Artikel 27ga van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Rb. Zeeland-West-Brabant, 29-05-2024, nr. BRE 21/2204
ECLI:NL:RBZWB:2024:3525
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
29-05-2024
- Zaaknummer
BRE 21/2204
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2024:3525, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29‑05‑2024; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NDFR Nieuws 2024/982
Sdu Nieuws Belastingzaken 2024/627
NLF 2024/1321
NTFR 2024/1190 met annotatie van Mr. E.H.A.M. Thijssen
Viditax (FutD) 2024053001
FutD 2024-1237
Uitspraak 29‑05‑2024
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; doorbelasting kosten aansprakelijkheidsverzekering.
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2204
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , gevestigd in [plaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 april 2021.
1.1.
Belanghebbende heeft aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak juni 2020 ( [aangiftenummer] ). Zij heeft de volgens de aangifte verschuldigde belasting van € 51.156 op aangifte voldaan en daartegen tijdig bezwaar gemaakt.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Het beroep strekt tot teruggaaf van € 42.885 omzetbelasting.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De gemachtigde heeft een nader stuk en een tiendagenstuk ingediend. Deze stukken zijn in afschrift aan de inspecteur verstrekt. Ter zitting heeft de inspecteur een pleitnota voorgedragen.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam 1] , als gemachtigden, mr. F.M. Soetens, mr. M.L. Al-Saady, [naam 2] en mr. F.J. Manzoni en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en dr. [inspecteur 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende over het tijdvak juni 2020 teveel omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende omzetbelasting verschuldigd is ter zake van de doorbelasting van een deel van de jaarlijkse verzekeringspremie voor de aansprakelijkheidsverzekering (WA-premie) aan [stafmaatschap] . Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om hierover prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad.1.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ten onrechte omzetbelasting heeft voldaan ter zake van de doorbelasting van de WA-premie aan de Stafmaatschap . Zij heeft daarom recht op een teruggaaf van € 42.885. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
Feiten
3. Belanghebbende exploiteert een topklinisch ziekenhuis (het ziekenhuis) en is ondernemer in de zin van de wet.2.De medisch specialistische zorg binnen het ziekenhuis wordt zowel verricht door medisch specialisten die bij belanghebbende in loondienst zijn als door vrijgevestigd medisch specialisten.
3.1.
In verband met een wijziging van de bekostigingssystematiek hebben de in het ziekenhuis werkzame vrij gevestigde medisch specialisten met ingang van 1 januari 2015 de Stafmaatschap opgericht.
3.2.
De Stafmaatschap verricht binnen het ziekenhuis diverse (specialistische) medische verrichtingen en zorgprestaties. Belanghebbende heeft met de Stafmaatschap contractuele afspraken gemaakt over de uitvoering hiervan binnen de muren van het ziekenhuis. Alle binnen de muren van het ziekenhuis verrichte handelingen vinden plaats onder verantwoordelijkheid en voor risico van belanghebbende. Gelet op artikel 7:462 van het Burgerlijk Wetboek (BW), is belanghebbende medeaansprakelijk voor de verrichtingen van (onder meer) de medisch specialisten in het ziekenhuis.3.
3.3.
Belanghebbende heeft een centrale aansprakelijkheidsverzekering (de verzekering) afgesloten bij de Onderlinge Waarborgmaatschappij voor Instellingen in de Gezondheidszorg MediRisk B.A. (de verzekeraar).
3.4.
