Hof Amsterdam, 27-03-2018, nr. 23-004848-14
ECLI:NL:GHAMS:2018:1210
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
27-03-2018
- Zaaknummer
23-004848-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:1210, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑03‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1848
Uitspraak 27‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Kinderopvangtoeslagfraude. Medeplegen van oplichting, witwassen (bewezen is dat de verdachte geldbedragen heeft omgezet) en deelneming aan een criminele organisatie. Vrijspraak valsheid in geschrift. Benadelingsbedrag ruim € 220.000.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004848-14
datum uitspraak: 27 maart 2018
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2014 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-845002-13 (A) en 13-676897-11 (B) tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
adres: [geboortedatum] [woonplaats] .
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van de volgende onderdelen van wat aan haar is ten laste gelegd.
Zaak A feit 2:
1. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-244-D-04, blz. 1-3), een offerte/overeenkomst tussen [kinderopvang A] en mw. [aanvrager 3] , een Antwoordformulier (A-244-D-05, blz. 1), facturen van [kinderopvang A] en een offerte/overeenkomst tussen [kinderopvang A] en mw. [aanvrager 3] (A-244-D-05 pag. 5)
en/of
2. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-273-D-05, blz. 1/2) en/of (een) offerte(s)/overeenkomst(en) tussen [kinderopvang A] en mw. [aanvrager 2] , wonende te [woonplaats] (A-273-D-05, blz. 3-6 en blz. 8) en/of een factuur van [kinderopvang A] over de periode 12 van 2008 (A-273-D-05 blz. 7)
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze beslissingen tot vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 februari 2016, 4 maart 2016, 18 maart 2016, 19 september 2016, 21 september 2016, 22 september 2016, 27 september 2016, 16 februari 2018, 19 februari 2018, 20 februari 2018, 23 februari 2018, 26 februari 2018 en 13 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A:
Feit 1:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 31 juli 2010 Amsterdam en/of te Almere en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvra(a)g(en) en/of wijziging(en) Kinderopvangtoeslag (te weten A-285-D-01 en/of A-273-D-01 en/of A-244-D-03 en/of A-174-D-02 en/of A-085-D-01/D-02 en/of A-182-D-01/D-02 en/of A-287-D-03) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat
(aanvraag [medeverdachte 8] A-285)
[kind 1] gedurende 219 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij [kinderopvang B] (A-285-D-01)
en/of
(aanvraag [aanvrager 2] A-273)
[kind 2A] gedurende 219 uur per maand en/of [kind 2B] gedurende 219 uur per maand vanaf 1 januari 2008 (beide) kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang C] (A-273-D-01)
en/of
(aanvraag [aanvrager 3] A-244)
[kind 3] gedurende 135 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang D] (A-244-D-03)
en/of
(aanvraag [aanvrager 4] A-174)
[kind 4A] gedurende 150 uur per maand en/of [kind 4B] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2010 (beide) kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang E] (A-174-D-02)
en/of
(aanvraag [aanvrager 5] A-085)
[kind 5A] gedurende 150 uur per maand en/of [kind 5B] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2010 (beide) kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang F] (A-085-D-01) en/of [kind 5C] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [kinderopvang F] (A-085-D-02)
en/of
(aanvraag [aanvrager 6] A-182)
[kind 6A] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [naam vestiging] (A-182-D-01) en/of [kind 6B] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [kinderopvang A] [naam vestiging] (A-182-D-02)
en/of
(aanvraag [aanvrager 7] A-287)
[kind 7A] gedurende 150 uur per maand en/of [kind 7B] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2010 (beide) kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang A] (A-287-D-03)
waardoor verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag en/of wijziging Kinderopvangtoeslag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslag(en) (tot (een) geldbedrag(en) van in totaal circa 379.696 euro, althans circa 231.731 euro;
Feit 2: zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 31 oktober 2011 te Amsterdam en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
3. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-285-D-10) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang B] (A-285-D-12) en/of een Bezwaarformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-285-D-11) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang G] (A-285-D-13) en/of een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010 (A-285-D-14)
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst, (telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat verdachte en/of haar mededader(s) op dit/deze Antwoordformulier(en) kinderopvangtoeslag en/of deze jaaropgave(n) en/of offerte(s)/overeenkomst(en) en/of factu(u)r(en) (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid (onder meer) heeft/hebben vermeld dat
