Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-07-2020, nr. 21-003216-19
ECLI:NL:GHARL:2020:5686, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
21-07-2020
- Zaaknummer
21-003216-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:5686, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑07‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:560
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2019:2469, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 21‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor moord op een Utrechtse studente. Ook veroordeling voor belaging van het slachtoffer. Oplegging van vijftien jaar gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Het hof stelt vast dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op zijn voornemen het slachtoffer te doden. Beroep op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer wordt verworpen. Verdachte lijdt aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis en is verminderd toerekeningsvatbaar. Het herhalingsgevaar is groot. Verdachte dient de begrafeniskosten te vergoeden. Vordering tot vergoeding van shockschade is een te grote belasting van het strafgeding.
egendeelAfdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003216-19
Uitspraak d.d.: 21 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht van 4 juni 2019 met parketnummer 16-659501-18 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
nu gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum in Zwolle.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 februari 2020 en 7 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.A.C. Frijns, naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van wat mr. M.J.J.F. van Raak naar voren heeft gebracht namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , de ouders van het slachtoffer [slachtoffer] ). Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen namens [benadeelde 2] in het kader van het spreekrecht naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is in eerste aanleg veroordeeld wegens moord en belaging tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Daarnaast zijn de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van respectievelijk € 38.664,21 en € 35.772,88, beide te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof wat betreft de belaging tot een deels andere bewezenverklaring komt en omdat het tot een andere beslissing komt ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is, kort gezegd, tenlastegelegd dat hij [slachtoffer] heeft vermoord en belaagd, voluit dat:
Feit 1 primair hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of de hals en/of de pols en/of de borst, in elk geval in het bovenlichaam, te steken/snijden;
Feit 1 subsidiair hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of de hals en/of de pols en/of de borst, in elk geval in het bovenlichaam, te steken/snijden;Feit 2hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2018 tot en met 11 juli 2018 te Utrecht, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door:
- veelvuldig (al dan niet met gebruikmaking van een valse hoedanigheid) e-mailberichten en/of sms-berichten en/of WhatsApp-berichten aan die [slachtoffer] te sturen en/of
- (meermalen) (al dan niet met gebruikmaking van een valse hoedanigheid) via Facebook en/of WhatsApp met vrienden en/of familie van die [slachtoffer] contact te zoeken/trachten te zoeken
- meermalen (anoniem) telefonisch contact te zoeken met die [slachtoffer] en/of
- meermalen per dag door de straat te rijden waar die [slachtoffer] woont en/of door de straat te rijden waar die [slachtoffer] werkt, en/of
- zich veelvuldig, althans meermalen, in persoon op te houden in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer] en/of bij het werk van die [slachtoffer] ( [instelling] ) en/of in de directe omgeving van de woning en/of het werk van die [slachtoffer] en/of
- (meermalen) die [slachtoffer] te volgen en/of zich in de directe omgeving van die [slachtoffer] op te houden/te verblijven, en/of
- de fietsband van die [slachtoffer] leeg te laten lopen en/of de autoband van het voertuig van die [slachtoffer] lek te prikken en/of
- meermalen zich (ongewenst) de toegang tot de woning van die [slachtoffer] te verschaffen (door over het balkon te klimmen en/of met bloemen aan te bellen en/of naar binnen te lopen), in elk geval door meermalen in die woning binnen te dringen,
(telkens) met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging over het onder 2 tenlastegelegde (belaging)
Het hof zal eerst ingaan op de tenlastegelegde belaging, omdat die aan de tenlastegelegde moord voorafging. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat in die tenlastegelegde periode sprake was van wederkerig contact tussen verdachte en [slachtoffer] . Het hof begrijpt dit als de stelling dat [slachtoffer] heeft ingestemd met de contacten van verdachte. Door die instemming zou het handelen van verdachte niet wederrechtelijk zijn en kan de tenlastegelegde belaging niet bewezen worden.
Het hof is echter van oordeel dat dit verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit die bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af.
Verdachte had vanaf de zomer van 2016 een relatie met [slachtoffer] . Op 2 juni 2018 heeft [slachtoffer] de relatie verbroken.
