Rb. Noord-Nederland, 24-11-2015, nr. 18.930051-14
ECLI:NL:RBNNE:2015:5390, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
24-11-2015
- Zaaknummer
18.930051-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:5390, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 24‑11‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:2457, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:RBNNE:2014:6344, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 16‑12‑2014; (Proces-verbaal)
- Wetingang
Uitspraak 24‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Gevangenisstraf van dertig jaar voor dubbele moord en diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/930051-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
24 november 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ),
thans preventief gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
3 juni 2014, 5 augustus 2014, 6 augustus 2014, 21 oktober 2014, 12 december 2014,
16 december 2014, 16 februari 2015, 17 maart 2015, 9 juni 2015, 4 september 2015,
13 oktober 2015, 14 oktober 2015, 15 oktober 2015, 27 oktober 2015, 28 oktober 2015 en
10 november 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mrs. E. van der Meer en W. Anker, beide advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.H. Louwes.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente Westerveld, althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente Westerveld, althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van [slachtoffer 1] geschoten,
ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging (van een portemonnee met
inhoud, sleutels, een auto, sigaretten en/of een telefoon, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente Westerveld, althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van [slachtoffer 1] geschoten,
ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente Westerveld, althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, sleutels, een auto, sigaretten en/of een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van [slachtoffer 1] hebben/heeft geschoten, welk feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van [slachtoffer 2] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer 2] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 2] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van [slachtoffer 2] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de
zuurstoftoevoer voor [slachtoffer 2] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 2] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order en/of gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning aan/nabij [adres] van een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met inhoud, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van [slachtoffer 2] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer 2] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 2] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan/nabij [adres] heeft weggenomen een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met
inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben/heeft verschaft door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
- zich aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft vertoond waarbij
hun/zijn hoofd/gezicht (gedeeltelijk) was bedekt met een sjaal en/of een
bivakmuts, althans textiel, en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft vastgegrepen en/of in bedwang
hebben/heeft gehouden en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft bevolen op de buik op de
grond/vloer te gaan liggen en/of
- de handen/polsen en/of benen/enkels van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
hebben/heeft vastgebonden met tie-rips, althans dergelijke voorwerpen, en/of
- nadat [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] enige tijd van die tie-rips waren/was
ontdaan, deze opnieuw met tie-rips, althans dergelijke voorwerpen,
hebben/heeft vastgebonden en/of
- de keel/hals van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft
dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt
hebben/heeft gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd hebben/heeft
afgesloten,
welk feit de dood van [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van [slachtoffer 3] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 3] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van [slachtoffer 3] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 3] zijn/is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order en/of gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning aan/nabij [adres] van een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met inhoud, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van [slachtoffer 3] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 3] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan/nabij [adres] heeft weggenomen een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met
inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben/heeft verschaft door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
- zich aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft vertoond waarbij
hun/zijn hoofd/gezicht (gedeeltelijk) was bedekt met een sjaal en/of een
bivakmuts, althans textiel, en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft vastgegrepen en/of in bedwang
hebben/heeft gehouden en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft bevolen op de buik op de
grond/vloer te gaan liggen en/of
- de handen/polsen en/of benen/enkels van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
hebben/heeft vastgebonden met tie-rips, althans dergelijke voorwerpen, en/of
- nadat [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] enige tijd van die tie-rips waren/was
ontdaan, deze opnieuw met tie-rips, althans dergelijke voorwerpen,
hebben/heeft vastgebonden en/of
- de keel/hals van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft
dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt
hebben/heeft gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd hebben/heeft
afgesloten, welk feit de dood van [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.
Bewijs
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, [slachtoffer 1]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van moord, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is geweest van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Er was sprake van een gezamenlijk plan en verdachte was aanwezig op de plaats delict. Daarnaast is de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht geweest om te spreken van medeplegen. Zo heeft verdachte het slachtoffer naar zijn pincode gevraagd, heeft hij geholpen met het verslepen van het lichaam van het slachtoffer en heeft hij meegedeeld in de buit.
Ook kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, nu hij wist dat zijn medeverdachte een wapen had meegenomen. Daar komt bij dat er kort voor dit feit sprake is geweest van een bedreiging met een vuurwapen van een touringcarchauffeur, waarbij verdachte zijn medeverdachte heeft weerhouden van het gebruiken van vuurwapengeweld. Verdachte heeft zich gedurende enige tijd kunnen beraden op het te nemen besluit en heeft aldus de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Niet is komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachte hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Ook overigens is geen sprake van
contra-indicaties die maken dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte, mr. Van der Meer, heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de diefstal in vereniging kan worden bewezen. Van het ten laste gelegde geweld moet verdachte worden vrijgesproken, nu verdachte niet het oogmerk had om geweld toe te passen om de diefstal voor te bereiden of te vergemakkelijken. Het opzet van verdachte was enkel gericht op het dreigen met een vuurwapen.
Overwegingen van de rechtbank
Inleiding
Verdachte en zijn broer, medeverdachte, hebben het plan opgevat iemand te beroven. Zij zijn daartoe op zondag 4 november 2012 naar [locatie] gegaan en hebben uitgekeken naar iemand die er rijk uitzag. Verdachtes broer had een geladen pistool bij zich. Daarnaast waren er bivakmutsen meegenomen. [slachtoffer 1] was diezelfde middag met zijn hondjes op [locatie] aan het wandelen. Verdachten hebben [slachtoffer 1] uitgekozen als slachtoffer vanwege zijn duur uitziende auto. Zij besloten hem te beroven en hebben hem in de nabijheid van zijn auto opgewacht. Op het moment dat [slachtoffer 1] aan kwam lopen, is hij door de medeverdachte beschoten. Ten gevolge van de opgelopen schotwonden is [slachtoffer 1] overleden. Verdachte en zijn broer, medeverdachte, hebben het slachtoffer, alvorens hij overleed, naar zijn pincode en pinpas gevraagd. Ze hebben hem nadat hij was neergeschoten in een greppel gelegd en bedekt met bladeren en takken. Ze hebben daarna de auto, de telefoon en de portemonnee van [slachtoffer 1] meegenomen. In de portemonnee zat een bedrag van ongeveer € 50,-.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het behandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte en zijn broer, medeverdachte, een gezamenlijk plan hadden om een slachtoffer te beroven. Niet is gebleken dat er tevoren reeds een plan bestond om het slachtoffer te doden.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er ten tijde van de uitvoering van het plan bij verdachte opzet op de dood van het slachtoffer aanwezig is geweest of opzet met voorbedachte raad op zijn dood.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen bewijs om tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad op de dood te komen, zonder in speculaties te vervallen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde dood met voorbedachte raad. Het feit dat verdachte wist dat zijn broer, de medeverdachte, een - geladen - pistool had meegenomen, is onvoldoende om op grond hiervan aan te nemen dat er sprake was van voorbedachte raad op de dood. Het meenemen van het pistool kan immers evenzeer passen bij de verklaring van verdachte dat het plan was om het slachtoffer te bedreigen.
Er zijn voorts onvoldoende aanknopingspunten om ten aanzien van verdachte opzet op de dood van het slachtoffer aan te kunnen nemen, ook niet in voorwaardelijke zin. Uit de stukken in het dossier is niet gebleken dat verdachte wist dat de medeverdachte op het slachtoffer zou schieten. De omstandigheid dat verdachte zijn vingers in zijn oren zou hebben gedaan alvorens zijn medeverdachte op het slachtoffer schoot, is onvoldoende om (voorwaardelijk) opzet op de dood aan te kunnen nemen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair (moord), 1 subsidiair (doodslag gevolgd door een strafbaar feit) en 1 meer subsidiair ten laste gelegde (doodslag).