Ad 3. [kind 1] in 2008 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] in 2008 14.826,24 bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 1] in 2008 bij [kinderopvang B] heeft plaatsgevonden en/of dat [kind 1] in 2009 in totaal 2400 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] in 2009 14.640 euro bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 1] in 2009 bij [kinderopvang G] heeft plaatsgevonden en/of dat [kind 1] in 2010 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] 1.180 euro bedroeg en/of
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 31 oktober 2011 te Amsterdam en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk van een vals en/of vervalst geschrift gebruik heeft/hebben gemaakt en/of heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededaders
3. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-285-D-10) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2008 van [kinderopvang B] (A-285-D-12) en/of een Bezwaarformulier kinderopvangtoeslag 2009 (A-285-D-11) en/of een jaaropgave (kinderopvang) 2009 van [kinderopvang G] (A-285-D-13) en/of een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010 (A-285-D-14)
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, opgestuurd naar de Belastingdienst Toeslagen te Heerlen, en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat bestaande die valsheid hierin dat verdachte en/of haar mededader(s) op dit/deze Antwoordformulier(en) kinderopvangtoeslag en/of jaaropgave(n) en/of offerte(s)/overeenkomst(en) en/of factu(u)r(en) (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid (onder meer) heeft/hebben vermeld dat
Ad 3. [kind 1] in 2008 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] in 2008 14.826,24 bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 1] in 2008 bij [kinderopvang B] heeft plaatsgevonden en/of dat [kind 1] in 2009 in totaal 2400 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] in 2009 14.640 euro bedroeg en/of dat de kinderopvang van [kind 1] in 2009 bij [kinderopvang G] heeft plaatsgevonden en/of dat [kind 1] in 2010 in totaal 216 uur kinderopvang heeft genoten en/of dat het totale bedrag aan opvangkosten van [kind 1] 1.180 euro bedroeg;
Feit 3: zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 13 maart 2013 te Amsterdam, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans heeft/hebben witgewassen, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) (totaal circa 379.696 euro, althans circa 76.291 euro) , verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat/die voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat het/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Feit 4: zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 7 mei 2012 te Amsterdam en/of te Almere en/of (elders) in Nederland en/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit onder andere [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- oplichting (artikel 326 lid 1 van het wetboek van Strafrecht en/of
- witwassen (artikel 420ter/bis van het Wetboek van Strafrecht);
Zaak B:
zij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2010 tot en met 16 februari 2011 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 20.031 euro, in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte (onder meer):
- in de periode van 20 oktober 2010 tot en met 27 oktober 2010 een of meer geldbedragen op de bankrekening van [kind 1] ontvangen en/of van de(ze) bankrekening (van [kind 1] ) opgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Geldigheid van de dagvaarding
De tenlastelegging strekt er toe voor de procesdeelnemers - zowel voor het openbaar ministerie en de rechter als voor de verdachte en eventueel de benadeelde partij - de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen. Met het oog daarop dient de dagvaarding ingevolge artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een opgave te bevatten van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. In het verlengde daarvan ligt het doel dat de verdediging de mogelijkheid moet hebben zich concreet op de strafzaak voor te kunnen bereiden.
Het hof stelt vast dat in de tenlastelegging een groot aantal concrete gedragingen zijn beschreven. De tenlastelegging voldoet in zoverre aan de eisen die artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan een tenlastelegging stelt. Dit geldt echter niet voor zover in de tenlastelegging telkens de woorden ‘onder meer’ zijn vermeld. Met de woorden ‘onder meer’ zijn aan de verdachte, naast de concreet benoemde gedragingen, ook andere niet benoemde gedragingen ten laste gelegd. Niet duidelijk is welke gedragingen dat zijn. Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging dan ook nietig is voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden ‘onder meer’ zijn genoemd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Standpunten van partijen en overwegingen van het hof
Feit 1
Aanvraag [medeverdachte 8]
De verdediging neemt het standpunt in dat de verdachte ten aanzien van de aanvraag voor [kind 1] voor een voldongen feit is geplaatst, nu [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] de aanvraag hebben gedaan.