Op 22 juni 2018 heeft [slachtoffer] voor de eerste keer bij de politie melding gedaan van stalking naar aanleiding van twee incidenten op diezelfde dag waarbij verdachte zich de toegang tot de woning van [slachtoffer] (en haar huisgenoten) had verschaft. Getuige [getuige 1] , één van de huisgenoten van [slachtoffer] , heeft hierover verklaard dat zij beide keren hoorde dat [slachtoffer] met luide stem riep dat ze verdachte niet wilde zien en dat hij weg moest gaan. De tweede keer, toen verdachte was binnengedrongen via het balkon/dakterras dat grensde aan haar kamer, was [slachtoffer] bovendien erg overstuur. [getuige 1] heeft verder verklaard dat [slachtoffer] haar uitdrukkelijk had gezegd dat ze verdachte echt niet meer wilde zien. De door [slachtoffer] op die dag gealarmeerde politie heeft op die dag het eerste zogenoemde STOP-gesprek met verdachte gevoerd.
In de periode van 22 juni tot 11 juli 2018 heeft [slachtoffer] meermalen contact opgenomen met de politie. Op 28 juni 2018 heeft [slachtoffer] officieel aangifte gedaan en is aan haar een “Aware-knop” uitgereikt. Dat is een alarmsysteem met een rechtstreekse verbinding naar de politie. Ook is de politie op verzoek van [slachtoffer] meerdere malen naar haar toe gekomen omdat verdachte haar had benaderd.
Door de politie zijn in de tenlastegelegde periode in totaal drie STOP-gesprekken gevoerd, waarbij aan verdachte is uitgelegd dat hij op geen enkele manier contact met [slachtoffer] mocht opnemen.Verdachte heeft van 3 juli 2018 tot 6 juli 2018 vastgezeten voor stalking van [slachtoffer] en hij heeft voordat hij werd vrijgelaten een gesprek met de officier van justitie gehad en daarbij een gedragsaanwijzing gekregen. Deze aanwijzing hield in dat verdachte geen contact mocht opnemen met [slachtoffer] en niet bij haar woning of haar werkplek mocht komen.
Verdachte heeft erkend dat hij de tenlastegelegde handelingen, met uitzondering van het leksteken van de autoband en het laten leeglopen van de fietsband van [slachtoffer] , heeft gepleegd.
Behalve de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] (ook) contact met hem zou hebben gezocht, is er niets dat erop wijst dat [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode zelf contact heeft gezocht met verdachte. Ook is er niets dat er op wijst dat [slachtoffer] het goed vond dat verdachte contact met haar zocht. Integendeel, uit de hiervoor genoemde omstandigheden volgt dat [slachtoffer] zich keer op keer heeft verzet tegen de toenaderingspogingen van verdachte en dat het niet anders kan dan dat dit verdachte duidelijk was. Het enkele feit dat [slachtoffer] op 7 juli 2018 in Vianen naar een festival is gegaan waar verdachte ook aanwezig was, zoals door verdachte is aangevoerd, betekent niet dat zij op dat moment contact met hem heeft gezocht. Getuige [getuige 2] , met wie [slachtoffer] naar het betreffende festival was gegaan, heeft hierover verklaard dat [slachtoffer] haar Aware-knop tijdens het festival bij zich droeg en dat [slachtoffer] graag wilde dat getuige [getuige 2] bij haar in de buurt bleef.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd, met uitzondering van het leksteken van de autoband en het laten leeglopen van de fietsband van [slachtoffer] . Hiermee heeft verdachte in de tenlastegelegde periode wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
Overweging over het onder 1 primair tenlastegelegde (moord)
Op 11 juli 2018 is het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in haar studentenkamer in Utrecht. Zij is die ochtend door meerdere messteken om het leven gekomen.
De verdediging heeft ter zitting een beroep gedaan op noodweer(exces) of putatief noodweer en heeft de door de rechtbank bewezenverklaarde voorbedachte rade betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Verklaringen verdachte
Verdachte zelf heeft zeer wisselend verklaard over wat er is gebeurd en heeft zijn verklaringen in de loop der tijd telkens aangepast.