De rechtbank acht het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen (diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend)
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2012, opgenomen op pagina 1103 van procesdossier [dossiernaam 1] d.d. 30 juni 2014, inhoudende de relatering van [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2012 kwamen wij, verbalisanten, omstreeks 20:15 uur ter plaatse bij de woning van de vermiste [slachtoffer 1] . Zijn partner vertelde ons dat [slachtoffer 1] die dag was weggegaan in zijn auto, om in het bos te gaan wandelen. Hij zou met een uurtje terug zijn, maar dat was niet gebeurd.
Een proces-verbaal lijkvinding d.d. 13 november 2012, opgenomen op pagina 1189 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven:
Op 7 november 2012 werd in een bosperceel, gelegen aan [straatnaam] , gemeente Westerveld, het lijk aangetroffen van [slachtoffer 1] .
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d.
21 november 2012, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog, opgenomen in het Forensisch dossier [dossiernaam 2] op pagina 514 e.v. van map 11, behorend bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als diens verklaring:
Overledene: [slachtoffer 1] . Het overlijden van [slachtoffer 1] wordt volledig verklaard door uitval van lichaamsfuncties ten gevolge van verbloeding, opgetreden in het kader van schotletsels.
Een proces-verbaal, opgenomen op pagina 337 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] afgelegd op 1 april 2014, zakelijk weergegeven:
[verdachte] en ik waren met zijn tweeën in het bos van [pleegplaats 1] . We hadden een wapen en munitie.
We zaten in de sloot. Ik pakte het wapen en schoot op het slachtoffer. Wij liepen naar hem toe. Na de tweede keer vragen naar de pincode keek hij alleen naar boven. Hij rochelde nog en toen is hij weggegaan. We hebben hem naar de sloot gesleept en in de sloot gelegd.
We hebben takken over hem heen gelegd en hebben zijn sleutels gepakt. Ik ben in de auto van het slachtoffer weggereden.
Een proces-verbaal, opgenomen op pagina 349 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] afgelegd op 15 april 2014, zakelijk weergegeven:
We hebben sigaretten van het slachtoffer weggenomen.
Een proces-verbaal, opgenomen op pagina 477 e.v. van dossier [dossiernaam 1] d.d. 30 juni 2014, inhoudende de verklaring van verdachte, afgelegd op 31 maart 2014, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] en ik wilden geld hebben. Dat was ons motief. Ik ging rondkijken of ik iemand zag die er rijk uitzag. Ik zag dat het slachtoffer op de grond lag. Ik wilde zijn pinpas en pincode vragen. Maar daar was het te laat voor. Ik zei: "wat is je pincode, wat is je pascode", maar hij zei niks. Ik heb het slachtoffer de greppel in gesleept en takken op hem gelegd. We hebben een portemonnee, een rijbewijs, een ID-kaart, vijftig euro en een telefoon meegenomen.
Een proces-verbaal, opgenomen op pagina 513 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, afgelegd op 15 april 2014, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] en ik spraken af dat we zouden wachten tot hij terugkwam. Dan zouden we hem overvallen en geld eisen. U vraagt mij wat ik bedoel met overvallen. We hadden een wapen en we droegen een bivakmuts. We wilden geld van hem afpakken of zijn pinpas.
De door verdachte op de terechtzitting van 13 oktober 2015 afgelegde verklaring, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat [medeverdachte] en ik financiële problemen hadden. Wij hadden al eerder een touringcarchauffeur beroofd. We hebben hem onder schot gehouden met een wapen. Tijdens die beroving heb ik [medeverdachte] ervan weerhouden om te gaan schieten.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de diefstal in vereniging
Als uitgangspunt geldt dat voor medeplegen noodzakelijk is dat sprake moet zijn van een (bewuste) nauwe en volledige samenwerking gericht op het voltooien van het delict en een gezamenlijke uitvoering, dus dat de medeplegers willens en wetens – met opzet – samenwerken tot het verrichten van het strafbare gedrag.
De samenwerking moet intensief zijn, waarbij niet alle medeplegers noodzakelijkerwijs uitvoeringshandelingen verrichten. De intensieve samenwerking kan blijken uit – uitdrukkelijke of stilzwijgende – afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en/of het zich niet distantiëren daarvan. Handelingen verricht na afloop van het delict kunnen eveneens een indicatie voor medeplegen opleveren.
Uit de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte blijkt dat zij op 4 november 2012 samen naar het [locatie] zijn gegaan. Zij hadden gezamenlijk het plan opgevat om daar iemand te gaan beroven. Verdachten namen daartoe een vuurwapen en bivakmutsen mee. Nadat de medeverdachte het slachtoffer had neergeschoten, zijn verdachte en zijn medeverdachte naar hem toegelopen en hebben hem om zijn pincode gevraagd. Toen kort daarna bleek dat het slachtoffer was overleden hebben zij het lichaam van het slachtoffer samen naar een greppel gesleept. Zij hebben het lichaam in de greppel gelegd en bedekt met takken en bladeren. Vervolgens hebben zij onder andere sleutels, een portemonnee met inhoud en de auto van het slachtoffer weggenomen.
De rechtbank acht de diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het bij de diefstal in vereniging gepleegde vuurwapengeweld
Van de vraag of verdachte vooraf opzet had op enige vorm van (bedreiging met) geweld, moet worden onderscheiden de vraag of verdachte opzet had op het geweld dat (of de bedreiging daarmee die) uiteindelijk is gerealiseerd, omdat die laatste vorm van opzet niet vereist is (vergelijk de conclusie van mr. Knigge van het Parket bij de Hoge Raad d.d. 9 september 2014, ECLI:NL:PHR:2014:1939, welke conclusie door de Hoge Raad is gevolgd in het arrest van
4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3099).
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij ervan op de hoogte was dat zijn medeverdachte een geladen vuurwapen bij zich had. Gelet op dit feit, in combinatie met het feit dat de algemene ervaring leert dat mensen zich hun eigendommen niet zonder slag of stoot laten afnemen, concludeert de rechtbank dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat er geweld zou worden gebruikt bij de diefstal in vereniging. Bij die conclusie heeft de rechtbank mede betrokken dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zijn medeverdachte er tijdens een eerdere door hen gepleegde beroving van heeft moeten weerhouden om vuurwapengeweld toe te passen.
Daar komt nog bij dat verdachte zich niet gedistantieerd heeft van het door zijn medeverdachte gepleegde geweld. Integendeel; nadat zijn medeverdachte het slachtoffer had neergeschoten heeft verdachte het slachtoffer naar zijn pincode gevraagd, heeft hij zijn medeverdachte geholpen met het verslepen en bedekken van het lichaam en heeft hij diverse goederen van het slachtoffer weggenomen. Door zo te handelen heeft verdachte zich aangesloten bij het door zijn medeverdachte uitgeoefende geweld.
Tot slot overweegt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde strafverzwarende gevolg, in casu het overlijden van het slachtoffer, niet vereist is dat sprake is van opzet van verdachte op dat gevolg. Bij het strafverzwarende gevolg als bedoeld in het derde lid van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht gaat het immers om een geobjectiveerd bestanddeel, dat aan de opzeteis is onttrokken.