Volgens de advocaat-generaal is de verdachte door [medeverdachte 3] benaderd met de vraag of zij kinderopvangtoeslag wilde aanvragen. Zij heeft dit gedaan samen met medeverdachte [medeverdachte 8] . Toen het geld op de rekening kwam zijn de verdachte en [medeverdachte 8] naar de bank gegaan om het geld op te halen. [verdachte] wist dat een bedrag van € 3.500 aan [medeverdachte 3] werd betaald als administratiekosten.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat de aanvraag voor kinderopvangtoeslag voor haar zoon niet goed is gegaan en dat de kinderopvangtoeslag onterecht is ontvangen. Uit de verklaring van de verdachte bij de FIOD volgt dat zij samen met medeverdachte [medeverdachte 8] met hulp van [medeverdachte 3] een aanvraag kinderopvangtoeslag heeft ingediend. De verdachte en [medeverdachte 8] hebben een ontmoeting gehad met [medeverdachte 3] , de verdachte wist dat [medeverdachte 3] een geldbedrag voor het regelen van de aanvraag wilde ontvangen, dat [medeverdachte 8] zijn persoonlijke gegevens aan [medeverdachte 3] heeft gegeven en dat [medeverdachte 3] een DigiD code ging aanvragen. [medeverdachte 3] heeft bij de verdachte thuis zijn deel van het geld ontvangen. De verdachte wist dat maandelijks geld aan [medeverdachte 3] moest worden betaald zodat ze een jaaropgave zouden krijgen en om er voor te zorgen dat een medewerker bij de belastingdienst hun ‘naam zou zuiveren’ zodat ze er later geen last van zouden krijgen.
Door nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 8] en de verdachte heeft oplichting van de Belastingdienst plaatsgevonden.
Aanvraag [aanvrager 2]
De verdediging neemt het standpunt in dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De betrokkenheid van de verdachte bij deze aanvraag volgt niet uit de bewijsmiddelen. [aanvrager 3] , de enige bron voor betrokkenheid van de verdachte bij deze aanvraag, heeft niet consequent verklaard. Verder kan het zo zijn dat het geld op verzoek van [medeverdachte 3] is overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte 4] .
De advocaat-generaal meent dat de verklaring van [aanvrager 2] wordt bevestigd door haar moeder, [aanvrager 3] en dat uit gegevens van de bankrekening van [medeverdachte 4] , de partner van de verdachte, blijkt dat [aanvrager 2] € 8.000 heeft betaald.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat ten aanzien van de verdachte medeplegen aan de oplichting door het ten onrechte doen van de aanvraag kinderopvangtoeslag voor de kinderen van [aanvrager 2] kan worden bewezen. [aanvrager 2] verklaart dat zij de zus van haar stiefvader […] , [verdachte] , twee keer telefonisch heeft gesproken omdat zij geld van de kinderopvangtoeslag aan haar moest betalen. Zij moest het geld overmaken naar ene […] (fonetisch). De verdachte heeft drie kinderen met [medeverdachte 4] en hij heeft verklaard dat de verdachte het pasje van de rekening heeft gehad waarop het geld van [aanvrager 2] is gestort. De verdachte mocht zijn rekening zij af en toe gebruiken. Het hof gaat ervan uit dat met ene ‘ […] ’, zoals genoemd door [aanvrager 2] , [medeverdachte 4] is bedoeld.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij het van de verdachte hoorde als [medeverdachte 3] weer geld moest hebben, dat hij het geld van zijn rekening haalde en het aan de verdachte of aan [medeverdachte 3] gaf. Het hof is gelet op de verklaringen van [aanvrager 2] en van [medeverdachte 4] van oordeel dat de verdachte samen met [medeverdachte 3] de aanvraag voor [aanvrager 2] heeft gedaan. Anders dan de verdediging heeft bepleit, kan uit de verklaring van [aanvrager 2] , noch uit andere bewijsmiddelen, worden afgeleid dat het [medeverdachte 3] is geweest die aan [aanvrager 2] heeft gevraagd om het geld over te maken naar de rekening van [medeverdachte 4] . Het hof acht dit scenario niet aannemelijk.