Nadat verdachte aanvankelijk iedere betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] ontkende, heeft hij op een gegeven moment verklaard dat [slachtoffer] was omgebracht door leden van een motorbende - als represaille voor een incident in 2016 - en dat hij van die bendeleden had moeten ‘kiezen’ tussen het ombrengen van zijn vriendin of zijn oma.
Bij zijn politieverhoor en op de zittingen van de rechtbank en het hof heeft verdachte verklaard dat hij op 11 juli 2018 naar de woning van [slachtoffer] is gegaan en aldaar geruime tijd met [slachtoffer] heeft gepraat in haar kamer, waarna zij onenigheid kregen. [slachtoffer] zou daarbij een mes tevoorschijn hebben gehaald en dit mes op verdachte hebben gericht. Er ontstond een worsteling met het mes in het midden. Bij de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij op een gegeven moment de handen van [slachtoffer] heeft losgelaten en dat door de vrijkomende kracht [slachtoffer] het dodelijke letsel bij zichzelf heeft toegebracht en het mes twee keer dwars door de slagader ging. Daarna is verdachte door het lint gegaan en heeft hij verwoestend uitgehaald. Bij het hof heeft verdachte die verklaring aangepast en verklaard dat hij door het duwen en trekken om het mes, ‘het mes de slagader zag raken’ en dat hij niet weet hoe het dodelijke letsel aan de slagader is ontstaan.
Dat verdachte zo wisselend, en op punten aantoonbaar onjuist, heeft verklaard, maakt dat het hof de verklaringen van verdachte in beginsel als niet geloofwaardig aanmerkt en deze niet voor het bewijs zal bezigen, tenzij deze worden onderbouwd door ander bewijsmateriaal.
Bewijsmiddelen
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, leidt het hof het volgende af.
In de nacht van 10 op 11 juli 2018 waren zowel verdachte als [slachtoffer] bij het evenement “Techno Tuesday” in de Melkweg in Amsterdam. [slachtoffer] was hier met een vriendin, getuige [getuige 3] .
Verdachte is in de ochtend van 11 juli 2018, nadat hij rond 4.12 uur de Melkweg in Amsterdam had verlaten, rechtstreeks naar de woning aan de [adres] te Utrecht gegaan, waar [slachtoffer] - samen met vier huisgenoten - op de eerste etage een studentenkamer had. Hij heeft zich vervolgens ten minste vanaf 05.59 uur opgehouden in de buurt van deze woning.
Om 06.42 uur zijn [slachtoffer] en [getuige 3] , die de Melkweg rond 05.04 uur hadden verlaten, aangekomen in de woning van [slachtoffer] . Zij hebben achtereenvolgens op het balkon/dakterras van de woning (welk balkon/dakterras grensde aan de kamer van [slachtoffer] ) en in de kamer van [slachtoffer] gezeten.
Tussen 07.38 en 07.45 uur heeft verdachte aangebeld bij getuige [getuige 4] , die woont aan de [adres] . Verdachte heeft zich voorgedaan als de onderbuurman. Hij heeft aan [getuige 4] gevraagd of hij via het balkon ‘zijn’ woning binnen mocht klimmen omdat hij zijn sleutel was vergeten.
Via het balkon van [getuige 4] is verdachte vervolgens achter de woning van [slachtoffer] gekomen. Het was mogelijk het balkon/dakterras van die woning te benaderen vanaf de achterzijde van de woning en/of naastgelegen percelen.
Om 09.02 uur heeft [getuige 3] de woning verlaten. Eerder al hadden de huisgenoten [getuige 5] en [getuige 6] de woning verlaten. Huisgenoot [huisgenoot] was in verband met verblijf in het buitenland afwezig. Huisgenoot [getuige 1] bevond zich op haar eigen kamer. [slachtoffer] heeft om 09.11 uur nog een WhatsApp-bericht verstuurd naar een vriendin, getuige [getuige 7] .
