkelijke heeft aanvaard dat de toe-eigening wederrechtelijk zou kunnen zijn.
Voorts heeft het hof het verweer dat requirant er van uitging dat de zitjes waren prijsgegeven en dat hij daar — op grond van de omstandigheden van het geval — ook vanuit mocht gaan zodat het opzet op de wederrechtelijkheid van de toe-eigening om die reden ontbreekt, met een gebrekkige motivering weerlegt. Het Gerechtshof wijst bij de weerlegging van dit verweer immers op de staat van de kinderzitjes en het feit dat de zitjes waarde vertegenwoordigen in het economisch verkeer. Op grond van deze twee omstandigheden zou cliënt er niet van uit hebben mogen gaan dat de zitjes door de eigenaar waren prijsgegeven. Het hof stelt echter niets vast omtrent de betreffende staat van de kinderzitjes en de waarde van die zitjes. Welke eigenschappen van de kinderzitjes maken nu dat de kinderzitjes in een zodanige staat verkeerde dat requirant er niet vanuit mocht gaan dat de zitjes waren prijsgegeven? Welke waarde kan er aan de zitjes worden gekoppeld waardoor er niet vanuit mocht worden gegaan dat de zitjes waren prijsgegeven? Vrijwel elk goed vertegenwoordigt immers een waarde in het economisch verkeer.
Een nadere motivering door het hof op dit punt was noodzakelijk geweest gelet op onderbouwde standpunt van de verdediging dat de zitjes beschadigingen vertoonde en incompleet waren en gelet op de door het hof gebruikte bewijsmiddelen. Uit die bewijzen volgt dat de zitjes beschadigingen vertoonden en dat de set incompleet was. Het als nummer 2 genummerde proces-verbaal van bevindingen van 20 januari 2012 met kenmerk PL04ST 2011001710-28 vermeldt over de verklaring van de aangever immers:
‘Tevens verklaarde hij dat een speciale bevestigingspen voor een van de zitjes niet tot de koop aangeboden goederen behoorde.’
Voorts heeft het hof als bewijsmiddel gebruikt het als nummer 3 genummerde proces-verbaal van bevindingen van 6 januari 2012 met kenmerk PL04ST 2011099914-13. Daarin staat ten aanzien van de staat van de kinderzitjes het navolgende verwoord:
‘(…) Ik, verbalisant, heb met genummerde rode cirkels 10 overeenkomstige krassen aangegeven’
Uit deze twee bewijsmiddelen volgt in ieder geval dat de zitjes de nodige gebreken vertoonden. Er zaten immers krassen op en de set was niet compleet. Zonder nadere motivering is het oordeel van het hof dat requirant — gelet op de staat van de zitjes en de waarde van deze goederen in het economische verkeer — er niet vanuit mocht gaan dat de zaken waren prijsgegeven, niet begrijpelijk. Dat uit het arrest volgt dat requirant zou hebben verklaard dat de zitjes er ‘tamelijk nieuw’ uitzagen en op de website marktplaats.nl door requirant zouden zijn omschreven als ‘zo goed als nieuw’, maakt dat niet anders omdat uit die bewoordingen niet kan worden afgeleid dat de zitjes zich in een staat bevonden en van een waarde waren die maakt dat het uitgesloten is dat de goederen zouden kunnen zijn prijsgegeven.
Conclusie
Het Hof heeft de bewezenverklaring van het (voorwaardelijk) opzet op de wederrechtelijkheid van de toe-eigening van de kinderzitjes onvoldoende gemotiveerd, althans de bewezenverklaring is zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Middel 2
Schending en/of verkeerde toepassing van recht en/of verzuim van vormen, waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven of de nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder van art. 359 lid 2 Sv, artikel 359 lid 5 Sv en artikel 359 lid 6 Sv, doordat het Gerechtshof ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd het verweer heeft verworpen dat niet aan het bewijsminimum in de als feit 4 ten laste gelegde inbraak is voldaan.
Toelichting:
Het Gerechtshof heeft de ten laste gelegde inbraak bewezen verklaard op grond van de aangifte van de bewoner van de woning waar was ingebroken in combinatie met — kort gezegd — een in de woning aangetroffen sigarettenpeuk waarop zich DNA-materiaal van requirant zou bevinden. Dat het DNA van requirant zou zijn, zou blijken uit een onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut die de resultaten van dat onderzoek in een rapport heeft vervat dat als bewijsmiddel is gebruikt door het hof.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet aan het bewijsminimum is voldaan omdat buiten de aanwezigheid van de sigarettenpeuk met het DNA-materiaal geen bewijsmiddel aanwezig is waaruit volgt dat requirant in de woning is geweest en de betreffende inbraak heeft gepleegd. De verdediging heeft aangegeven dat de peuk ook in de woning kan zijn beland op een manier waarbij requirant niet zelf in de woning is geweest. Er is sprake van zogenaamd verplaatsbaar DNA. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft de verdediging verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Breda (LJN: BQ2171). Louter als voorbeeld van een alternatieve wijze waarop de sigarettenpeuk in de woning zou kunnen zijn beland, heeft de verdediging gewezen op de mogelijkheid dat een peuk onder de schoen van een ander dan requirant is blijven plakken en zo in de kelder van de woning is beland.