Aanvraag [aanvrager 3]
Volgens de verdediging is de verklaring van [aanvrager 3] aantoonbaar onjuist en dient deze uitgesloten te worden van het bewijs. De verdachte dient van deze aanvraag te worden vrijgesproken, subsidiair is er geen sprake van medeplegen.
De advocaat-generaal acht medeplegen wettig en overtuigend bewezen nu [aanvrager 3] heeft verklaard dat zij de gegevens van haarzelf en van haar dochter aan de verdachte heeft gegeven.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [aanvrager 3] van de verdachte heeft gehoord dat bij de belastingdienst een potje was dat was bedoeld voor kinderopvang. Zij heeft de gegevens van haar dochter, [kind 3] , en sofinummers aan de verdachte gegeven. De verdachte heeft haar het emailadres van [medeverdachte 3] gegeven en verzocht om de gegevens naar ene [medeverdachte 3] te mailen. [aanvrager 3] heeft verklaard dat de verdachte haar heeft verteld dat de verdachte geld zou krijgen van [medeverdachte 3] omdat zij mensen voor hem aan het werven was die dan een aanvraag kinderopvangtoeslag zouden indienen. [aanvrager 3] heeft op 29 juni 2009 een geldbedrag overgemaakt op een rekening ten name van […] , de echtgenote van [medeverdachte 3] . Daarna heeft ze ook een bedrag aan haar schoonzus meegegeven.
Het hof ziet geen aanknopingspunten voor twijfel aan de verklaringen van [aanvrager 3] . Dat de gegevens mogelijk naar de verdachte, en naar [medeverdachte 3] zijn gemaild is niet doorslaggevend. De werkwijze die door [aanvrager 3] is geschetst, komt overeen met de handelwijze die volgt uit het bewijs ten aanzien van andere aanvragen waar de verdachte bij is betrokken. Die handelwijze bestond eruit dat [medeverdachte 3] de aanvragen regelde nadat hij van de verdachte gegevens van aanvragers had ontvangen. Dat […] degene zou zijn geweest die met de verdachte en met [medeverdachte 3] de aanvraag heeft geregeld, wordt weerlegd door de inhoud van de verklaring van [aanvrager 3] .
Aanvraag [aanvrager 4]
Ten aanzien van deze aanvraag is de verdediging van mening dat sprake is van medeplichtigheid omdat de verdachte slechts een doorgeefluik was voor [medeverdachte 3] . De verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal acht medeplegen aan de oplichting bewezen.
Het hof overweegt dat [aanvrager 4] heeft verklaard dat zij is benaderd door de verdachte met de vraag of zij een aanvraag kinderopvangtoeslag wilde indienen voor haar kinderen. [aanvrager 4] heeft haar gegevens aan de verdachte gegeven en de verdachte heeft nog iets aangevraagd wat ze nodig had voor de aanvraag bij de Belastingdienst. De verdachte hield in de gaten wanneer het geld op de rekening van [aanvrager 4] werd gestort en is samen met haar naar de pinautomaat gegaan om het geld op te halen. Ze heeft [aanvrager 4] verteld dat, als ze geen geld zou krijgen, zou zorgen dat [aanvrager 4] kosten zou krijgen. De verdachte heeft daarom meer gedaan dan alleen gegevens doorgeven aan [medeverdachte 3] . Zij is zelf naar [aanvrager 4] toegegaan met het voorstel om kinderopvangtoeslag aan te laten vragen, ze heeft geregeld dat een DigiD code werd aangevraagd, ze heeft geregeld dat de aanvraag via een IP-adres van [medeverdachte 3] is gedaan en ze heeft zorg gedragen voor de inning van het geld voor het doen van de aanvraag. Gelet hierop acht het hof nauwe en bewuste samenwerking bewezen.
Aanvraag [aanvrager 5]
De verdediging verzoekt om vrijspraak voor deze aanvraag omdat slechts één bron de betrokkenheid van de verdachte bevestigt. Verder dient bewijsuitsluiting te volgen van de enkelvoudige fotoconfrontatie.