Gelet op het causaal verband tussen het uitgeoefende geweld en het gevolg en de mate van voorzienbaarheid daarvan voor verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het gevolg redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde, [slachtoffer 2 en 3]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde, telkens het medeplegen van moord, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte, mr. Van der Meer, heeft betoogd dat verdachte van het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft aangevoerd dat het bewijs voor het opzettelijk om het leven brengen van de slachtoffers aanwezig is. Dat er sprake is geweest van voorbedachte raad kan niet worden bewezen. Pas op het moment dat verdachte en zijn medeverdachte in de gang van de woning stonden, bracht de medeverdachte ter sprake dat zij de slachtoffers om het leven zouden gaan brengen. Direct daarop volgend zijn beide verdachten naar de kamer gegaan waar de slachtoffers zich bevonden en hebben zij hen van het leven beroofd. De tijdspanne tussen het voornemen en de daad is zeer kort geweest en dat levert volgens de Hoge Raad een contra-indicatie op die maakt dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarnaast is de gelegenheid tot nadenken over het voorgenomen besluit pas ontstaan dan wel samengegaan met de tenuitvoerlegging van het voorgenomen besluit. Ook dat levert volgens de Hoge Raad een contra-indicatie op voor het aanwezig zijn van voorbedachte raad.
Overwegingen van de rechtbank
Inleiding
Verdachten hebben het plan opgevat de bewoners van een woning te [pleegplaats] te beroven. Verdachten hebben zich daartoe verscheidene dagen in de bossen rond [pleegplaats] opgehouden om te observeren wie zij als slachtoffer zouden kiezen. De keuze viel op het echtpaar [slachtoffer 2 en 3] dat woonachtig was aan [adres] omdat het ging om oudere mensen, die thuis waren. Op de avond van 24 juli 2013 zijn verdachten de woning van het echtpaar [slachtoffer 2 en 3] binnengedrongen. Toen hun aanwezigheid bekend was geworden hebben zij het echtpaar [slachtoffer 2 en 3] geboeid met tierips. Zij hebben [slachtoffer 2] gedwongen geld over te maken van de spaarrekening naar de gewone bankrekening en de pinpas en pincode af te geven. Voorts hebben verdachten de slachtoffers een voicemailbericht in laten spreken dat zij drie weken afwezig zouden zijn en een briefje voor de buren laten schrijven met eenzelfde mededeling. Daarna hebben ze de slachtoffers wederom geboeid op bed laten liggen. Verdachten hebben de slachtoffers vervolgens van het leven beroofd. Verdachte heeft [slachtoffer 3] gewurgd en medeverdachte heeft [slachtoffer 2] gewurgd. Verdachten hebben de woning opgeruimd achtergelaten en de slachtoffers bedekt met een dekbed, zodat de indruk zou worden gewekt dat er niemand thuis was. Daarna zijn verdachten uit de woning vertrokken onder medeneming van onder andere een tas, een IPad, sieraden en ongeveer € 150,-. Van de buitgemaakte pinpas hebben verdachten geen gebruik kunnen maken, omdat ze de verkregen pincode bleken te hebben verbrand.
De rechtbank acht het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 augustus 2013, opgenomen op pagina 1895 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven:
Op 28 juli 2013 was ik in de slaapkamer van de woning aan [adres] te [pleegplaats] . De dekens van het bed waren opgemaakt tot aan het hoofdeind. Nadat het rechter dekbed was opengeslagen, zag ik het lichaam van een vrouw liggen. Het was duidelijk dat er ook iemand onder het andere dekbed lag.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2013, opgenomen op pagina 1943 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant 4] , zakelijk weergegeven:
Uit onderzoek is vast komen te staan dat op 25 juli 2013 om 00:08 uur een overboeking van € 25.016,- was verricht vanaf een rekeningnummer van de [bank] naar het [rekeningnummer] . Van dat rekeningnummer is het echtpaar [slachtoffer 2 en 3] rekeninghouder.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d.
18 december 2013, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog, opgenomen in het Forensisch dossier [dossiernaam 3] op pagina 187 e.v. van map 12, behorend bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als diens verklaring:
Overledene: [slachtoffer 2] . Bij de sectie op het lichaam werd geen toxicologische en geen zekere anatomische doodsoorzaak gevonden. Verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals en/of bedekking van het lichaam bij verlies of vermindering van handelingsbekwaamheid van het slachtoffer dienen te worden overwogen.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d.
3 december 2013, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog, opgenomen in het Forensisch dossier [dossiernaam 3] op pagina 223 e.v. van map 12, behorend bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als diens verklaring:
Overledene: [slachtoffer 3] . Bij de sectie op het lichaam werd geen zekere doodsoorzaak aangetoond. Gelet op de bevindingen aan de hals, de tong, en de gegevens betreffende de situatie waarin het lichaam werd aangetroffen dient verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals, smoren of onvoldoende zuurstof in de inademingslucht ten gevolge van bedekking van het lichaam (bij verlies of vermindering van handelingsbekwaamheid van het slachtoffer), al dan niet in combinatie, te worden overwogen.
Een proces-verbaal, opgenomen op pagina 302 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] afgelegd op 31 maart 2014, zakelijk weergegeven:
De man liet zien hoeveel hij op de bank had. Dat heeft hij allemaal overgemaakt naar zijn normale rekening. Toen dat klaar was stonden [verdachte] en ik in de hal. Ik zei tegen [verdachte] : "ja, dit moeten we afmaken". De man en vrouw lagen op hun eigen bed. Ik ging naar de man toe. Op een gegeven moment ging ik op hem zitten. [verdachte] liep richting de vrouw.
We hebben onder andere een IPad en een doos met steentjes meegenomen. Het blaadje waar de pincode op stond bleken we op het vuur te hebben gegooid.
Een proces-verbaal, opgenomen op pagina 513 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, afgelegd op 15 april 2014, zakelijk weergegeven:
We hebben de slachtoffers een voicemail in laten spreken en een briefje aan de buren laten schrijven met de mededeling dat ze een paar weken weg zouden zijn. U vraagt mij hoe ik wist op welke manier ik iemand moest wurgen. We hadden op elkaar geoefend en filmpjes op internet gezien. Mocht het zover komen, dan was dit de beste, meest humane manier. We stonden in de gang. We overlegden wat we verder moesten doen. Mijn broer zei: "We gaan ze kapot maken". Op een gegeven moment dacht ik: "ok, boeie". Mijn broer vroeg: "wie wil jij: man of vrouw"? [medeverdachte] heeft de man gewurgd en ik ben bovenop de vrouw gaan zitten en heb haar gewurgd. Volgens mij stond er in onze "Bijbel", ons instructieboekje, dat als ze dood waren, we ze zouden begraven in het bos. We hadden dan een gat gegraven met een schep. We hadden een legerschep mee naar [pleegplaats] .
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde
Voorbedachte raad
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt voor het aannemen van voorbedachte raad het volgende beoordelingskader:
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar aan contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) uiteindelijk tot het oordeel leiden dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat hij gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Om te kunnen beoordelen of verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, stelt de rechtbank op grond van de zich in het dossier bevindende stukken het volgende vast.
Nadat [slachtoffer 2] geld van de spaarrekening naar de betaalrekening had overgemaakt en verdachten de pincode van die betaalrekening hadden genoteerd, hebben verdachten beide slachtoffers vastgebonden op hun bed neergelegd. Vervolgens zijn verdachte en zijn medeverdachte naar de gang gegaan, alwaar zij hebben overlegd.