Op of omstreeks 10.21 uur heeft verdachte de woning aan de [adres] verlaten.
Om 10.54 uur kwam verbalisant [verbalisant] ter plaatse nadat hij rond 10.26 uur de opdracht had gekregen een onderzoek in te stellen naar een melding van de Aware-knop van [slachtoffer] . Hij werd binnengelaten door [getuige 1] en trof vervolgens [slachtoffer] in haar kamer aan, liggend op haar rug in een plas bloed. Zij had in totaal 26 steek- en veertien snijletsels. Het overlijden van [slachtoffer] was het gevolg van ernstig bloedverlies door in het bijzonder twee steekletsels boven haar linkersleutelbeen waarbij de linkerokselader en de lichaamsslagader werden geperforeerd. Zij had verder steek- en snijletsels op haar hoofd, borstkas, nek, rug, armen en handen.
Op de arm van [slachtoffer] werd een afgebroken lemmet van een mes aangetroffen. Op de overloop van de woning werd een opvallend zwart-wit gekleurd handvat van een mes aangetroffen, waarvan het lemmet niet meer aanwezig was. Voorts werd in de hal bij de voordeur een stukje bebloede latexhandschoen aangetroffen.
Op de latexhandschoen is op twee plekken DNA-materiaal aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] . Aan de binnenzijde van de handschoen is verder een DNA-mengprofiel aangetroffen van [slachtoffer] en verdachte. Onder een aantal aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek tweehonderdduizend keer waarschijnlijker als het DNA van verdachte is dan wanneer het DNA niet van verdachte is.
In de auto waarin verdachte reed toen hij op 11 juli 2018 om 11.26 uur werd aangehouden, is achter de bestuurdersstoel een lege verpakking van latexhandschoenen aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij de handschoen had meegenomen naar de woning van [slachtoffer] . Op de zitting van het hof heeft hij verklaard dat hij de handschoen aanhad toen hij zich op de kamer van [slachtoffer] bevond.
Het lichaam van verdachte had bij zijn aanhouding geen beschadigingen.
In de garage van de woning van verdachte is een messenset aangetroffen, waarvan één mes ontbrak. Bij vergelijkend messenonderzoek is gebleken dat het heft qua kleurstelling en vorm identiek was aan alle andere messen in de doos, dat het lemmet en het heft zeer waarschijnlijk ooit één geheel zijn geweest en dat dit mes paste in de doos met messen afkomstig uit de woning van verdachte.
Aan de vier huisgenoten van [slachtoffer] is het mes getoond, maar zij herkenden het mes niet.
Hieruit concludeert het hof dat het mes zich voorafgaand aan het misdrijf niet in de woning bevond, maar door verdachte naar de woning is meegenomen.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat verdachte;
- zich met de latexhandschoen en het mes toegang heeft verschaft tot de woning en kamer van [slachtoffer] ;
- dat hij om 10.21 uur de woning heeft verlaten en
- dat [slachtoffer] tussen 9.10 uur en 10.21 uur in aanwezigheid van uitsluitend verdachte om het leven is gekomen door in totaal 26 steek- en veertien snijletsels.
Beroep op noodweer/noodweerexces/putatief noodweer
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] een mes tevoorschijn haalde en het mes op hem richtte en de fatale steekletsels in een gevecht hebben plaatsgevonden, en dat er dus sprake was “van een levensbedreigende situatie” en “een wervelwind”, juridisch vertaald als een noodweersituatie.
Het hof behandelt deze verweren hier omdat de beoordeling samenhangt met de vaststelling van de feiten.
Wat zich tussen 9.10 en 10.21 uur precies heeft afgespeeld in de kamer van [slachtoffer] kan het hof niet met zekerheid vaststellen. Huisgenote [getuige 1] (woonachtig op de tweede etage) heeft na 10.00 uur nog wel “iets van gestommel” gehoord, maar dacht in eerste instantie dat dit geluid van buiten kwam.