De advocaat-generaal wijst er op dat […] de verklaring van [aanvrager 5] heeft bevestigd en dat [aanvrager 5] ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij heeft gezien dat haar moeder tenminste drie keer geld betaalde aan de verdachte.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aanvraag voor de kinderen van [aanvrager 5] heeft gedaan. [aanvrager 5] verklaart zelf in haar verhoor van 19 december 2011 dat zij contact heeft gehad met de verdachte en ook haar stiefdochter […] verklaart dat de verdachte de aanvraag heeft gedaan. […] verklaart dat zij de verdachte verschillende keren heeft gezien en gesproken. Ter terechtzitting heeft […] de verdachte aan de hand van een foto herkend. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is bevestiging dat de verdachte de persoon is op een getoonde foto onder deze omstandigheden bruikbaar voor het bewijs. De verdachte heeft [aanvrager 5] via […] benaderd, haar gegevens gevraagd en doorgeven zodat via het IP-adres van [medeverdachte 3] de aanvraag kon worden gedaan. Ze heeft verder gezorgd dat [aanvrager 5] geld betaalde aan haar voor het indienen van de aanvraag. De stelling van de raadsvrouw dat slechts sprake was van medeplichtigheid kan niet worden gevolgd. Dat een andere [verdachte] dan de verdachte de aanvraag zou hebben gedaan, wordt weerlegd door de inhoud van het bewijs.
Aanvraag [aanvrager 6]
De verdediging verzoekt om vrijspraak voor deze aanvraag omdat slechts één bron de betrokkenheid van de verdachte bevestigt.
De advocaat-generaal is van mening dat op grond van de bewijsmiddelen medeplegen bewezen is.
Het hof overweegt dat [aanvrager 6] heeft verklaard dat zij een vrouw met de naam [verdachte] is tegengekomen op de school van haar dochter en dat zij heeft gezegd dat ze alles kon regelen en dat zij haar gegevens moest geven. De verdachte heeft verklaard dat zij op deze school heeft gewerkt voor de tussenschoolse opvang. [aanvrager 6] verklaart dat zij het geld aan [verdachte] heeft gegeven waarvan volgens [aanvrager 6] een deel voor een man bij de Belastingdienst was en een deel voor [verdachte] . Het hof ziet in de bewijsmiddelen voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte [aanvrager 6] heeft benaderd voor haar gegevens zodat zij een aanvraag via of samen met [medeverdachte 3] kon regelen en daarvoor geld zou krijgen. De verklaring van [aanvrager 6] vindt voldoende steun in de bewijsmiddelen, waaronder ook de verklaringen van andere aanvragers.
Aanvraag [aanvrager 7]
Door de verdediging is aangevoerd dat aanvraagster [aanvrager 7] niet consequent heeft verklaard en dat zij de verdachte niet heeft herkend. De verdachte heeft haar rekening hiervoor aan […] ter beschikking gesteld en de verdachte dient te worden vrijgesproken voor deze aanvraag.
De advocaat-generaal neemt het standpunt in dat uit de bankrekeninggegevens van [kind 1] , de zoon van de verdachte, bleek dat ten behoeve van [aanvrager 7] kinderopvangtoeslag is gestort.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat […] aan de verdachte zou hebben gevraagd om de bankrekening te mogen gebruiken. De verklaring van [aanvrager 7] acht het hof bruikbaar voor het bewijs. [aanvrager 7] heeft verklaard dat het geld naar de rekening van [verdachte] werd overgemaakt omdat zij niet verder in de schulden wilde zitten. Nu uit onderzoek is gebleken dat de kinderopvangtoeslag ten name van [aanvrager 7] op de rekening van [verdachte] is gestort, is de betrokkenheid van de verdachte bij de aanvraag wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Volgens de verdediging heeft het Openbaar Ministerie geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd.
De advocaat-generaal stelt dat de vervalsingen telkens zijn gemaakt ten behoeve van de fraude en dat niet relevant is wie de feitelijke vervalsingshandeling heeft gedaan.