De medeverdachte heeft op de gang aan verdachte voorgesteld om de slachtoffers te doden. Verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment ten aanzien van dat voorstel dacht "oké, boeie". Verdachte en zijn medeverdachte hebben toen een rolverdeling gemaakt. Verdachte zou de vrouw doden en zijn medeverdachte zou de man doden. Verdachte en zijn medeverdachte zijn vervolgens naar de kamer gegaan waar de slachtoffers op bed lagen. Volgens plan heeft de medeverdachte de man en verdachte de vrouw gewurgd.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn medeverdachte van tevoren rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat zij hun slachtoffers zouden doden. De rechtbank wijst daarbij op de verklaring van verdachte zelf, waaruit blijkt dat hij en zijn medeverdachte op elkaar hadden geoefend hoe zij iemand moesten wurgen. Daarnaast hadden verdachte en zijn medeverdachte een boekje, hun 'Bijbel', waarin stond dat mogelijke dodelijke slachtoffers in het bos begraven moesten worden. Verdachte en zijn medeverdachte hadden daartoe een schep mee naar [pleegplaats] genomen. Dat verdachte rekening kon en mocht houden met het overlijden van slachtoffers, valt af te leiden uit het feit dat hij eerder bij de beroving op het [locatie] betrokken was. Bij die beroving bracht zijn medeverdachte het slachtoffer om het leven.
Van de kant van de verdediging is aangevoerd dat er sprake is van twee contra-indicaties die maken dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het gaat dan om de korte tijdspanne tussen het voornemen en de daad en de situatie dat de gelegenheid tot nadenken over het voorgenomen besluit pas is ontstaan dan wel is samengegaan met de tenuitvoerlegging van het voorgenomen besluit.
Verdachte en zijn medeverdachte hielden reeds rekening met een mogelijke doding van de slachtoffers voordat zij zich naar [pleegplaats] begaven, zoals hierboven uiteen is gezet. Later hebben verdachte en medeverdachte op de gang gesproken over het doden van de slachtoffers, hebben zij een rolverdeling gemaakt en hebben ze vervolgens overeenkomstig deze rolverdeling elk een slachtoffer om het leven gebracht. Onder deze omstandigheden is er sprake van een welbewuste beslissing om te doden en een handelen overeenkomstig zo'n welbewust genomen beslissing zoals bij voorbedachte raad aan de orde is.
Van een korte tijdspanne tussen het voornemen en de daad en van de situatie dat de gelegenheid tot nadenken over het voorgenomen besluit pas is ontstaan dan wel is samengegaan met de tenuitvoerlegging van het voorgenomen besluit, is dan ook geen sprake.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meest subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 4 november 2012 in de gemeente Westerveld, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, sleutels, een auto, sigaretten en een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat zijn medeverdachte met behulp van een vuurwapen kogels door het lichaam van [slachtoffer 1] heeft geschoten, welk feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op 25 juli 2013 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van [slachtoffer 2] dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt gehouden.
3.
hij op 25 juli 2013 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van [slachtoffer 3] dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt gehouden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft
2. medeplegen van moord
3. medeplegen van moord
Strafbaarheid van de feiten
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Rapportages
Voor de vraag of er mogelijk sprake is van psychiatrische stoornissen en/of een persoonlijkheidsstoornis en een verminderde toerekeningsvatbaarheid voor de ten laste gelegde feiten heeft de rechtbank de beschikking over een rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC), opgemaakt op 28 november 2014, door de deskundigen psychiater P.K.J. Ronhaar en psycholoog B.H. Boer, en over een later opgestelde Pro Justitia rapportage van eveneens in het NRGD ingeschreven deskundigen, psychiater C.J.J.C.M. van Gestel en psycholoog M.M.F. van Casteren, verder aan te duiden als contra-rapportage, opgemaakt op 31 augustus 2015. Aan deze contra-rapportage ligt, evenals bij de rapportage van het PBC het geval is, ten grondslag een onderzoek door een psychiater, een psycholoog en een milieuonderzoek, terwijl verdachten zowel voor de rapportage van het PBC als voor de contra-rapportage enige tijd zijn geobserveerd.
Stoornis en toerekeningsvatbaarheid
PBC rapportage
In de PBC rapportage wordt, kort gezegd en samengevat, tot het volgende geconcludeerd:
Een ernstige verwaarlozing en gestoorde hechting in de vroege jeugd hebben diepe sporen getrokken in verdachtes persoonlijkheidsontwikkeling, er is bovendien sprake van een aandachtstekortstoornis, ADD. Hij is op alle levensgebieden vastgelopen en disfunctioneert al vanaf de puberteit.
Verdachte heeft zich steeds verder teruggetrokken uit het sociale leven en richtte zich uiteindelijk alleen nog op zijn broer, de medeverdachte. Verdachte is kwetsbaar voor beïnvloeding door zijn broer, maar volgt hem niet blindelings. Hij is in enige mate beperkt in zijn keuzes.
Voor de vraag in hoeverre verdachte toerekeningsvatbaar is te achten wordt wat betreft de dood van [slachtoffer 1] onderscheid gemaakt tussen verschillende mogelijke scenario’s. Gelet op hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard is het scenario dat verdachte vooraf geen weet had van de doding en hij plotseling werd geconfronteerd met het handelen van zijn broer, van toepassing. In dit scenario wordt verdachte in de rapportage van het PBC verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Overwogen wordt dat verdachte bij dit scenario, tegen de achtergrond van zijn gestoorde hechting, een grote loyaliteit heeft naar zijn broer en vooral ook vanwege zijn aandachts- en concentratieproblemen en de vertraagde cognitieve informatieverwerking niet goed in staat was onmiddellijk en adequaat in te grijpen.
Wat betreft de dood van het echtpaar [slachtoffer 2 en 3] gaan de deskundigen uit van het scenario dat verdachte tevoren wist van het doden van het echtpaar [slachtoffer 2 en 3] . Ook de rechtbank gaat ervan uit dat verdachte tevoren reeds met zijn broer heeft gesproken over de mogelijkheid van het doden van de slachtoffers.
Overwogen wordt dat verdachte zich in zijn leegte gemakkelijk laat vullen door ideeën van zijn broer en niet erg geneigd is zich daartegen af te zetten. Vooral in combinatie met zijn broer kon hij tot het feit komen. Hij is echter niet zodanig beïnvloedbaar dat hij als het ware overgeleverd was aan zijn broer. Verdachte wordt daarom voor dit feit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Contra-rapportage
In de contra-rapportage wordt gesproken over een gebrekkige identiteitsontwikkeling waar een ernstige hechtingsproblematiek ten grondslag ligt. Hij is vervreemd van zichzelf en anderen. Verdachte komt uit zichzelf tot niets en voelt zich zonder zijn broer verloren. Afstand nemen van zijn broer is voor hem onvoorstelbaar. Door zijn hechtenisproblematiek voelt hij geen empathie naar anderen. Bij de ten laste gelegde feiten speelde steeds dezelfde dynamiek: broer/medeverdachte maakte de plannen en vertelde verdachte wat hij moest doen en verdachte volgde hem kritiekloos en deed wat zijn broer hem opdroeg. Verdachte had besef van het wederrechtelijk karakter van zijn handelen, maar door de aanzienlijke persoonlijkheidsstoornis is hij niet in staat geweest volgens dat besef te handelen. Geadviseerd wordt de ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen.