De door verdachte beschreven gang van zaken tijdens de zittingen van de rechtbank en het hof, acht het hof in ieder geval niet geloofwaardig. Het is niet aannemelijk dat [slachtoffer] en verdachte nog geruime tijd met elkaar hebben gesproken als wordt gekeken naar de moeizame verhouding tussen [slachtoffer] en verdachte, de aangifte van stalking door [slachtoffer] , de politiecontacten, de gemoedstoestand van [slachtoffer] bij eerdere confrontaties met verdachte en het feit dat verdachte opnieuw via het balkon/dakterras [slachtoffer] ’s kamer was binnengedrongen. Ook acht het hof het niet aannemelijk dat vervolgens [slachtoffer] degene is geweest die het mes tevoorschijn heeft gehaald. Dit wordt namelijk weersproken door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen op grond waarvan het hof al heeft geoordeeld dat verdachte zelf het mes had meegenomen.
Om dezelfde reden acht het hof het niet aannemelijk dat [slachtoffer] zichzelf de dodelijke letsels heeft toegebracht in een worsteling om het mes. Daar komt bij dat het volslagen onaannemelijk is dat [slachtoffer] op de door verdachte beschreven wijze in een gevecht zichzelf niet minder dan twee dodelijke letsels toebrengt. Dit laatste is door verdachte in hoger beroep overigens ook niet (meer) aangevoerd. Het hof concludeert dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] alle steek- en snijletsel heeft toegebracht.
Het hof verwerpt het beroep op noodweer.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aanvullend nog aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat:
de worsteling en met name het toebrengen van de verwonding door [slachtoffer] bij zichzelf, bij verdachte tot een hevige gemoedsbeweging leidde, waartegen hij geen weerstand kon bieden, zodat sprake was van noodweerexces;
verdachte abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij zich moest dan wel mocht verdedigen en hiermee sprake was van zogenoemd putatief noodweer.
Het hof verwerpt dit verweer. Hiervoor is reeds overwogen dat er op geen enkel moment sprake was van een noodweersituatie en derhalve dient ook het beroep op noodweerexces te worden verworpen.
Voorts is niet gebleken dat sprake was van een situatie waarin verdachte redelijkerwijs kon veronderstellen dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor waartegen hij zich zou mogen verdedigen, zodat ook het verweer van putatief noodweer moet worden verworpen.
Voorbedachten rade
De vraag die dan nog voorligt, is of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voorbedachte raad is een strafverzwarende vorm van opzet.
De verdediging heeft aangevoerd dat uit het dossier niet een vooropgezet plan van verdachte volgt om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Voorts is aangevoerd dat er onvoldoende tijd en gelegenheid is geweest voor verdachte om na te denken, oftewel te weinig kans voor beraad, waardoor voorbedachte raad niet kan worden bewezen, aldus de raadsman.
Verder heeft de raadsman gesteld dat de geestestoestand van verdachte een contra-indicatie oplevert voor voorbedachte raad.
Het hof oordeelt als volgt.
In het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, is overwogen dat “voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.”
Met het oog hierop wijst het hof erop dat verdachte zich tussen 07.38 en 07.45 uur met medeneming van een mes en een latexhandschoen heimelijk toegang heeft verschaft tot de binnenplaats dan wel het balkon/dakterras achter de woning van [slachtoffer] en heeft gewacht totdat [slachtoffer] alleen in haar kamer was. Vervolgens heeft hij zich de toegang tot de kamer van [slachtoffer] verschaft en heeft hij haar tussen 09.10 een 10.21 uur met het door hem meegenomen mes en terwijl hij de door hem meegebrachte latexhandschoen aanhad, doodgestoken.
Hoewel het hof niet met zekerheid kan vaststellen wat zich precies in de kamer van [slachtoffer] heeft afgespeeld, trekt het hof uit de genoemde omstandigheden de conclusie dat verdachte van plan was [slachtoffer] om het leven te brengen. Dat verdachte zowel een mes had meegenomen als een latexhandschoen, die daarna allebei zijn gebruikt om [slachtoffer] te doden, rechtvaardigt geen andere conclusie dan dat verdachte steeds van plan was [slachtoffer] met het mes neer te steken en met het aantrekken van de handschoen wilde voorkomen dat hij sporen zou achterlaten.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de handschoen droeg in verband met een schade aan zijn auto of om zich te weren tegen splinters van de balustrade van het balkon van getuige [getuige 4] , acht het hof ongeloofwaardig.