Het hof overweegt dat de geschriften, zoals in hoger beroep nog aan de orde, aan [medeverdachte 8] zijn verstuurd en met de naam [medeverdachte 8] zijn ondertekend. [medeverdachte 8] heeft verklaard dat hij de documenten aan de verdachte heeft gegeven, maar enig bewijs daarvoor ontbreekt. De verdachte heeft slechts verklaard dat [medeverdachte 3] een jaaropgave zou regelen en dat ze daar maandelijks geld voor betaalden. Voor het overige bevat het dossier geen aanwijzingen waaruit met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat de verdachte op de hoogte was dan wel een bijdrage heeft geleverd aan de valsheid in geschrift van de antwoordformulieren, jaaroverzichten en het bezwaarformulier. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van dit feit wegens het ontbreken van wettig bewijs.
Feit 3
De verdediging meent dat geen sprake is van verhullende handelingen. De kwalificatie uitsluitingsgrond is volgens de verdediging ook van toepassing op overdragen en omzetten van gelden afkomstig uit misdrijf en verzocht wordt om integrale vrijspraak.
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een bedrag van € 118.202 heeft witgewassen.
Op 12 december 2008 is een bedrag van € 14.866 aan ten onrechte aangevraagde kinderopvangtoeslag uitbetaald voor [kind 1] . De verdachte heeft verklaard dat zij een deel van bedrag aan [medeverdachte 3] heeft betaald. Het restant heeft zij gedeeld met medeverdachte [medeverdachte 8] . Haar deel heeft zij gebruikt om haar sieraden terug te halen bij de stadsbank van lening en zij heeft een reis geboekt naar Suriname in februari 2009. Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte haar deel heeft omgezet in de ten laste gelegde periode heeft omgezet. Anders dan de verdediging heeft bepleit, geldt de kwalificatie uitsluitingsgrond niet als sprake is van omzetten of gebruik maken van gelden die afkomstig zijn uit eigen misdrijf.
Uit het beschikbare bewijs volgt verder dat een deel van het geld dat door de Belastingdienst/Toeslagen aan andere aanvragers is uitgekeerd. Daarnaast heeft de verdachte, die niet over inkomen beschikte geld overgemaakt naar personen in Suriname.
Het ‘verwerven’ of ‘voorhanden krijgen’ van een opbrengst uit eigen misdrijf kan echter niet onder alle omstandigheden worden aangemerkt als witwassen. Wanneer het gaat om opbrengsten die onmiddellijk van eigen misdrijf afkomstig zijn, moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De geldbedragen die door de aanvragers aan de verdachte zijn betaald, zijn bedragen die onmiddellijk afkomstig zijn uit misdrijven die aan de verdachte ten laste zijn gelegd. Dat de geldbedragen door de aanvragers aan verdachte zijn overhandigd, of op een bankrekening zijn gestort waarover zij de beschikking had, betekent niet zonder meer dat deze niet langer ‘onmiddellijk’ afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf. Het gaat immers om de verdeling van geld dat afkomstig is uit een gezamenlijk gepleegd misdrijf. Ook het overdragen van geldbedragen aan de medeverdachte [medeverdachte 3] vond plaats ter verdeling van de opbrengst van door de verdachte en hiervoor genoemde mededaders gepleegde misdrijven. Het hof is van oordeel dat dit een situatie is die niet wezenlijk verschilt van de situatie waarin de verdachte een onmiddellijk uit eigen misdrijf verkregen voorwerp verwerft of voorhanden heeft. Het hof heeft in de dossierstukken en in hetgeen ter zitting is besproken, geen bewijs gevonden waaruit volgt dat de verdachte de criminele herkomst van deze overige geldbedragen daadwerkelijk heeft verborgen of verhuld.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, dan ook bewezen verklaren dat de verdachte geldbedragen heeft omgezet. Dit heeft betrekking op het deel van de opbrengst van de aanvraag ten behoeve van [kind 1] dat zij heeft besteed en heeft overgemaakt naar Suriname. Voor het overige zal het hof de verdachte vrijspreken.
Feit 4
De verdediging verzoekt de verdachte vrij te spreken van deelname aan een criminele organisatie.
De advocaat-generaal conformeert zich aan het vonnis van de rechtbank en acht dit feit bewezen.