De verzekering is een StopLoss-variant.4.Belanghebbende is de verzekeringsnemer. Onder meer belanghebbende, de medisch specialisten en de Stafmaatschap zijn aangemerkt als verzekerden. Voor zover hier van belang, is daarover in de (in het onderhavige tijdvak van toepassing zijnde) ‘Polisvoorwaarden MR07-2017 Aansprakelijkheidsverzekering voor zorginstellingen’ (de polisvoorwaarden) het volgende bepaald:
“2.4 VERZEKERDEN
Verzekerden zijn:
a. verzekeringnemer, in de hoedanigheid die op het polisblad vermeld staat;
[…]
f. personen die geen ondergeschikten van verzekeringnemer zijn en die hun (para)medische, verpleegkundige of verzorgende werkzaamheden in de bevoegde uitoefening van hun beroep verrichten voor verzekeringnemer of voor degenen die gebruikmaken van de diensten van verzekeringnemer. Met deze laatsten worden ook bedoeld keurlingen en (orgaan)donoren;
g. het Medisch Specialistisch Bedrijf en de daarbij aangesloten medisch specialisten, voor de uitoefening van hun werkzaamheden zoals in dit artikel bedoeld onder f;”
3.5.
Op grond van de polisvoorwaarden is onder meer verzekerd:
“3.1 VERZEKERD RISICO
Verzekerd zijn de financiële gevolgen van aansprakelijkheid van verzekerde voor schade aan derden veroorzaakt, volgens de voorwaarden die behoren bij de in de polis van toepassing verklaarde rubrieken. […]”
[…]
11.2
MEDISCHE AANSPRAKELIJKHEID
Verzekerd is de aansprakelijkheid voor schade aan derden van
• verzekeringnemer in zijn hoedanigheid van eigenaar/exploitant van een instelling voor gezondheidszorg;
• de overige in artikel 2.4 genoemde verzekerden in hun verzekerde hoedanigheid.
3.6.
Belanghebbende is, als verzekeringsnemer, verplicht de verschuldigde premiebetalingen aan de verzekeraar te voldoen. Voor het jaar 2020 bedroeg de premie inclusief assurantiebelasting € 680.711.
3.7.
Belanghebbende en de Stafmaatschap hebben de volgende overeenkomsten gesloten:
Samenwerkingsovereenkomst [belanghebbende] en [stafmaatschap] van 18 december 2014 (de samenwerkingsovereenkomst);
Overeenkomst honorariumafspraak, vergoedingen en doorberekening kosten 2015 van 7 december 2015 (de honorariumovereenkomst);
Productieovereenkomst 2020 van 18 mei 2020 (de productieovereenkomst).
In deze overeenkomsten wordt belanghebbende aangeduid als ‘de Instelling’ en de Stafmaatschap als ‘de Maatschap’. Elk van deze overeenkomsten is geldig in het onderhavige tijdvak.
3.8.
In artikel 25 van de samenwerkingsovereenkomst is bepaald:
“Artikel 25 - Beroepsaansprakelijkheidsverzekering
1. In het licht van artikel 7:642 BW draagt, tenzij anders overeengekomen, de Instelling zorg voor een aansprakelijkheidsverzekering die mede dekking geeft voor schade die door de Maatschap veroorzaakt wordt bij de uitoefening van haar werkzaamheden in het Ziekenhuis. Het daarop betrekking hebbende deel van de verzekeringspremie wordt door de Maatschap aan de Instelling vergoed.
2. Het staat de Maatschap vrij voor eigen rekening een aanvullende beroeps- aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten, zo mogelijk bij de verzekeringsmaatschappij waarbij de Instelling de aansprakelijkheidsverzekering heeft gesloten. "
3.9.
In artikel 6.2 van de honorariumovereenkomst is bepaald:
“"6.2 Gezamenlijke kosten Instelling en Maatschap voor beroepsaansprakelijkheids-verzekering […]
Ten aanzien van de verdeling van gezamenlijke kosten van Instelling en maatschap worden jaarlijks, […], afspraken gemaakt. Dit geldt in ieder geval specifiek voor de verdeling van de kosten van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering (jaarpremie, kapitaalversterking en eigen risico) […]
De afspraken over de verdeling van de kosten van de Beroepsaansprakelijkheidsverzekering zijn opgenomen in Bijlage 3 (Doorberekening Medirisk Aansprakelijkheidsverzekering vanaf 2015).”