Uit het geschetste tijdsverloop blijkt dat verdachte zich gedurende langere tijd heeft opgehouden op de binnenplaats dan wel het balkon/dakterras van de woning van [slachtoffer] . Vaststaat dat hij het mes en de handschoen in ieder geval bij zich had nadat hij met een smoes de tuin achter de woning van [slachtoffer] was binnengedrongen en zich daar in ieder geval meer dan een uur heeft schuilgehouden. Verdachte heeft vóór de uitvoering van zijn daad dan ook ruimschoots de tijd en mogelijkheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap te geven.
Behalve de verklaring van verdachte die door het hof ongeloofwaardig wordt geacht, is in het dossier geen aanwijzing te vinden voor een onverwachte uitlokkende gebeurtenis, in welke vorm dan ook, die heeft geleid tot zijn dodelijke handelen. Enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet aannemelijk geworden. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Zo een contra-indicatie is naar het oordeel van het hof ook niet gelegen in de geestestoestand van verdachte.
Alles overwegende acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
Verzoek horen forensisch patholoog dr. H.H. de Boer
De raadsman van verdachte heeft naar aanleiding van een aanvullend bericht van 30 juni 2020 van dr. H.H.de Boer gericht aan de advocaat-generaal, in hoger beroep verzocht tot het horen van deze forensisch patholoog
Het hof wijst dit verzoek af nu het door dr. H.H. de Boer opgemaakte aanvullende rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 30 juni 2020 niet voor het bewijs is gebruikt. Gelet hierop is het horen van dr. De Boer niet noodzakelijk, ook niet als in die beoordeling de belangen van verdediging worden meegewogen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Feit 1 primair hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of de hals en/of de pols en/of de borst, in elk geval in het bovenlichaam, te steken/snijden;
Feit 2hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2018 tot en met 11 juli 2018 te Utrecht, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door:
- veelvuldig (al dan niet met gebruikmaking van een valse hoedanigheid) e-mailberichten en/of een sms-berichten en/of WhatsApp-berichten aan die [slachtoffer] te sturen en/of
- (meermalen) (al dan niet met gebruikmaking van een valse hoedanigheid) via Facebook en/of WhatsApp met vrienden en/of familie van die [slachtoffer] contact te zoeken/trachten te zoeken
- meermalen (anoniem) telefonisch contact te zoeken met die [slachtoffer] en/of
- meermalen per dag door de straat te rijden waar die [slachtoffer] woont en/of door de straat te rijden waar die [slachtoffer] werkt, en/of
- zich veelvuldig, althans meermalen, in persoon op te houden in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer] en/of bij het werk van die [slachtoffer] ( [instelling] ) en/of in de directe omgeving van de woning en/of het werk van die [slachtoffer] en/of
- (meermalen) die [slachtoffer] te volgen en/of zich in de directe omgeving van die [slachtoffer] op te houden/te verblijven, en/of
- de fietsband van die [slachtoffer] leeg te laten lopen en/of de autoband van het voertuig van die [slachtoffer] lek te prikken en/of
- meermalen zich (ongewenst) de toegang tot de woning van die [slachtoffer] te verschaffen (door over het balkon te klimmen en/of met bloemen aan te bellen en/of naar binnen te lopen), in elk geval door meermalen in die woning binnen te dringen,
(telkens) met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, en/of te dulden en/of vrees aan te jagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Belaging.
Strafbaarheid van de verdachte
In het kader van de strafbaarheid van verdachte heeft het hof acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, (hierna: PBC-rapport) van 25 april 2019 en de beantwoording van aanvullende vragen, gedateerd 25 mei 2020, beide opgemaakt door J. van der Meer, psychiater, en J. Heerschop, GZ-psycholoog. Voorts is acht geslagen op hetgeen deze deskundigen ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard.
