Rb. Dordrecht, 15-09-2010, nr. 85342 - HA ZA 10-2139
ECLI:NL:RBDOR:2010:BN7131
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
15-09-2010
- Zaaknummer
85342 - HA ZA 10-2139
- LJN
BN7131
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2010:BN7131, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 15‑09‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 15‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Kredietovereenkomst, nakoming. Verweren schending zorgplicht en dwaling slagen niet.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 85342 / HA ZA 10-2139
Vonnis van 15 september 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap,
ACHMEA RETAIL BANK N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres,
advocaat mr. A.J.H. Rutten,
tegen
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Alblasserdam,
gedaagden,
advocaat mr. S. Kara.
Partijen zullen hierna Achmea, [gedaagde 1] (gedaagde sub 1), [gedaagde 2] (gedaagde sub 2) en [gedaagden] (gedaagden gezamenlijk, in mannelijk enkelvoud) genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 21 april 2010 en de daarin genoemde stukken,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 15 juni 2010.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1.
Op 26 oktober 2006 hebben partijen een kredietovereenkomst (productie 1 bij dagvaarding, hierna te noemen: de kredietovereenkomst) gesloten, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…)
DE ONDERGETEKENDEN:
Kredietgever Avero Achmea Bancaire Diensten*,
(…)
Kredietnemer 1 Dhr. [gedaagde 1] (…)
(…)
Kredietnemer 2 Mw. [gedaagde 2] (…)
(…)
hierna (zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk) te
noemen kredietnemer verklaren heden deze
overeenkomst van kredietverlening te zijn aangegaan.
De “ALGEMENE VOORWAARDEN CARD KREDIET”
van Avero Achmea Bancaire Diensten, model J-3405,
en de “ALGEMENE VOORWAARDEN VAN BANKEN”
model J-3389, zijn op deze overeenkomst van toepassing
en maken er een onverbrekelijk deel van uit.
Kredietnemer verklaart van Avero Achmea Bancaire
Diensten haar prospectus Lenen en beide exemplaren van de Algemene Voorwaarden te hebben ontvangen en
hiermee akkoord te gaan.
KREDIETGEGEVENS Netto kredietlimiet EUR 64000.00
(…)
Rentepercentage per maand 0.716 %
Effectieve rente op jaarbasis 8.9 %
Termijnbedrag EUR 640.00
(…)
(…)
* Avero Achmea Bancaire Diensten is een handelsnaam van Achmea Retail Bank N.V., K.v.K. 276261999
(….)”
2.2.
Een op 26 oktober 2006 opgemaakt overzicht van uitbetaling van het door Achmea aan [gedaagden] verstrekte krediet (productie 2 bij dagvaarding) vermeldt onder meer het volgende:
“(…)
Ondergetekende(n)
- a.
Dhr. [gedaagde 1] (…)
- b.
Mw. [gedaagde 2] (…)
(…)
Verzoekt/verzoeken het kredietbedrag van bovengenoemd kontrakt voor en namens hem/haar/hen als volgt uit te betalen of te verrekenen:
- 1.
Aan VISA CARD SERV.
(….)
een bedrag van…………………………………………………………......... EUR 1800.00
- 2.
Aan SNS-BANK
(…)
een bedrag van………………………………………………………………. EUR 3384.00
3. Aan GEMA
(…)
een bedrag van………………………………………………………………. EUR 5976.00
(…)
- 6.
Aan [gedaagde 1], [X]
(….)
een bedrag van……………………………………………………………… EUR 52840.00
- -
-------------------
Totaal EUR 64000.00
Voor opname beschikbaar EUR 0.00
(…)”
2.3. In de Algemene Voorwaarden Cardkrediet (productie 1 bij dagvaarding) zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“(…)
Artikel 3
KREDIETVERGOEDING
Over het uitstaande saldo van het Cardkrediet is de kredietnemer een kredietvergoeding verschuldigd, welke dagelijks kan worden aangepast en welke van dag tot dag over het werkelijk uitstaande saldo wordt berekend.
De kredietvergoeding wordt maandelijks ten laste van het Cardkrediet van de kredietnemer geboekt. Het kredietvergoedingspercentage bij het aangaan van het Cardkrediet is in de kredietovereenkomst vermeld. (…)
(…)
Artikel 6
VERTRAGINGSVERGOEDING
Bij niet of niet-tijdige betaling van een vervallen termijnbedrag zal de kredietnemer een vertragingsvergoeding verschuldigd zijn na het verstrijken van de in de ingebrekestelling genoemde termijn voor nakoming, en wel over dat deel van het uitstaande saldo waarmee de kredietlimiet wordt overschreden.