In bijlage 3 bij de honorariumovereenkomst is bepaald:
“Betreft: Doorberekening MediRisk Aansprakelijkheidsverzekering vanaf 2015
[…]
Verdeelsleutel doorberekening kosten vanaf 2015
De t/m 2014 gehanteerde kostenverdeling van 50% ziekenhuis [toevoeging rechtbank: belanghebbende] en 50% medisch specialist (vrij gevestigd en in dienstverband) blijft gehandhaafd. Het aandeel medisch specialisten, betrekking hebbend op de vrijgevestigde medisch specialisten, wordt in één bedrag, per vrijgevestigd medisch specialist gespecificeerd op basis van een opgave van de Stafmaatschap , doorberekend aan de Stafmaatschap . Het aandeel voor rekening van de dienstverbanders komt voor rekening van [belanghebbende] . […]
Welke bedragen worden doorberekend
De doorberekening 2015 op basis van de genoemde verdeelsleutel omvat het aandeel van de vrij gevestigde medisch specialisten in jaarlijkse verzekeringspremie, een premie kapitaal-storting en het werkelijke schadebedrag van het (gemaximeerde) eigen behoud.(..)”
3.10.
In artikel 7 van de productieovereenkomst is bepaald:
“7. Kostendoorberekeningen
[…]
7.2
Gezamenlijke kosten Instelling en Maatschap voor beroepsaansprakelijkheids- verzekering
De kosten van de (Medirisk)-beroepsaansprakelijkheidsverzekering (jaarpremie, kapitaalverstrekking en eigen risico) worden tussen partijen gedeeld op basis van een verdeling 50% Ziekenhuis - 50% medische specialisten (op basis van aantal koppen en FTE), waarbij de laatste kosten van de dienstverbanders voor rekening komen van het Ziekenhuis. Vanwege gewijzigde BTW-wetgeving zijn alle doorberekeningen door het Ziekenhuis van de jaarpremie beroepsaansprakelijkheidsverzekering vanaf het jaar 2019 belast. Het BTW-risico ligt hierdoor vanaf het jaar 2019 bij de Maatschap.”
3.11.
Sinds 2015 belast belanghebbende jaarlijks 30% van de WA-premie door aan de Stafmaatschap . Voor het jaar 2020 is dat afgerond € 204.213, namelijk 30% van € 680.711 (zie 3.6). Ter zake van deze doorbelasting heeft belanghebbende € 42.885 omzetbelasting aan de Stafmaatschap in rekening gebracht en in het onderhavige tijdvak op aangifte voldaan.
Motivering
Is de doorbelasting van de WA-premie belast met omzetbelasting?
4. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de doorbelasting van de WA-premie de vergoeding vormt voor een door belanghebbende aan de Stafmaatschap verrichte prestatie. Deze prestatie bestaat uit het vrijwaren van de Stafmaatschap van schadeverhaal en is volgens de hoofdregel belast met 21% omzetbelasting, aldus de inspecteur.
4.1.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat tegenover de betaling door de Stafmaatschap geen (belastbare) prestatie van belanghebbende staat. De door de inspecteur bepleite prestatie – de vrijwaring - wordt volgens belanghebbende niet door haar aan de Stafmaatschap verricht. Ook bepleit belanghebbende dat het leerstuk ‘kosten voor gemene rekening’ op de doorbelasting van toepassing is, dan wel dat de doorbelasting een doorlopende post is of een daarmee gelijk te stellen bedrag.
4.2.
Subsidiair stelt belanghebbende dat als de doorbelasting van de WA-premie al de vergoeding vormt voor een prestatie, omzetbelastingheffing niettemin achterwege moet blijven, omdat daarop een vrijstelling van toepassing is. Belanghebbende voert daartoe aan dat de verzekeringsvrijstelling5.van toepassing is of de vrijstelling voor medische zorg6.naar analogie van het VAVO-arrest7.. De inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd betwist.