In de contra-rapportage wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Door de deskundigen is uiteengezet dat zij, overeenkomstig de laatste inzichten, een zogenaamde driepunts-schaal hanteren ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid: toerekeningsvatbaar, verminderd toerekeningsvatbaar of ontoerekeningsvatbaar. Op grond hiervan kunnen zij geen verdere keus maken in de mate waarin de toerekeningsvatbaarheid is verminderd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de deskundigen in zoverre dat de rechtbank, mede gelet op hetgeen bewezen wordt verklaard ten aanzien van feit 1, uit zal gaan van een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van alle drie de feiten.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair,
2 primair en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie onder andere rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen die de feiten voor de nabestaanden hebben gehad, de (proces)houding van verdachte en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Nu Nederland de mogelijkheid van gratieverlening kent, is er sprake van "any prospect of release". Daarmee wordt in Nederland voldaan aan de jurisprudentie van het EHRM. Daaraan doet, aldus de officier van justitie, niet af dat er weinig gratieverzoeken worden ingewilligd.
Standpunt van de verdediging
Mr. Anker heeft bepleit dat bij ongewijzigd gratiebeleid een levenslange gevangenisstraf vanaf de oplegging in strijd is met artikel 3 EVRM en ook overigens in deze zaak niet passend en aangewezen is. De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een lange tijdelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een (middellange) onvoorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege of een lange tijdelijke gevangenisstraf en de tbs-maatregel met toepassing van artikel 37b lid 2 Sr.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen op zich een zeer lange gevangenisstraf. Het gaat om twee moorden én diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend.
Moorden zijn de meest ernstige feiten die in het Wetboek van Strafrecht voorkomen. De maximumstraf voor deze feiten is een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal dertig jaar. Op grond van artikel 10 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht is de maximale tijdelijke gevangenisstraf die in dit geval voor deze drie feiten samen kan worden opgelegd ook dertig jaar.
De slachtoffers waren niets vermoedende burgers die vanwege financieel gewin om het leven zijn gebracht. Verdachte en zijn medeverdachte hebben met hun handelen onnoemelijk leed toegebracht aan de nabestaanden van de slachtoffers. Leed dat door geen straftoemeting of schadevergoeding kan worden vergoed.
Ondanks het feit dat de medeverdachte het initiatief nam en verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte wel degelijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een levenslange gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, niet op zijn plaats is. Wel is een zeer langdurige gevangenisstraf aan de orde. De vraag rijst of dit de maximale tijdelijke straf van dertig jaar moet zijn. Alles wegende, ook de straf tot welke de rechtbank is gekomen ten aanzien van de medeverdachte, beantwoordt de rechtbank die vraag bevestigend. De ernst van de feiten laten een lagere straf, ook niet als rekening wordt gehouden met de geringere rol van verdachte en zijn enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid, niet toe.
Opleggen maatregel
Tijdens de terechtzitting is de vraag aan de orde gesteld of er aanleiding is over te gaan tot het opleggen van de maatregel ter beschikking stelling met dwangverpleging.
In beide rapportages zijn de deskundigen van oordeel dat er sprake is van een laag tot matig recidivegevaar. Laag (contra-expertise) dan wel laag tot matig (PBC rapportage) in geval verdachte niet samen met zijn broer is, samen met zijn broer wordt het recidivegevaar in beide rapportages als hoog ingeschat. In de PBC rapportage wordt geen behandeling in een gedwongen kader geadviseerd, omdat verdachte uit zichzelf niet tot agressie is geneigd.
In de contra-rapportage wordt evenmin een intensieve gedwongen behandeling als noodzakelijk gezien. Behandeling wordt geadviseerd in het kader van een penitentiair programma gericht op resocialisering.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor het opleggen van een tbs maatregel - er is sprake van een ernstig feit, er is sprake van een recidiverisico en er is sprake van een stoornis – zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van deze maatregel
Voor het opleggen van de maatregel ter beschikking stelling met dwangverpleging na een zeer langdurige gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank slechts in uitzonderlijke gevallen aanleiding. Gelet op de rapportage van de deskundigen, waarin een dergelijke maatregel niet wordt geadviseerd, omdat behandeling en resocialisatie in het gedwongen kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling kan plaatsvinden, acht de rechtbank zo’n situatie niet aanwezig.
Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde)
[benadeelde partij 1]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. M.A.I. Witlox, heeft ter terechtzitting de materiële schade op een bedrag van € 21.850,87 gesteld, bestaande uit € 20.640,00 voor gederfd levensonderhoud, € 1.067,87 voor reiskosten in het kader van het strafproces en
€ 143,00 voor de eigen bijdrage voor rechtsbijstand.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 21.850,87, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van hoofdelijkheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdediging voor wat betreft de hoogte van vordering wil aansluiten bij hetgeen is vastgesteld conform de beslissing van de rechtbank te Groningen
d.d. 1 november 2005. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsman de rechtbank primair verzocht om deze niet op te leggen, omdat in deze zaak het niet voldoen aan de betalingsverplichting slechts zal leiden tot een verlenging van de detentie van verdachte. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om met de draagkracht van verdachte rekening te houden en de vervangende hechtenis te bepalen op 1 dag.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal het opleggen van de vervangende hechtenis beperken tot 1 dag.
[benadeelde partij 2]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. N.T.G. Greven, heeft ter terechtzitting de materiële schade op een bedrag van € 63.859,04 gesteld, bestaande uit € 58.264,86 voor gederfd levensonderhoud, € 1.482,55 voor gemaakte kosten ter onderbouwing van de vordering benadeelde partij en € 4.111,63 voor begrafeniskosten. De schade voor gederfd levensonderhoud is beperkt tot de periode vanaf het overlijden tot 1 oktober 2015.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 63.859,04, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van hoofdelijkheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de gevorderde kosten ten behoeve van de lijkbezorging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de kosten voor gederfd levensonderhoud heeft de raadsman de vraag opgeworpen of deze vordering, gelet op de omvang, een onevenredige belasting van het strafproces meebrengt. De benadeelde partij dient daarom niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard indien daarvan sprake is.
Ten aanzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsman de rechtbank primair verzocht om deze niet op te leggen, omdat in deze zaak het niet voldoen aan de betalingsverplichting slechts zal leiden tot een verlenging van de detentie van verdachte. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om met de draagkracht van verdachte rekening te houden en de vervangende hechtenis te bepalen op 1 dag.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade ten aanzien van de begrafeniskosten en de kosten berekening gederfd levensonderhoud voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering, dat niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, gegrond en voor toewijzing vatbaar tot een bedrag van € 5.594,18.
Met betrekking tot de kosten gederfd levensonderhoud overweegt de rechtbank het volgende:
Op grond van art. 361, derde lid, Sv (jo art. 415 Sv) kan de rechter indien de behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar zijn oordeel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, bepalen dat de vordering geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering of dat deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor wat betreft de vordering terzake het gederfde levensonderhoud (ex art. 6:108 BW) ligt aan de vordering een schadeberekening ten grondslag van Het RekenBureau b.v. d.d. 17 juni 2015 met bijlagen. De raadsman van verdachte heeft weliswaar gesteld dat de berekening dusdanig complex is dat deze schadepost een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, maar er is van zelfs een begin van betwisting van de hoogte, de afzonderlijke posten of gehanteerde berekeningsmethode die tot de vordering heeft geleid geen sprake.
Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering een aanzienlijke vertraging en een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De vordering leidt de rechtbank tot het navolgende:
In de onderhavige zaak was sprake van een gezamenlijke huishouding, en derhalve komt [benadeelde partij 2] in beginsel een vorderingsrecht ex artikel 6:108 BW toe. De hoogte van de vordering is onder meer afhankelijk van de hoogte van het gezinsinkomen van voor en na het overlijden van [slachtoffer 1] .
Blijkens het proces-verbaal (pg’s 619-659) heeft [benadeelde partij 2] daarover onder meer gezegd dat de woonlasten door [slachtoffer 1] werden betaald, terwijl zij de lopende kosten voor de huishouding voor haar rekening nam; dat zij ieder hun eigen rekeningen hadden en niet over pasjes van elkaars rekeningen beschikten en dat er over en weer geen voorzieningen waren getroffen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat zij ieder min of meer gelijkelijk in de gezamenlijke huishouding bijdroegen, maar daarnaast ieder hun eigen inkomen behielden. Tot het gezinsinkomen rekent de rechtbank dan ook de gezamenlijk gedragen kosten.
Uit de berekening van het RekenBureau blijkt dat voor de hoogte van de vordering beide inkomens ten volle zijn meegenomen als het “gezinsinkomen”. Zoals hiervoor uiteengezet is dat niet waar de rechtbank vanuit gaat. Nu evenwel uit de beschikbare stukken geen exacte bedragen naar voren komen, zal de rechtbank gebruikmaken van haar bevoegdheid, de omvang van de schade nu deze niet met nauwkeurigheid kan worden vastgesteld, te schatten.
Een andere factor is de vraag over welk aantal levensjaren de inkomstenderving zou moeten worden berekend. Bij schrijven van 1 oktober 2015 en ter zitting nader toegelicht beperkt [benadeelde partij 2] thans haar vordering tot de periode van overlijden tot 1 oktober 2015, op welke datum zij een gezamenlijke huishouding met een ander is gaan voeren. Deze beperking komt de rechtbank redelijk voor.
De rechtbank is van oordeel dat schade als gevolg van gederfd levensonderhoud tot een geschat bedrag van € 30.000,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal het opleggen van de vervangende hechtenis beperken tot 1 dag.
Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde)
[benadeelde partij 3]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. R. Korver, heeft ter terechtzitting de materiële schade op een bedrag van € 17.054,55 gesteld en de immateriële schade op een bedrag van
€ 35.000,00.
[benadeelde partij 4]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. R. Korver, heeft ter terechtzitting de materiële schade op een bedrag van € 9.051,24 gesteld en de immateriële schade op een bedrag van
€ 35.000,00.
De gevorderde materiële schade bestaat uit € 7.347,80 voor reis- en verblijfkosten in het kader van het strafproces en € 1.703,44 voor opgenomen verlofdagen.
[benadeelde partij 5]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. R. Korver, heeft ter terechtzitting de immateriële schade op een bedrag van € 35.000,00 gesteld in verband met shockschade omdat hij de slachtoffers dood in hun woning heeft aangetroffen dan wel vanwege affectieschade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor alle drie de nabestaanden geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiele en immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van hoofdelijkheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de gevorderde reiskosten en verlofkosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat nabestaanden - buiten de in de wet geregelde gevallen - geen immateriële schade kunnen vorderen. Op dat punt moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Ook het toekennen van shockschade staan de bepalingen van strafvordering aan een ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de weg. Een vordering tot vergoeding van shockschade dient te worden getoetst aan strikte criteria die in de civiele jurisprudentie zijn ontwikkeld. De vraag is of aan die criteria wordt voldaan.
Ten aanzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsman de rechtbank primair verzocht om deze niet op te leggen, omdat in deze zaak het niet voldoen aan de betalingsverplichting slechts zal leiden tot een verlenging van de detentie van verdachte.
Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om met de draagkracht van verdachte rekening te houden en de vervangende hechtenis te bepalen op 1 dag.
Beoordeling
Met betrekking tot de door de nabestaanden gevorderde immateriële schade in verband met affectieschade overweegt de rechtbank als volgt:
Namens [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] (verder te noemende nabestaanden) is gevorderd verdachte te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade die zij hebben geleden ten gevolge van het overlijden van hun (schoon)ouders en de wijze waarop hun (schoon)ouders door toedoen van verdachte de dood hebben gevonden.
De rechtbank hecht er allereerst aan te benoemen dat zij begrijpt en erkent dat aan de nabestaanden groot leed is aangedaan door het om het leven brengen van hun (schoon)ouders. Leed dat nog is vergroot omdat lange tijd onduidelijk was wat er precies is gebeurd.
De rechtbank dient evenwel de vordering waar het hier om gaat op zijn juridische merites te beoordelen.
Nationaal recht
Naar het huidige Nederlandse recht is de mogelijkheid voor vergoeding van immateriële schade in verband met verlies van een dierbare zeer beperkt. Vaste jurisprudentie is dat slechts de situatie als bedoeld in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder a, BW, de zogenoemde shockschade voor vergoeding in aanmerking kan komen. Hieronder valt niet de immateriële schade die is veroorzaakt door het verdriet vanwege het overlijden/om het leven brengen van een dierbare, ook wel genoemd affectieschade. De vorderingen zijn (vooreerst) gebaseerd op affectieschade.
Internationaal recht
Zijdens de nabestaanden is aangevoerd dat er aanleiding is om, in afwijking van het geldende recht, over te gaan tot vergoeding van affectieschade.
Hierbij is aansluiting gezocht bij Europese Richtlijn 2012/29 EU (die het slachtofferbegrip uitbreidt tot familieleden van slachtoffers) in relatie tot artikel 8 EVRM; het thans aanhangige wetsontwerp 34.236 (Wet tot implementatie van de richtlijn 2012/29/EU inzake minimumnormen voor slachtoffers van strafbare feiten) en voor wat betreft de hoogte van de vordering bij het wetsvoorstel 34.257 inzake affectieschade.
De rechtbank kan dit beroep niet honoreren op grond van het volgende.
Artikel 8 EVRM
Artikel 8 EVRM noopt - naar de Hoge Raad heeft geoordeeld in het Taxibusarrest – er niet toe dat in de wetgeving wordt voorzien in een recht op (immateriële) schadevergoeding aan de ouder die een kind verliest als gevolg van het onrechtmatig handelen of nalaten van een ander. De Hoge Raad voegde daar aan toe in het arrest Vilt (HR 2009: BI 8583) dat dit niet anders is, als het gaat om (immateriële) schadevergoeding aan de nabestaanden van de slachtoffers van een opzettelijk misdrijf.
Richtlijn 2012/92
Ook aan richtlijn 2012/29/EU kan een dergelijk recht niet worden ontleend. In beginsel heeft een Europese richtlijn werking tussen burgers en overheid, niet tussen burgers onderling. Alleen in uitzonderingsgevallen, indien het gaat om een algemeen beginsel van het recht van de Europese Unie, kan dat anders zijn ( HvJ EU, 15-01-2014, C-176/12). Een zodanig recht lijkt hier niet aan de orde.
