Kamerstukken l 2004/05, 29441, C, p. 6.
HR, 27-06-2017, nr. 15/05012
ECLI:NL:HR:2017:1166
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-06-2017
- Zaaknummer
15/05012
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1166, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑06‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:547, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:5667
ECLI:NL:PHR:2017:547, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1166, Gevolgd
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
JBP 2017/81
Uitspraak 27‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Gekwalificeerde diefstal. “Gevoelige gegevens” in de zin van art. 126nf Sv? De OvJ vordert bij Holland Casino camerabeelden van specifieke pintransacties bij een geldautomaat waarop de politie vervolgens verdachte herkent. Hof: De vorderingen zagen i.c. niet op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging, zodat een vordering o.g.v. art. 126nd Sv volstond. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
27 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/05012
ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 20 oktober 2015, nummer 23/001573-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2017.
Conclusie 16‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Gekwalificeerde diefstal. “Gevoelige gegevens” in de zin van art. 126nf Sv? De OvJ vordert bij Holland Casino camerabeelden van specifieke pintransacties bij een geldautomaat waarop de politie vervolgens verdachte herkent. Hof: De vorderingen zagen i.c. niet op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging, zodat een vordering o.g.v. art. 126nd Sv volstond. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/05012
Mr. Machielse
Zitting 16 mei 2017
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De rechtbank Amsterdam heeft verdachte op 7 april 2015 voor: Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk en tot een taakstraf van 140 uur. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen zoals in het vonnis omschreven. Verdachte heeft hoger beroep ingesteld en het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis van eerste aanleg op 20 oktober 2015 met enige aanvullingen en correcties bevestigd.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel betoogt dat verdachte had moeten worden vrijgesproken omdat de camerabeelden die in de casino's zijn gemaakt gekoppeld zijn aan de persoonsgegevens van de bezoekers en aldus als gevoelige gegevens zijn aan te merken. Het hof is volgens de schriftuur niet ingegaan op dat gevoerde verweer.
3.2. Bewezenverklaard is dat
“verdachte op tijdstippen in de periode van 20 februari 2014 tot en met 01 maart 2014 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geldautomaten heeft weggenomen geldbedragen, toebehorende aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , waarbij verdachte telkens het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het onbevoegd gebruikmaken van pinpassen."
3.3. Het hof heeft overweging 4.1.3 van het vonnis van de rechtbank met een wijziging overgenomen. In die overweging heeft de rechtbank de inhoud van de volgende wetsbepalingen weergegeven:
"Artikel 126nd, eerste en tweede lid Sv:
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de
officier van justitie in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan
worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens,
vorderen deze gegevens te verstrekken.
2. (...) De vordering kan niet betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands
godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of
lidmaatschap van een vakvereniging.
Artikel 126nf eerste en derde lid Sv:
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien
zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige
inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het belang van het
onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat
hij toegang heeft tot gegevens als bedoeld in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin, deze
gegevens vorderen.
2. (...)
3. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden gedaan na voorafgaande
schriftelijke machtiging, op vordering van de officier vanjustitie te verlenen door de rechtercommissaris (...).
Artikel 8 Wbp:
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:
(...)
f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde
belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt,
tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder
het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
Artikel 16 Wbp:
De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging,
ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende
het lidmaatschap van een vakvereniging is verboden behoudens het bepaalde in deze
paragraaf. Hetzelfde geldt voor strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over
onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van
dat gedrag.
Artikel 18 Wbp:
Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands ras te verwerken als bedoeld in artikel
16, is niet van toepassing indien de verwerking geschiedt:
a. met het oog op de identificatie van de betrokkene en slechts voor zover dit voor dit doel
onvermijdelijk is;
(...)"
De rechtbank vervolgt dan:
"Verder is van belang de uitspraak van de Hoge Raad in de zogeheten [A] zaak (voetnoot 1: Hoge Raad 23 maart 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK6331)
In die zaak had de officier van justitie op grond van de artikelen 126nd/126ud Sv de volgende
historische gegevens gevorderd: een lijst met daarop de barcodes van de gebruikers van het
tourniquet systeem op twee metrostations in de nacht van 6 maart 2007 22:00 uur tot 7 maart
2007 00:00 uur, om te zetten in naam, adres, postcode, woonplaats en eventuele foto’s van
kaarthouders van een OV-chipkaart. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank Rotterdam op
2 juni 2008 terecht tot uitgangspunt had genomen dat ook gegevens waaruit informatie over
het ras van een persoon kan worden afgeleid, zoals een foto van een persoon, zijn aan te
merken als gevoelige gegevens, die door de officier van justitie uitsluitend kunnen worden
gevorderd op de voet van de artikelen 126nd en 126nf Sv, dus na daartoe door de RC
verleende machtiging.
In de zaak van de Hoge Raad ging het om een combinatie van persoonsgegevens en
bijbehorende foto’s, die zijn gemaakt in het kader van een relatie tussen de instelling en in
beeld gebrachte personen. Deze foto’s zijn gemaakt met als doel identificatie van de in beeld
gebrachte personen tegenover de desbetreffende instelling en niet ten behoeve van
opsporingsdoeleinden. In dat soort situaties kan de officier van justitie de beelden slechts
vorderen met een machtiging van de RC als bedoeld in artikel 126nf Sv."