Deze vergoeding is gebaseerd op het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis dat aan de kredietovereenkomst ten grondslag ligt en wordt in dagen nauwkeurig berekend.
(…)
Artikel 12
HOOFDELIJKE VERBONDENHEID
Indien verschillende personen kredietnemer zijn, zijn zij ieder jegens de bank voor het geheel aansprakelijk voor al hetgeen de bank terzake de kredietovereenkomst te vorderen heeft of zal krijgen. (…)
(…)
Artikel 17
OPEISBAARHEID
Al hetgeen door de kredietnemer krachtens de kredietovereenkomst verschuldigd mocht zijn of worden, is in zijn geheel onmiddellijk opeisbaar indien:
17.1. de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen;
(…)”
2.4. Een koopsompolis (productie bij conclusie van antwoord) vermeldt, onder meer, het volgende:
“(…)
Kapitaal Opbouw Plan
Een product ontwikkeld door Interlloyd Levensverzekering Maatschappij N.V.,
een 100% dochteronderneming van Fortis
Tussenpersoon: AFAB Geldservice B.V., 701496 (…)
Verzekeringnemer/verzekerde
Naam de heer [gedaagde 1]
(…)
Ingangsdatum 01-11-2006
(…)
Beleggingskeuze Interlloyd Profielfonds Ambitieus 100%
(…)”
3.
Het geschil
3.1.
Achmea vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk wordt veroordeeld om aan Achmea, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van EUR 65.274,05, te vermeerderen met de overeengekomen en tot het maximum van het Besluit Kredietvergoeding aan te passen rentevergoeding van thans 9,95% per jaar, vanaf 16 januari 2010, althans vanaf de dag der dagvaarding over het alsdan verschuldigde bedrag, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
Achmea heeft daartoe, onder meer, het volgende gesteld.
3.2.
Ondanks sommatie is [gedaagden] in gebreke gebleven zijn verplichtingen uit
hoofde van de kredietovereenkomst na te komen. Ingevolge artikel 17 van de toepasselijke algemene voorwaarden is het totaal krachtens de kredietovereenkomst verschuldigde bedrag in zijn geheel onmiddellijk opeisbaar geworden. Op 16 januari 2010 was er sprake van een betalingsachterstand van EUR 7.040,00 en bedroeg het totaal verschuldigde saldo EUR 65.274,05. Op grond van de kredietovereenkomst zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk.
3.3.
Volgens Achmea zijn partijen overeengekomen dat over het opgenomen bedrag een rentepercentage in rekening zou worden gebracht van 0,716% per maand (effectief 8,9% op jaarbasis) en dat dit rentepercentage kan worden aangepast tot het op grond van de artikelen 35 en 36 van de Wet op het Consumenten Krediet maximaal toegestane percentage.
Het verweer
3.4.
De conclusie van [gedaagden] strekt ertoe Achmea bij vonnis, uitvoerbaar bij
voorraad;
- -
primair: niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans de vorderingen van Achmea af te wijzen,
- -
subsidiair: indien de vordering van Achmea wordt toegewezen, te bepalen dat een nader tussen partijen te bepalen betalingsregeling dient te worden vastgesteld op basis van de financiële draagkracht van [gedaagden],
- -
primair en subsidiair: met veroordeling van Achmea in de kosten van het geding.
[gedaagden] voert als verweer, onder meer, het volgende aan.
3.5.
Achmea heeft haar onderzoeksplicht en haar informatieplicht geschonden.
3.6.
[gedaagden] heeft gedwaald bij de totstandkoming van de kredietovereenkomst. Bij
een juiste voorstelling van zaken had [gedaagden] de kredietovereenkomst niet gesloten.
3.7.
Achmea heeft gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid door voorbij te gaan aan de belangen van [gedaagden], met zeer nadelige gevolgen voor [gedaagden]
4. De beoordeling
4.1.
In beginsel heeft Achmea uit hoofde van de kredietovereenkomst een opeisbare
vordering op [gedaagde 1] c.s van in hoofdsom EUR 65.274,05.
Zorgplicht
4.2.
Banken hebben, gelet op hun maatschappelijke positie, een bijzondere zorgplicht ten opzichte van hun cliënten. Deze zorgplicht brengt onder meer met zich dat financiële instellingen hun cliënten op de risico’s van bepaalde producten dienen te wijzen en dat zij zelfstandig onderzoek dienen te doen naar de kredietwaardigheid van potentiële cliënten. Welke inhoud en omvang deze zorgplicht verder heeft, hangt af van de omstandigheden van het geval en de aard van de door de financiële instelling verleende dienst.
