Gepubliceerd in Gemeenteblad 2018, 277471, 21 december 2018
Rb. Oost-Brabant, 08-04-2021, nr. 19/2650
ECLI:NL:RBOBR:2021:1578
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
08-04-2021
- Zaaknummer
19/2650
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2021:1578, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 08‑04‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2021/1141 met annotatie van
V-N 2021/27.20 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2021/285 met annotatie van L.J. Boone
Uitspraak 08‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Eiser heeft, op aandringen van de gemeente, een herhaalde aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning betreffende dezelfde activiteiten. Heeft verweerder terecht een (verminderde) aanslag leges opgelegd? De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanslag had moeten verminderen naar nihil
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2650
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [naam] ,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalre, verweerder
(J.L.M. van den Beuken).
Procesverloop
Verweerder heeft op grond van de Legesverordening 20191.aan eiser een aanslag leges opgelegd, met dagtekening 26 juni 2019 (zaaknummer [nummer] ), voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bedrag van € 250,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2019 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook verweerder is verschenen.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1.1
Eiser is eigenaar van het pand aan de [adres] . Hij voert hier, samen met zijn echtgenote, een bed and breakfast (B&B) op de zolderverdieping.
1.2
Op 22 oktober 2018 heeft eiser aanvraagformulieren ingediend bij de gemeente Waalre. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalre (het college) heeft de door eiser ingediende formulieren opgevat als een aanvraag om een omgevingsvergunning en deze aanvraag bij besluit van 14 december 2018 op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Voor het in behandeling nemen van deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 19 december 2018, overeenkomstig de bij de Legesverordening 2018 van de gemeente Waalre behorende Tarieventabel, leges opgelegd tot een bedrag van € 350,-. Eiser is tegen deze aanslag – in rechte – opgekomen.
1.3
Eiser heeft op 28 april 2019 aanvraagformulieren ingediend voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Het college heeft naar aanleiding van die aanvraag bij besluit van 18 juni 2019 een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk verhuren van een zolderkamer niet bedoeld voor permanente (kamer) bewoning in strijd met een bestemmingsplan. Voor het in behandeling nemen van deze aanvraag heeft verweerder een aanslag leges opgelegd van € 250,-.
Geschil
2. De rechtbank stelt voorop dat op zich niet in geschil is dat overeenkomstig 2.3.3.1 van het bij de Legesverordening 2019 horende Tarieventabel 2019 (Tarieventabel) voor het behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning in verband met planologisch strijdig gebruik een bedrag van € 350,- is verschuldigd. Verweerder heeft evenwel in de eerdere, op 22 oktober 2018 ingediende, aanvraag aanleiding gezien om voor het in behandeling nemen van de onderhavige, op 28 april 2019 ingediende aanvraag, de aanslag leges te verminderen naar een bedrag van € 250,-. Tussen partijen is in geschil of verweerder deze aanslag wel of niet naar een bedrag van € 0,00 had moeten verminderen.
Beoordeling
3.1
De rechtbank stelt vast dat het college op 22 oktober 2018 door eiser ingevulde aanvraagformulieren heeft ontvangen en deze heeft aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning. Eiser heeft deze aanvraag ingediend naar aanleiding van een waarschuwingsbrief van het college van 23 augustus 2018, waarin wordt benoemd dat eiser zijn woning gebruikt ten behoeve van een B&B en dat dat in strijd is met de voorschriften van het aldaar geldende bestemmingsplan. Bij besluit van 14 december 2018 heeft het college genoemde aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiser geen uittreksel van de Kamer van Koophandel heeft overgelegd. Eiser heeft vervolgens in een e-mail van 18 december 2018 aan M. Karnata, juridisch adviseur vergunningen bij de gemeente Waalre, uitgelegd waarom hij van de Kamer van Koophandel geen uittreksel krijgt. Daarop heeft genoemde juridisch adviseur in een e-mail van 27 december 2018 laten weten dat eisers mail intern is besproken en dat geen uittreksel van de Kamer van de Koophandel meer wordt geëist. Zij laat verder weten: ‘Dit betekent wel dat u opnieuw een aanvraag moet indienen via het omgevingsloket voor het handelen in strijd met de ruimtelijke ordening. Wij kunnen de omgevingsvergunning dan ook verlenen met de eerder door u ingediende stukken.’ De rechtbank schrijft de mededelingen van de juridisch adviseur, mede gelet op de functie en de inhoud van de e-mail van 27 december 2018, toe aan het college. Naar het oordeel van de rechtbank had het college als behoorlijk handelend bestuursorgaan in de reactie van eiser ofwel reden moeten zien om op genoemd besluit van 14 december 2018 terug te komen, mede omdat dat besluit toen nog niet onherroepelijk was, ofwel eiser (nogmaals) moeten wijzen op de mogelijkheid om tegen dat besluit bezwaar te maken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser toen nog niet werd bijgestaan door een (rechtsgeleerde) gemachtigde. Door eiser destijds verkeerd te informeren, heeft het college uit oogpunt van rechtsbescherming – wellicht onbedoeld maar toch – onbehoorlijk gehandeld. Gelet hierop is het het college aan te rekenen dat het eiser vervolgens ook heeft tegengeworpen dat genoemd besluit van 14 december 2018 onherroepelijk is geworden. Zo schrijft genoemde juridisch adviseur in een brief van 20 februari 2019 in reactie op eisers schriftelijke reactie van 15 februari 2019 dat niet valt in te zien waarom hij een nieuwe aanvraag moet indienen, het volgende: “Ondanks dat wij informatie in ons bezit hebben, behoren deze stukken tot een buiten behandeling gestelde (en daarmee afgehandelde) aanvraag. Er is dus een onherroepelijk besluit genomen op de eerder ingediende aanvraag. Wij kunnen niet ambtshalve een nieuwe aanvraag indienen.” Het college gaat daarna nog een stap verder door in een brief van 13 maart 2019 aan eiser te berichten voornemens te zijn om handhavend op te treden, omdat het gebouw aan [adres] in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Daarbij blijft het college bij zijn standpunt dat de door eiser ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning door het ontbreken van aanvullende gegevens buiten behandeling is gelaten. Het college stelt eiser in deze brief nogmaals in de gelegenheid om een aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen. Dat eiser uiteindelijk op 28 april 2019 opnieuw eenzelfde aanvraag indient voor een omgevingsvergunning vanwege planologisch strijdig gebruik dient in deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van het college te komen.
3.2
Nu een en ander erop neerkomt dat eiser van gemeentezijde ten onrechte ertoe is bewogen om opnieuw dezelfde aanvraag in te dienen en verder vaststaat dat verweerder voor de eerdere aanvraag een aanslag van € 350,- aan leges heeft opgelegd en deze aanslag bij uitspraak van de rechtbank met zaaknummer SHE 19/1150 van heden ook rechtens is, had van gemeentezijde voor het in behandeling van dezelfde aanvraag om een omgevingsvergunning de aan eiser op te leggen leges op nihil moeten worden gesteld. Door dat na te laten heeft verweerder als bestuursorgaan eveneens onbehoorlijk gehandeld. Overigens wist verweerder, althans behoorde hij te weten, van de hiervoor onder 3.1 geschetste gang van zaken. Zo schrijft de juridisch adviseur in haar e-mail van 18 december 2018 al: ‘Voor wat betreft de legeskosten welke reeds zijn gefactureerd voor de buiten behandeling stelling en welk nog worden gefactureerd bij de nieuwe omgevingsvergunning, zal ik navraag doen in hoeverre het mogelijk is om een en ander met elkaar te verrekenen’. Ook het feit dat verweerder de aanslag naar € 250,- heeft verminderd, wijst daarop. In ieder geval heeft verweerder op grond van de gedingstukken alsnog nader inzicht kunnen krijgen in de gewraakte handelwijze van het college.
4. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond. De rechtbank zal de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf een nieuwe uitspraak op bezwaar doen waarbij zij de opgelegde aanslag vermindert tot € 0,00.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.060,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 265,- en een wegingsfactor 1). De overige door eiser genoemde kosten, te weten reis- en verblijfkosten, komen niet voor vergoeding in aanmerking, wegens een gebrek aan onderbouwing.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt verweerders uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2019;
- -
vermindert de opgelegde aanslag tot € 0,00;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.060,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 8 april 2021.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑04‑2021