Het hof heeft slechts partieel een beslissing genomen op het gevoerde verweer doordat het hof enkel aandacht heeft besteed aan de weerlegging van het scenario dat door de verdediging als voorbeeld naar voren was gebracht. Dit voorbeeld wordt door het hof als onaannemelijk en ongeloofwaardig terzijde gesteld. Het hof heeft in zijn arrest echter niet gereageerd op het in een breder verband gevoerde verweer dat onvoldoende bewijs aanwezig is dat requirant in de woning is geweest omdat het DNA op een verplaatsbaar goed is aangetroffen dat op meerdere manieren in de woning kan zijn beland zonder dat requirant in de woning hoeft te zijn geweest. Door enkel te reageren op het genoemde voorbeeld, heeft het hof er geen blijk van gegeven dat hij ook andere manieren waarop de peuk in de woning kan zijn beland onaannemelijk en ongeloofwaardig vindt. Het verweer van de verdediging is dan ook onvoldoende gemotiveerd verworpen doordat het Gerechtshof enkel het voorbeeld als onaannemelijk en ongeloofwaardig heeft verworpen en dit oordeel niet in een breder verband heeft getrokken.
Voorts ontbreekt het ook aan een voldoende motivering als het gaat om de verwerping als onaannemelijk en ongeloofwaardig van het door de verdediging genoemde voorbeeld dat de sigarettenpeuk onder de schoen van een ander dan requirant is binnengelopen. Het hof acht het onaannemelijk dat de peuk bij iemand onder de schoen is blijven plakken en vanuit een plaats gelegen buiten Oosterwolde — nu requirant heeft verklaard dat hij niet eerder in Oosterwolde is geweest — in de kelder in de woning is terecht gekomen. Waarom een dergelijk scenario onaannemelijk c.q. ongeloofwaardig is motiveert het Gerechtshof in zijn geheel niet. Het hof wijst er enkel op dat er geen bewijsmiddelen zijn die een dergelijk scenario ondersteunen. Dit vormt echter geen motivering van de redenen waarom dit scenario ongeloofwaardig of onaannemelijk is in de visie van het hof. Requirant wijst er voorts op dat de door het Gerechtshof gebruikte bewijsmiddelen het voorgehouden scenario evenmin ontkrachten.
In een uitspraak van de Hoge Raad van 16 maart 2010 (LJN: BK3359) heeft de Raad aangaande de motivering van de weerlegging van een alternatief scenario bepaald dat als uitgangspunt heeft te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter — indien hij tot een bewezenverklaring komt — die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen.
Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft, aldus de Hoge Raad.
In casu blijkt dat niet louter verwezen kan worden naar de inhoud van de bewijsmiddelen om het als voorbeeld gegeven alternatieve scenario te weerleggen. De bewijsmiddelen bevatten immers geen aanknopingspunten ter bevestiging noch ter ontkenning van het alternatieve scenario. Het scenario heeft het hof ook niet als zo onwaarschijnlijk aangemerkt dat het geen uitdrukkelijke weerlegging meer behoeft. De vraag die resteert is of het hof heeft kunnen volstaan met het oordeel dat het onaannemelijk is dat de peuk van buiten Oosterwolde onder de schoen van een ander in de woning van aangever is beland en dat een dergelijk scenario als ongeloofwaardig terzijde kan worden gesteld. Requirant stelt zich op het standpunt dat dat niet het geval is omdat het hof geen inzicht geeft in de redenen waarom een peuk niet van buiten Oosterwolde onder de schoen van een ander in de woning terecht is gekomen. Het is daarom niet duidelijk welke elementen van het scenario ongeloofwaardig of onaannemelijk worden gevonden. Een nadere motivering was op dit punt vereist ter weerlegging van de als voorbeeld voorgehouden alternatieve lezing van gebeurtenissen.
Conclusie
Het verweer van de verdediging dat niet aan het bewijsminimum is voldaan omdat slechts de aangetroffen sigarettenpeuk met daarop het DNA van requirant in zijn richting van requirant wijst en sprake is van verplaatsbaar DNA, is ontoereikend gemotiveerd verworpen. Het hof heeft slechts gedeeltelijk gereageerd op het gevoerde verweer door slechts het als voorbeeld gegeven alternatieve scenario te verwerpen. Voorts is het als voorbeeld gegeven scenario eveneens onvoldoende gemotiveerd verworpen omdat het hof geen inzicht heeft gegeven in de redenen waarom hij het alternatieve scenario ongeloofwaardig vindt.
Met conclusie
Op voormelde gronden concludeer ik namens requirant tot vernietiging van het bestreden arrest
's‑Hertogenbosch, 11 september 2013
R. Herregodts