Wat de rechtbank vervolgens in dit deel van het vonnis heeft overwogen heeft het hof vervangen door het volgende:
"Het hof overweegt dat de officier van justitie in de onderhavige zaak het Holland Casino heeft gevraagd
om de camerabeelden van bepaalde transacties van een bepaalde pinpas bij een geldautomaat op 20
februari 2014 en 1 maart 2014. Verbalisanten van de politie Amsterdam hebben vervolgens de verdachte
geïdentificeerd op de camerabeelden. In de onderhavige zaak betrof het derhalve niet een combinatie van
persoonsgegevens en bijbehorende foto’s, maar enkel de camerabeelden van een specifieke pintransactie,
zodat de politie de persoon die die pintransactie had verricht zou kunnen identificeren. Het hof is dan ook
van oordeel dat de vorderingen van de officier van justitie in de onderhavige zaak niet zagen op
persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid,
gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging, zodat een vordering op grond van
artikel 126nd/126ud Sv volstond. Dat de casino’s zelf voor beveiligingsdoeleinden beelden (soms) wel
koppelen aan de persoonsgegevens van hun klanten, doet daaraan niet af. Het hof verwerpt het verweer
van de raadsman."
3.4.
Bij de totstandkoming van de Wet van 16 juli 2005, Stb. 2005, 390 (bevoegdheden vorderen gegevens) heeft de Minister over de bevoegdheid van artikel 126nd en 126nf Sv het volgende verklaard:
"Alleen indien het op voorhand de bedoeling is gegevens te vorderen met het doel daaraan gevoelige informatie te ontlenen, dient de bevoegdheid tot het vorderen van gevoelige gegevens te worden toegepast."1.
Dit standpunt lijkt in HR 23 maart 2010, NJ 2010, 355 m.nt. Mevis niet door de Hoge Raad te worden gedeeld. Het betrof in die zaak een vordering van het OM om historische gegevens te verstrekken van de gebruikers van een tourniquetsysteem op metrostations, bestaande in naam, adres, postcode, woonplaats en eventuele foto van de gebruiker. Ook hier is de vraag of gebruik gemaakt kon worden van de bevoegdheid van artikel 126nd Sv of dat de OvJ de RC moest benaderen ingevolge artikel 126nf Sv omdat de foto's iets zouden kunnen zeggen over het ras van de gebruiker en daarmee een gevoelig gegeven zouden inhouden. De Hoge Raad overwoog:
"2.6. Uit de wetgeschiedenis volgt dat niet alleen gegevens die direct het ras van een persoon betreffen, maar ook gegevens waaruit informatie over het ras van een persoon kan worden afgeleid, zoals een foto van een persoon, als "gevoelige" informatie moet worden aangemerkt, die door de Officier van Justitie slechts kan worden gevorderd op de voet van de art. 126nd en 126nf Sv, dus na daartoe door de rechter-commissaris verleende machtiging. De Rechtbank heeft dat terecht tot uitgangspunt genomen.
Het middel berust op de opvatting dat in een geval als het onderhavige, waarin de vordering uitdrukkelijk ook betrekking had op foto's van personen, toepassing van genoemde bepalingen alleen in aanmerking komt indien met de vordering is beoogd de desbetreffende gevoelige informatie aan die foto's te ontlenen. Die opvatting is onjuist, zodat het middel faalt."
Een ongenuanceerde uitleg van deze overwegingen zou ertoe leiden dat opnamen van beveiligingscamera's per definitie gevoelige gegevens bevatten, omdat uit die opnamen het ras van de afgebeelde persoon is op te maken. Dat lijkt mij overtrokken. Het komt mij voor dat het de bedoeling is geweest te voorkomen dat via een eenvoudige vordering persoonsgegevens beschikbaar zouden komen die door onderlinge vergelijking en combinatie, bijvoorbeeld van namen, adressen en identificatiefoto's, de conclusie zouden mogelijk maken dat deze met naam en toenaam bekend geworden persoon tot een bepaald ras behoort. Het bekijken van opnames van beveiligingscamera's met het oog op een mogelijke herkenning van een afgebeelde persoon is van geheel andere orde. Als een politieambtenaar de afgebeelde persoon herkent betekent dat niet dat deze politieambtenaar pas door het bekijken van de afbeeldingen de conclusie kan trekken dat de persoon die hem bekend is een voorheen aan de politieambtenaar onbekende eigenschap vertoont, te weten dat hij tot een bepaald ras behoort. In de pleitnota van hoger beroep is wel betoogd dat in het onderhavige geval persoonsgegevens van verdachte zijn gekoppeld aan de opnamen van de beveiligingscamera's, maar de vaststellingen van het hof houden juist in dat enkel de camerabeelden aan de politie ter beschikking zijn gesteld en dat politieambtenaren verdachte hebben herkend.
Dat voor het vorderen van opnamen van bewakingscamera's de OvJ niet de weg van artikel 126nf Sv behoeft te bewandelen maak ik op uit HR 27 november 2012, LJN BY0215, waarin opnamen van bewakingscamera's uit eigen beweging aan de politie ter beschikking waren gesteld. De Hoge Raad besliste dat het oordeel van het hof, dat in zo een geval geen vordering als bedoeld in artikel 126nd Sv is vereist, juist is.
Hieruit maak ik op dat volgens de Hoge Raad in het geval waarin dergelijke opnames niet vrijwillig worden afgegeven maar een vordering nodig is, niet artikel 126nf maar artikel 126nd Sv van toepassing is.
Het middel faalt.
4. Het voorgestelde middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑05‑2017