Bovendien rijst de vraag of de richtlijn op dit punt voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk is om rechtstreekse werking te kunnen hebben. Uit artikel 16 van de richtlijn in samenhang met overweging 19 van de preambule van de richtlijn zou mogelijk kunnen volgen dat de lidstaten een regeling moeten treffen waarbij als uitgangspunt dient te gelden dat ook aan nabestaanden van een slachtoffer, de indirecte slachtoffers, een schadevergoeding toekomt. Op welke schade de richtlijn daarbij het oog heeft, op welke wijze dat zou moeten gebeuren en of dat in of buiten het strafproces zou moeten gebeuren wordt echter open gelaten. Evenzeer is niet zonder meer duidelijk wat er zou moeten gebeuren in geval van strafbare feiten die zijn gepleegd voor ommekomst van de inwerkingtreding van de richtlijn.
Richtlijnconforme interpretatie
Tot slot is nog geopperd dat richtlijnconforme interpretatie zou kunnen leiden tot toewijzing van de vordering. Ook dit betoog kan de rechtbank niet volgen.
Als er geen sprake is van rechtstreekse werking of wanneer het gaat om de vaststelling van rechten tussen burgers onderling kan inderdaad onder omstandigheden een richtlijnconforme interpretatie uitkomst bieden, echter alleen indien een richtlijnconforme interpretatie niet tot een oplossing contra legem, een oplossing in strijd met de wet, leidt. De Hoge Raad heeft echter één en andermaal uitgemaakt dat binnen het gesloten systeem van de artikelen 6.106 e.v. BW het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om te dezer zake in afwijking van het wettelijk stelsel, via interpretatie van het huidige wettelijke systeem tot toewijzing van een aanspraak op enige vorm van overlijdensschade, anders dan in de huidige wettelijke regeling is voorzien, te komen.
Wetsvoorstel 34.257
Tot slot ziet de rechtbank ook in een beroep op het onlangs bij de Tweede kamer ingediende wetsvoorstel “affectieschade” geen ruimte om reeds thans tot vergoeden van affectieschade te komen. Zoals de Hoge Raad reeds herhaalde malen heeft gesteld, heeft de rechter niet de vrijheid om, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging van de wet op dit punt, een zodanige vergoeding toe te kennen.
De rechtbank zal de vorderingen voor zover zij zien op het toekennen van schadevergoeding als gevolg van zogenaamde affectieschade dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking de door nabestaande [benadeelde partij 5] aan zijn vordering ten grondslag gelegde shockschade overweegt de rechtbank dat ook deze grond niet tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade kan leiden.
Naar vaste jurisprudentie is van shockschade als bedoeld in artikel 6:106 BW alleen sprake bij schade die is ontstaan door een hevige emotionele schok door het direct waarnemen van de gebeurtenis of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan door een naaste, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
De daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank stelt voorop dat zij zich zeer wel realiseert dat het aantreffen van de slachtoffers een hevige schok teweeggebracht heeft.
Maar nog daargelaten de vraag of die fysieke waarneming heeft te gelden als een confrontatie als bedoeld in het Taxibus-arrest, moet beoordeeld worden of die waarneming een hevige schok teweeggebracht heeft, waaruit geestelijk letsel (een psychiatrisch erkend ziektebeeld) voortvloeit. Nu ter onderbouwing daarvan geen feiten of omstandigheden zijn gesteld en evenmin nadere stukken zijn overgelegd, dient ook dat deel van de vordering als niet voldoende onderbouwd niet ontvankelijk verklaard te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de door de nabestaanden gevorderde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering, dat niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal het opleggen van de vervangende hechtenis beperken tot 1 dag.
Inbeslaggenomen goederen
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de in beslag genomen goederen, zoals vermeld op de in het dossier aanwezige beslaglijst, als volgt moet worden beslist:
Teruggave aan de rechthebbenden
Nummers 1, 3, 5, 7, 8, 10, 16, 23 en 24
Vernietiging
Nummers 2, 4, 17, 18, 19, 20, 21, 22 en 25
Bewaring
6, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 31, 39, 51, 56, 57, 58, 59, 63, 64, 65, 71, 77, 78 en 80
Teruggave aan verdachten
26, 28, 29, 30, 33, 34, 35, 36, 37, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 50, 52, 60, 61, 62, 66, 67, 68, 69 en 70
Onttrekking aan het verkeer
27, 32, 38, 40, 49, 53, 54, 55, 72, 73, 74, 75, 76 en 79
Toepasselijke wettelijke voorschriften
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meest subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
[benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 21.850,87 (zegge: eenentwintig duizend achthonderd vijftig euro en zevenentachtig eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 21.850,87 (zegge: eenentwintig duizend achthonderd vijftig euro en zevenentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
[benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 35.594,18 (zegge vijfendertigduizend vijfhonderdvierennegentig euro en achttien eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van € 35.594,18 (zegge vijfendertigduizend vijfhonderdvierennegentig euro en achttien eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
[benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 3] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 17.054,55 (zegge zeventienduizend vierenvijftig euro en vijfenvijftig eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 3] te betalen een bedrag van 17.054,55 (zegge zeventienduizend vierenvijftig euro en vijfenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in het overige deel van haar vordering en dat dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
[benadeelde partij 4]
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 4] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 9.051,24 (zegge: negenduizend eenenvijftig euro en vierentwintig eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 4] te betalen een bedrag van € 9.051,24 (zegge: negenduizend eenenvijftig euro en vierentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in het overige deel van zijn vordering en dat dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
[benadeelde partij 5]
Bepaalt dat de [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Beslag
Gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen onder nummers 1, 3, 5, 7, 8, 10, 16, 23 en 24.
Gelast de teruggave aan verdachten van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen onder nummers 26, 28, 29, 30, 33, 34, 35, 36, 37, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 50, 52, 60, 61, 62, 66, 67, 68, 69 en 70.
Gelast de vernietiging van de in beslag genomen goederen onder nummers 2, 4, 17, 18, 19, 20, 21, 22 en 25.
Gelast de bewaring van de in beslag genomen goederen onder nummers 6, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 31, 39, 51, 56, 57, 58, 59, 63, 64, 65, 71, 77, 78 en 80.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen goederen onder nummers 27, 32, 38, 40, 49, 53, 54, 55, 72, 73, 74, 75, 76 en 79.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mrs. E. Läkamp en O.J. Bosker, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2015.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Uitspraak 16‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Beslissing van de rechtbank over onderzoekswensen in drievoudige moordzaak.
Hervatting op 16 december 2014 van het op 12 december 2014 onderbroken onderzoek inzake verdachte 1 en verdachte 2, parketnummers 18/93005214 en 18/930051
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onderzoekswensen:
Verdachte 1 en verdachte 2
contra-expertise, klinische observatie
Namens verdachten is een verzoek gedaan om een contra-expertise van de rapportage door het Pieter Baan Centrum (PBC). De officier van justitie heeft aangegeven het belang van een contra-expertise te zien en zich hierin te kunnen vinden. De rechtbank ziet aanleiding om, mede gelet op de aan de orde zijnde grote belangen, een contra-expertise te gelasten.
De vraag rijst vervolgens of dit een contra-expertise dient te zijn op basis van een onderzoek door middel van observatie in een klinische setting, vergelijkbaar aan het onderzoek zoals dat door het PBC is verricht, zoals namens verdachten is verzocht, of dat moet worden volstaan met een contra-expertise door ambulante deskundigen die verdachte in de PI bezoeken.
Daartoe dient eerst te worden vastgesteld of een contra-expertise door middel van een klinische observatie tot de mogelijkheden behoort. Zijdens de verdediging is aangegeven, dat een dergelijk onderzoek plaats kan vinden binnen de PI Vught binnen de afdeling ZISZ ( Zeer Intensieve en Specialistische Zorg). De verdediging heeft daarbij gerefereerd aan correspondentie met het ZISZ die zij op verzoek kon overleggen.