4.3.
De kredietovereenkomst betreft een doorlopend krediet. Een doorlopend krediet is op zichzelf een eenvoudig product waarbij de risico’s voor de kredietnemer goed te overzien zijn, nu de hoogte van de kredietsom van een doorlopend krediet wordt begrensd door de kredietlimiet en er bij een doorlopend krediet sprake is van duidelijke maandelijkse betalingsverplichtingen.
4.4.
De stellingen van [gedaagden] met betrekking tot de onderzoeksplicht en de informatieplicht van Achmea worden aldus begrepen dat [gedaagden] een beroep doet op schending van de zorgplicht door Achmea. Nog afgezien van de vraag welke juridische consequenties in dit geval aan de schending van de zorgplicht zouden moeten worden verbonden, heeft Achmea haar zorgplicht jegens [gedaagden] niet geschonden. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Onderzoeksplicht
4.5.
[gedaagden] stelt dat Achmea haar onderzoeksplicht heeft geschonden, nu Achmea vóór de kredietverlening summier onderzoek heeft gedaan naar de financiële situatie van [gedaagden] [gedaagden] heeft daarbij aangevoerd dat Achmea heeft nagelaten de vaste lasten en de continuïteit van het inkomen van [gedaagden] te onderzoeken. Achmea had bij een goede en gedegen beoordeling van de financiële situatie van [gedaagden] het onderhavige krediet niet mogen verstrekken. Achmea heeft gemotiveerd betwist dat zij haar onderzoekplicht heeft geschonden en heeft daartoe aangevoerd dat zij de kredietwaardigheid van [gedaagden] heeft getoetst aan de hand van de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan Achmea verstrekte gegevens ten aanzien van hun inkomens en hun vaste lasten. Achmea heeft daarbij verklaard dat Achmea geen twijfels had ten aanzien van de kredietwaardigheid van [gedaagden] Achmea heeft tevens aangevoerd dat zij voor het verlenen van een krediet standaard een BKR-toets uitvoert. Uit een recent uittreksel van het BKR blijkt dat [gedaagden] ten tijde van het afsluiten van het krediet geen achterstandscodering bij het BKR had.
4.6.
Genoegzaam is komen vast te staan dat Achmea de kredietwaardigheid van [gedaagden] heeft getoetst op basis van de door [gedaagden] verstrekte gegevens ten aanzien van de inkomsten en de vaste lasten van [gedaagden] ten tijde van de kredietaanvraag. Voorts staat als onweersproken vast dat [gedaagden] ten tijde van het afsluiten van het
krediet geen achterstandscodering bij het BKR had. Gelet op de aard van de onderhavige kredietovereenkomst (zie 4.3) heeft Achmea met het verrichten van voornoemde inventarisatie voldoende onderzoek gedaan naar de financiële situatie van [gedaagden] ten tijde van de kredietaanvraag. Temeer nu [gedaagden] ter comparitie heeft verklaard dat ook hij ten tijde van de kredietaanvraag dacht dat hij zich het krediet kon veroorloven.
4.7.
Indien [gedaagden] bedoelt te betogen dat Achmea (in het kader van de continuïteit
van het inkomen van [gedaagden]) het naderende faillissement van het bedrijf van [gedaagde 1] diende te betrekken bij de toetsing van de kredietwaardigheid van [gedaagden], faalt dit betoog. Het faillissement van het bedrijf van [gedaagde 1], anderhalf jaar na het verlenen van het krediet, is een omstandigheid waar Achmea redelijkerwijs geen rekening mee kon houden bij de toetsing van de kredietwaardigheid, nu dit faillissement op basis van de door [gedaagden] verstrekte gegevens niet voor Achmea te voorzien was ten tijde van de kredietaanvraag. Indien [gedaagden] ten tijde van de kredietaanvraag het naderende faillissement heeft voorzien, dan had het op de weg van [gedaagden] gelegen om Achmea hierop te wijzen, nu van een kredietnemer verwacht mag worden dat hij aan de kredietverlener correcte en relevante gegevens verstrekt over zijn financiële positie. Daar komt bij dat [gedaagden] ten tijde van het verstrekken van het krediet ook een eigen verantwoordelijkheid had om te beoordelen of hij zich het krediet kon veroorloven. Van een kredietaanvrager mag verwacht worden dat hij zijn aflossingscapaciteit zo goed mogelijk probeert in te schatten en dat hij geen krediet aanvraagt waarvan hij op voorhand verwacht dat terugbetaling problematisch wordt.