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is sprake, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte gedurende langere tijd aanvragers heeft overgehaald om kinderopvangtoeslag aan te vragen zonder dat de kinderen naar de kinderopvang gingen. De verdachte had een vaste handelwijze. Zij vertelde over mensen bij de belastingdienst, lichtte de aanvragers in over de gegevens die moesten worden aangeleverd. De verdachte regelde de inning van geld.
Op grond van de bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een samenwerkingsverband dat was gericht op oplichting, het plegen van valsheid in geschrift en het gebruik van die geschriften. Ook heeft de verdachte gedragingen verricht die strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Het hof acht het onder 4 tenlastegelegde bewezen.
Zaak B
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van het bedrag van € 20.031 geen sprake is van witwassen omdat enkel sprake is van het opnemen van het geld.
De advocaat-generaal acht witwassen van dit bedrag wettig en overtuigend bewezen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het bedrag van € 20.031 op bankrekening [nummer] ten name van [kind 1] . […] heeft aangifte gedaan van oplichting omdat een hem onbekend persoon zonder zijn toestemming kindertoeslag heeft aangevraagd en hij daardoor een schuld bij de belastingdienst heeft opgebouwd. […] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de verdachte nooit heeft verzocht om de bankrekening van haar kind ter beschikking te stellen. De verdachte heeft overigens geen verklaring gegeven voor de herkomst van het bedrag. Een groot deel van het geldbedrag is opgenomen van de rekening, hetgeen de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft bevestigd.
Het verwerven of voorhanden krijgen van een opbrengst uit eigen misdrijf kan niet onder alle omstandigheden worden aangemerkt als witwassen. Wanneer het gaat om opbrengsten die onmiddellijk van eigen misdrijf afkomstig zijn, moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Het enkel opnemen van het geld van de bankrekening acht het hof daarvoor onvoldoende.
Nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte het opgenomen geld in de ten laste gelegde periode heeft overgedragen en omgezet, althans van het geldbedrag gebruik heeft gemaakt zal het hof de verdachte, gelet op het voorgaande, vrijspreken van hetgeen aan de verdachte onder B ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
Feit 1:
zij in de periode van 1 december 2008 tot en met 31 juli 2010 in Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, immers hebben verdachte en haar mededaders telkens - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvraag of wijzigingen Kinderopvangtoeslag (te weten A-285-D-01 en/of A-273-D-01 en/of A-244-D-03 en/of A-174-D-02 en/of A-085-D-01/D-02 en/of A-182-D-01/D-02 en/of A-287-D-03) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende dat
aanvraag [medeverdachte 8] A-285
[kind 1] gedurende 219 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij [kinderopvang B] (A-285-D-01)
en
aanvraag [aanvrager 2] A-273
[kind 2A] gedurende 219 uur per maand en [kind 2B] gedurende 219 uur per maand vanaf 1 januari 2008 beide kinderopvang genieten bij [kinderopvang C] (A-273-D-01)
en
aanvraag [aanvrager 3] A-244
[kind 3] gedurende 135 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang D] (A-244-D-03)
en
aanvraag [aanvrager 4] A-174
[kind 4A] gedurende 150 uur per maand en [kind 4B] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2010 beide kinderopvang genieten bij [kinderopvang E] (A-174-D-02)
en
aanvraag [aanvrager 5] A-085
[kind 5A] gedurende 150 uur per maand en [kind 5B] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2010 beide kinderopvang genieten bij [kinderopvang F] (A-085-D-01) en [kind 5C] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [kinderopvang F] (A-085-D-02)
en
aanvraag [aanvrager 6] A-182
[kind 6A] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [naam vestiging] (A-182-D-01) en [kind 6B] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [kinderopvang A] [naam vestiging] (A-182-D-02)
en
aanvraag [aanvrager 7] A-287
[kind 7A] gedurende 150 uur per maand en [kind 7B] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2010 beide kinderopvang genieten bij [kinderopvang A] (A-287-D-03)
waardoor verdachte en haar mededaders telkens de suggestie hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag of wijziging Kinderopvangtoeslag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslagen tot een geldbedrag van in totaal circa 222.000 euro;
Feit 3: zij in de periode van 1 december 2008 tot en met 13 maart 2013 te Amsterdam heeft witgewassen, immers heeft verdachte geldbedragen omgezet terwijl zij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 4: zij in de periode van 1 november 2008 tot en met 7 mei 2012 te Amsterdam en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- oplichting (artikel 326 lid 1 van het wetboek van Strafrecht;