Zij concluderen dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een persoonlijkheidsstoornis. Zij concluderen echter niet dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was voor de bewezenverklaarde feiten. Deze conclusies zijn gebaseerd op een gedegen onderzoek en volgt uit de bevindingen van de deskundigen. Het hof heeft geen reden hieraan te twijfelen. Tegen de conclusies van de deskundigen is ook geen verweer gevoerd. Het hof oordeelt dat verdachte niet ontoerekeningsvatbaar is. Omdat er ook geen andere omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft verdachte wegens moord en belaging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren en de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd verdachte te veroordelen wegens moord en belaging tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren en de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf te hoog is.
Het hof heeft net als de rechtbank bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord en belaging.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de navolgende omstandigheden.
Het hof heeft in het bijzonder gekeken naar het leed dat verdachte heeft veroorzaakt, naar de mate waarin hij verantwoordelijk is voor zijn gedrag en naar wat er nodig is om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw een strafbaar feit pleegt.
Het leed dat verdachte [slachtoffer] , haar naasten en de samenleving heeft toegebracht, is uitzonderlijk groot.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de stalking van en moord op [slachtoffer] . Nadat [slachtoffer] de relatie met verdachte had beëindigd, heeft hij haar veelvuldig telefonisch en in persoon benaderd en was hij bijna elke dag te zien in haar straat. Hij heeft haar gevolgd naar haar ouders en haar opgezocht op haar werk. Hij is haar woning binnengedrongen en heeft [slachtoffer] gedwongen om met hem te praten. Ondanks meerdere waarschuwingen van [slachtoffer] en de politie is verdachte haar blijven achtervolgen. Verdachte heeft met zijn obsessieve, nietsontziende gedrag [slachtoffer] in de laatste weken van haar leven van haar levensvreugde beroofd en haar in grote angst laten leven.
Treffend is hoe [getuige 1] [slachtoffer] aantreft na een confrontatie met verdachte. Zij verklaart: “Ik zag dat [slachtoffer] weggedoken op de grond zat tussen de bank en een tv-kastje. Ik zag dat [slachtoffer] helemaal ineengedoken zat. Ik heb [slachtoffer] nog nooit zo gezien. Ik zag dat [slachtoffer] helemaal trilde en dat ze aan het huilen was. Ik zag dat [slachtoffer] helemaal overstuur was.”
In haar aangifte zegt [slachtoffer] zelf : “Ik ben bang en weet zeker dat hij me wel ergens op staat te wachten. Op dit moment beheerst [verdachte] mijn leven omdat ik constant bang ben hem ergens tegen te komen. Ik kan mijn werk niet meer doen omdat ik me niet kan concentreren en emotioneel ben. Doordat [verdachte] mij blijft benaderen, beperkt hij mijn bewegingsvrijheid. Ik durf niet meer alleen naar buiten omdat ik denk dat [verdachte] mij wat aan zal doen. Hij doet en verzint nu zulke rare en enge dingen dat ik bang ben voor zijn volgende stap.”
Die angst bleek terecht. Verdachte heeft zich in de ochtend van 11 juli 2018 op een slinkse manier toegang verschaft tot de kamer van [slachtoffer] en haar met een haast onvoorstelbare hoeveelheid messteken gedood. Hij heeft geen enkel respect getoond voor [slachtoffer] en voor haar leven. Voor [slachtoffer] moeten de laatste momenten van haar leven in totale angst, eenzaamheid en wanhoop zijn verstreken. Door het toebrengen van in totaal 26 steek- en veertien snijletsels heeft verdachte haar lichaam gruwelijk en onterend beschadigd.
Zelfs na haar dood, heeft verdachte [slachtoffer] geen respect getoond. Verschillende keren en zeker op de zitting van het hof, heeft verdachte met grove leugens en valse verdachtmakingen geprobeerd [slachtoffer] verantwoordelijk te maken voor wat er is gebeurd. Hij heeft haar eer en goede naam aangetast. In plaats van zelf verantwoordelijkheid te nemen heeft hij leugen op leugen gestapeld en de nabestaanden in het ongewisse gelaten over hoe [slachtoffer] precies om het leven is gekomen.