4.8.
Gelet op het voorgaande is dan ook geen sprake van schending van de
onderzoeksplicht door Achmea.
Informatieplicht
4.9.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat Achmea haar informatieplicht heeft geschonden en heeft daartoe aangevoerd dat Achmea [gedaagden] niet althans onvoldoende heeft geïnformeerd over de voorwaarden waaronder de kredietovereenkomst is aangegaan en de mogelijke gevolgen van het niet kunnen nakomen van de betalingsverplichtingen.
4.10.
De rechten en de verplichtingen van [gedaagden] uit hoofde van de kredietovereenkomst blijken voldoende duidelijk uit de inhoud van de kredietovereenkomst (zie 4.3). Achmea mocht er derhalve van uitgaan dat de aard en de strekking van de kredietovereenkomst voor [gedaagden] duidelijk was. Gelet op het bovenstaande is er geen sprake van schending van de informatieplicht door Achmea.
Dwaling
4.11.
Een overeenkomst is onder meer vernietigbaar wegens dwaling indien de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken door een ongeoorloofd zwijgen van de wederpartij (artikel 6:228 lid 1 sub b BW) of door een inlichting van de wederpartij (artikel 6:228 lid 1 sub a BW) en de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet of met andere voorwaarden zou zijn gesloten.
4.12.
Nu er geen sprake is van de door [gedaagden] gestelde schending van een informatieplicht door Achmea (zie 4.10) kan deze gestelde schending ook niet dienen ter onderbouwing van het beroep op dwaling in de zin van het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 sub b BW.
4.13.
[gedaagden] stelt zich voorts op het standpunt dat er sprake is van dwaling doordat Achmea hem een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. [gedaagden] heeft daartoe ter comparitie aangevoerd dat hij ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst dacht dat hij in geval van financiële nood een deel van het krediet zou kunnen aflossen met een uitkering van de koopsompolis (door [gedaagden] een kredietverzekering genoemd) die hij gelijktijdig met de kredietovereenkomst is aangegaan met Achmea. De koopsompolis bleek echter geen reële dekking te bieden. Volgens [gedaagden] is er sprake van een koppelverkoop van het krediet en de koopsompolis. Achmea heeft gemotiveerd betwist dat zij een koopsompolis met [gedaagden] is aangegaan. Achmea heeft daartoe onder meer aangevoerd dat Afab Achmea niet vertegenwoordigt, nu Afab een onafhankelijke tussenpersoon is die los staat van Achmea en dat de koopsompolis geen vereiste was voor het sluiten van de kredietovereenkomst.
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Afab vertegenwoordigt als tussenpersoon de kredietnemer dan wel de verzekeringnemer. Gelet hierop en gelet op de inhoud van de koopsompolis (zie 2.4) is er sprake van twee separate overeenkomsten waarbij Afab is opgetreden als tussenpersoon, te weten de kredietovereenkomst die [gedaagden] met Achmea is overeengekomen en de koopsompolis die tussen [gedaagden] en Interlloyd Levensverzekering Maatschappij N.V. tot stand is gekomen. Dat [gedaagden], zoals hij stelt, in de veronderstelling verkeerde dat hij in geval van financiële nood een deel van het krediet zou kunnen aflossen met een uitkering van de koopsompolis, kan niet aan Achmea worden tegengeworpen, nu [gedaagden] de koopsompolis niet met Achmea is aangegaan.
4.15.
Gezien het bovenstaande, slaagt het beroep op dwaling niet.
Slotsom
4.16.
De vordering van Achmea zal worden toegewezen. Een nader tussen partijen te bepalen betalingsregeling is daarbij niet op zijn plaats, nu [gedaagden] onvoldoende heeft aangevoerd om tot het oordeel te komen dat de bank hiermee (op grond van de redelijkheid en billijkheid) genoegen dient te nemen. De door Achmea gevorderde rentevergoeding over het bedrag van EUR 65.274,05 zal als onweersproken worden toegewezen.
Proceskosten
4.17.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden tot op heden begroot op:
- -
dagvaarding EUR 94,71
- -
vast recht 1.435,00
- -
salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR IV à 894,00)
Totaal EUR 3.317,71
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, om aan Achmea te betalen een bedrag van EUR 65.274,05 (vijfenzestig duizendtweehonderdvierenzeventig euro en vijf eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 9,95% per jaar, voor zover dit percentage het ingevolge de Wet op het consumentenkrediet maximaal toegestane percentage niet te boven gaat, over het bedrag van EUR 65.274,05 vanaf 16 januari 2010 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op EUR 3.317,71;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010.?