Deze correspondentie blijkt te bestaan uit een mailbericht van de vestigingsdirecteur van de PPC-unit waaronder het ZISZ valt. De vestigingsdirecteur schrijft onder andere het volgende: “We staan zeker open om te kijken of we medewerking zouden kunnen verlenen aan een verzoek indien dit vanuit de lijn wordt gedaan”. Anders dan de indruk die door de verdediging ter terechtzitting is gewekt, is de inhoud van dit mailbericht niet zodanig stellig dat de rechtbank op grond daarvan kan overgaan tot het aanwijzen van het ZISZ als instelling waar de klinische observatie dient plaats te vinden.
De rechtbank ziet zich thans genoodzaakt eerst advies te vragen aan het NIFP of er mogelijkheden zijn tot een contra-expertise door middel van observatie in een klinische setting, vergelijkbaar met de situatie binnen het PBC, voordat zij over een klinische observatie van verdachte zal beslissen. Het NIFP kan bij deze advisering de door de verdediging genoemde mogelijkheid betrekken. Het is afhankelijk van de uitkomst van dit advies welke deskundigen vervolgens zouden moeten worden benoemd. De rechtbank zal hierover een beslissing nemen na ontvangst van het advies van het NIFP.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris met het verzoek een advies te vragen aan het NIFP met betrekking tot de mogelijkheid van observatie in een klinische setting buiten het PBC.
Verdachte 2, Parketnummer 18/93005214
Militair deskundige
De door de verdediging voorgestelde psychiater, [professor], is niet als deskundige geregistreerd in het NRGD (Nederlands Register van Gerechtelijk Deskundigen), terwijl evenmin is gebleken dat hij forensisch geschoold is. Wel blijkt uit de zijdens de verdediging ingebrachte informatie dat hij deskundig is op het gebied van psychische problemen die militairen kunnen ondervinden in verband met betrokkenheid bij uitzending. Ook is zijdens de officier van justitie geen bezwaar gemaakt tegen de inschakeling van [professor] als deskundige. De rechtbank zal het verzoek advies te vragen aan deze deskundige honoreren en hem als deskundige benoemen. De aan hem voor te leggen vragen dienen, gelet op vorenstaande, betrekking te hebben op de vraag of en in welke mate verdachte een psychische stoornis of stoornissen heeft ontwikkeld ten gevolge van de gebeurtenissen tijdens de militaire uitzending. De deskundige zal zijn rapportage zodanig tijdig uit dienen te brengen dat de nog in te schakelen forensisch psycholoog en psychiater zijn bevindingen bij hun eindrapportage kunnen betrekken.
Neurologisch onderzoek
Voorts is verzocht om bij verdachte een nader beeldvormend neurologisch onderzoek te verrichten door middel van een EEG en MRI. De rechtbank acht het van belang dat ook bij deze verdachte screenend (beeldvormend) onderzoek wordt verricht om aanwezigheid van neurologische afwijkingen vast te stellen of uit te sluiten. De rechtbank zal hiervoor de zaak naar de rechter-commissaris verwijzen met het verzoek een neuroloog tot deskundige te benoemen om voormeld onderzoek te verrichten.
Getuigen omtrent de persoon van verdachte
Door de raadsvrouwe van verdachte is wederom verzocht tot het horen van een aantal getuigen door de rechter-commissaris met betrekking tot de persoon van verdachte. Zoals de rechtbank al eerder heeft overwogen acht de rechtbank dit niet noodzakelijk en ook niet in het verdedigingsbelang. De rechtbank verwijst naar haar eerdere beslissing.
Gegevens van de huisarts
De raadsvrouwe wenst van de huisarts de medische gegevens van verdachte te ontvangen en heeft de huisarts met het oog daarop genoemd als op te roepen getuige. Ter zitting heeft zij aangegeven dat het er haar om gaat dat zij de medische gegevens ontvangt. De huisarts hoeft dan niet als getuige te worden gehoord. De rechtbank ziet belang noch de noodzaak tot het horen van de huisarts van verdachte door de rechter-commissaris als getuige. Wel acht de rechtbank het van belang dat de medische informatie omtrent de verdachte waarover de huisarts beschikt, ter beschikking komt van de te benoemen deskundigen. De rechtbank zal de rechter-commissaris verzoeken om de huisarts uit te nodigen deze informatie zo spoedig mogelijk in gesloten envelop aan de rechter-commissaris toe te zenden, zodat de rechter-commissaris deze informatie aan de te benoemen deskundigen ter hand kan stellen. Voorwaarde is wel dat verdachte de huisarts machtigt om deze informatie te verstrekken. Indien de huisarts nog niet over een machtiging beschikt, wordt aan de verdediging verzocht deze machtiging aan de rechter-commissaris te zenden.
Neurobiologisch/genetisch onderzoek
De rechtbank acht het niet noodzakelijk dat er nader onderzoek wordt ingesteld naar de bioneurologische dan wel genetische achtergronden van verdachte. Hetzelfde geldt voor een eventueel onderzoek naar de familie van verdachte in Brazilië. De beschikbare en relevante informatie vanuit de adoptieprocedure bevindt zich reeds bij de stukken. De rechtbank verwijst naar de eerder door haar genomen beslissing.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt over de onderzoekswensen:
Verdachten 1 en 2:
De rechtbank stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris en gelast de rechter-commissaris tot het verrichten van de volgende handelingen:
Het vragen van advies aan het NIFP over
- -
de mogelijkheden van contra-expertise door middel van een klinische observatie door een andere instelling dan het PBC.
- -
de vraag welke deskundigen daarbij aangewezen zouden moeten worden,
met het verzoek daarbij de door de verdediging genoemde mogelijkheid bij het ZISZ te betrekken;
verdachte 2:
De rechtbank benoemt [professor] tot deskundige;
De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de gevraagde getuigen af:
De rechtbank wijst het verzoek tot het verrichten van neurobiologisch onderzoek en benoeming van [dr.] als deskundige af;
De rechtbank stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris en gelast de rechter-commissaris tot het verrichten van de volgende handelingen:
- -
De huisarts van verdachte, te gelasten om alle medische informatie omtrent verdachte waarover de huisarts beschikt aan de rechter-commissaris (in gesloten enveloppe) toe te zenden;
- -
Opdracht te geven aan [professor] om advies uit te brengen als deskundige met betrekking tot de vraag of en in welke mate verdachte een psychische stoornis of stoornissen heeft ontwikkeld ten gevolge van de gebeurtenissen tijdens de militaire uitzending en de deskundige op te dragen zijn rapportage zodanig tijdig in te dienen dat de nog in te schakelen psycholoog en psychiater zijn bevindingen bij hun Pro Justitia rapportage kunnen betrekken;
- -
Het benoemen van een neuroloog als deskundige om screenend onderzoek bij verdachte te verrichten, in verband met de vraag of er sprake is van neurologische afwijkingen en deze neuroloog opdracht te geven hiertoe over te gaan;
De rechtbank houdt de behandeling van de zaak aan voor onbepaalde tijd (langer dan een maand want het is niet zeker of het NIFP advies binnen een maand gereed is, doch korter dan 3 maanden). De rechtbank zal zo spoedig mogelijk de zaak weer (doen) agenderen nadat het advies van het NIFP bekend is en dan verdere beslissingen nemen inzake de verzochte contra-expertise en de daarvoor eventueel in te schakelen deskundigen.