Hetgeen in de zaak A onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage 1. De beslissing dat verdachte het in de zaak A onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan, is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in de bijlagen 1 tot en met 3. De inhoud van de bijlagen maakt onderdeel uit van het arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het in de zaak A onder 3 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Het in de zaak A onder 4 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak A onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak B bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte een alleenstaande moeder is van zes kinderen waarvan één kwetsbaar is door seksueel misbruik. De verdachte heeft nu een vaste baan en zij was niet de kwade genius en er is misbruik van haar gemaakt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft meermalen samen met anderen de Belastingdienst opgelicht door aanvragen kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst in te dienen, terwijl zij wist dat op die toeslag geen recht bestond. De verdachte heeft door haar handelen op grove wijze misbruik gemaakt van een regeling die de overheid in het leven heeft geroepen om ouders met kinderen in de gelegenheid te stellen te (blijven) werken en hun kinderen buitenshuis te laten opvangen. Uit de dossierstukken en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat Belastingdienst/Toeslagen door de bewezen verklaarde feiten is benadeeld voor in totaal ruim € 220.000. De verdachte heeft door haar handelwijze haar eigen financiële gewin vooropgesteld en is voorbijgegaan aan het nadeel dat zij de Belastingdienst en daarmee de Nederlandse samenleving en de aanvragers heeft berokkend. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep slechts verklaard over de aanvraag die voor haar zoon is gedaan, voor het overige heeft zij geen blijk gegeven het kwalijke van haar handelen in te zien.
Voor fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen € 125.000,- en € 250.000,- wordt op grond van de zogenoemde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht een gevangenisstraf voor de duur van 9 tot 12 maanden gehanteerd als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het hof weegt in het nadeel van de verdachte mee dat de verdachte meerdere personen bij deze oplichtingen heeft betrokken en dat de oplichtingen gedurende een langere periode hebben plaatsgevonden en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Het hof weegt niet als strafverzwarend mee dat de samenwerking met de andere verdachten (ook) als een criminele organisatie kan worden aangemerkt.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte genoemde persoonlijke omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal leggen tegenover het gewicht dat de ernst van de bewezen verklaarde gedragingen in de weegschaal legt en het nadeel dat de samenleving daardoor heeft opgelopen. Dit brengt met zich dat het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof
als volgt. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 26 maart 2013 in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 25 november 2014 vonnis gewezen zodat in de procedure bij de rechtbank de redelijke termijn niet is geschonden.
Op 9 december 2014 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 25 november 2014. Heden, op 27 maart 2018 wijst het hof arrest. Het hof stelt dan ook vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM is overschreden met (afrondend) een jaar en vier maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden. Het hof zal deze gevangenisstraf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 140, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover het beroep betrekking heeft op de volgende onderdelen van het in de zaak A onder 2 ten laste gelegde:
1. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-244-D-04, blz. 1-3), een offerte/overeenkomst tussen [kinderopvang A] en mw. [aanvrager 3] , een Antwoordformulier (A-244-D-05, blz. 1), facturen van [kinderopvang A] en een offerte/overeenkomst tussen [kinderopvang A] en mw. [aanvrager 3] (A-244-D-05 pag. 5)
en/of
2. een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2008 (A-273-D-05, blz. 1/2) en/of (een) offerte(s)/overeenkomst(en) tussen [kinderopvang A] en mw. [aanvrager 2] , wonende te Eindhoven (A-273-D-05, blz. 3-6 en blz. 8) en/of een factuur van [kinderopvang A] over de periode 12 van 2008 (A-273-D-05 blz. 7)
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart de tenlastelegging nietig voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden ‘onder meer’ zijn opgenomen.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 2 en in de zaak B ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M.M. van der Nat en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 maart 2018.