4.3.
Uit de in 3.4 en 3.5 weergegeven bepalingen uit de verzekeringsovereenkomst volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de dienst, bestaande uit de vrijwaring van de Stafmaatschap en de daaraan verbonden medisch specialisten voor aansprakelijkheid voor schade aan derden die zou kunnen ontstaan in de bevoegde uitoefening van het beroep door die specialisten, wordt verricht door de verzekeraar. De Stafmaatschap en de medisch specialisten zijn in de verzekeringsovereenkomst immers expliciet als verzekerden aangemerkt en zij kunnen, ook los van belanghebbende, direct die vrijwaring bij de verzekeraar inroepen. Belanghebbende is de verzekeringnemer en betaalt de verzekeringspremie aan de verzekeringsmaatschappij, waarvoor deze tevens de vrijwaring van de Stafmaatschap op zich neemt.
4.4.
Het in 4.3 gegeven oordeel brengt mee dat belanghebbende die vrijwaringsdienst niet verleent. Daarmee ontvalt de grond aan de stelling van de inspecteur dat de doorbelasting van een deel van de verzekeringspremie de vergoeding vormt voor die dienst, en dus ook de grond aan het heffen van omzetbelasting ter zake van die doorbelasting.
4.5.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij tegenover de doorbelasting van de WA-premie ook geen andere voor de omzetbelasting relevante prestatie ziet. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de doorbelasting enkel tot een bijdrage van de Stafmaatschap – als medeverzekerde – in de kosten van de door belanghebbende mede voor die Stafmaatschap afgesloten aansprakelijkheidsverzekering en vormt deze geen vergoeding voor enige prestatie. Derhalve is de doorbelasting onder deze omstandigheden dus niet belast met omzetbelasting. Belanghebbende heeft ter zake van die doorbelasting dan ook ten onrechte omzetbelasting op aangifte voldaan.
4.6.
Nog meer ten overvloede is de rechtbank van oordeel dat, zo toch sprake zou zijn van een belastbare dienst door belanghebbende aan de Stafmaatschap , die dienst een handeling is ter zake van verzekering die is vrijgesteld van omzetbelasting.8.9.Evenals in de zaak BGŻ Leasing van het Hof van Justitie10.wordt de toepassing van de verzekeringsvrijstelling in dat geval gestaafd door het doel van de btw-richtlijn, omdat wordt voorkomen dat over hetzelfde bedrag zowel omzetbelasting als assurantiebelasting wordt geheven. Een andersluidende opvatting zou naar het oordeel van de rechtbank leiden tot onbedoelde dubbele heffing.
4.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, omdat zij dat niet nodig acht om op het beroep te beslissen.
Conclusie en gevolgen
5. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting van € 42.885. Het beroep is dus gegrond.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Belanghebbende heeft in bezwaar niet gevraagd om vergoeding van haar kosten, zodat alleen voor de beroepsfase een proceskostenvergoeding wordt toegekend. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verleent een teruggaaf van € 42.885;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 360 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, en mr. V.A. Burgers en prof. dr. G. van Norden, rechters, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier op 29 mei 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier | Voorzitter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.11.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑05‑2024
Voor de onderlinge draagplicht tussen het ziekenhuis en de individuele hulpverlener gelden de algemene artikelen 6:10 en 6:102 van het BW.
In deze variant worden de kosten van schade tot een vooraf bepaald maximaal schadebedrag door belanghebbende zelf gedragen en is de schade boven dit bedrag verzekerd op basis van de vooraf bepaalde premie.
Artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB.
Artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van de Wet OB.
Hoge Raad 22 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:83 inzake de onderwijsvrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel o, van de Wet OB.
Artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB.
Artikel 135, eerste lid, onderdeel a, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 (de btw-richtlijn).
Naar analogie van Hof van Justitie 17 januari 2013 in de zaak BGŻ Leasing sp. z o.o., C‑224/11.
Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.