Verdachte heeft door zijn handelen aan de ouders, broer, andere familieleden en vrienden van [slachtoffer] groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dit immense leed en het gemis dat wordt ervaren is in het bijzonder naar voren gekomen in de slachtofferverklaringen van de vader, moeder en broer van [slachtoffer] .
[slachtoffer] wist zich geborgen in het gezin waar zij in geboren was en zocht die geborgenheid ook op in de periode dat zij door verdachte werd gestalkt. Zij volgde een HBO-opleiding verpleegkunde en medische hulpverlening en hoopte op enig moment in de ambulancedienst werkzaam te kunnen zijn. Zij wist zich omringd door huisgenoten, collega’s en vrienden die om haar gaven en om wie zij gaf. Dat alles is op 11 juli 2018 in de ochtend door het handelen van verdachte abrupt tot een einde gekomen.
Naast dit onpeilbare verdriet voor de naasten van [slachtoffer] heeft haar overlijden in de samenleving in het algemeen gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid. Voor velen is het een verschrikkelijke gedachte om op deze manier de controle over je leven te verliezen en daarna het leven zelf, door toedoen van iemand die je ooit dierbaar is geweest.
Zonder af te doen aan al dit leed dat verdachte heeft veroorzaakt, moet wel worden vastgesteld dat verdachte niet volledig de controle had en heeft over zijn gedrag. Hij kan daarom maar voor een deel verantwoordelijk worden gehouden voor zijn daden.
Het PBC-rapport van 25 april 2019 bevat hierover verschillende bevindingen en conclusies.
Verdachte is in zijn jeugd affectief en pedagogische verwaarloosd. Zijn ouders hadden vaak ruzie en hadden weinig oog voor zijn behoeftes. Hierdoor is hij in zichzelf gekeerd geraakt en lijkt hij in een fantasiewereld te zijn gaan leven. Daarin blaast hij zichzelf op tot een persoon die hij niet is en duikt hij weg als hij geconfronteerd wordt met de werkelijkheid of in de problemen komt. De diagnose is een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Door een diepgewortelde behoefte aan erkenning en bewondering, samen met de overschatting van zijn eigen belangrijkheid, voelt hij zich ernstig gekrenkt, miskend en boos op het moment dat hij in een intieme relatie verlaten wordt. Hij heeft geen oog voor de grenzen van anderen. Hij neemt weinig verantwoordelijkheid voor zijn verplichtingen. De persoonlijkheidsstoornis wordt als ernstig ingeschat. De ernst bestaat uit het massieve loochenen van de werkelijkheid en het weghouden van de kwetsbare binnenkant van verdachte. Daarnaast is er bij verdachte sprake van een lichte stoornis in het gebruik van alcohol.
De psycholoog en de psychiater menen dat verdachtes gedrag bij de moord en de belaging in verband stond met zijn persoonlijkheidsstoornis. Het besluit verdachte om [slachtoffer] op te zoeken en naar haar woning te gaan werd door de persoonlijkheidsstoornis beïnvloed. Het blijft daarbij vervolgens onduidelijk wat er precies in het huis van het slachtoffer is gebeurd. Wel zijn de onderzoekers van mening dat het agressieve gedrag naar alle waarschijnlijkheid gezien moet worden als een escalatie van het reeds langer bestaande stalkinggedrag, waarin verdachte steeds meer druk op het slachtoffer uitoefende om met hem in contact te komen. De onderzoekers adviseren verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor alle hem ten laste gelegde feiten.
De vraag of het een optie is dat het handelen van verdachte op 11 juli 2018 niet voortkwam uit zijn (persoonlijkheids)stoornis is ter zitting in hoger beroep door psycholoog Heerschop ontkennend beantwoord.
Het hof stelt vast dat deze conclusies van de psychiater en psycholoog zijn gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek en worden gedragen door hun bevindingen. Die zijn verder ook niet betwist en er zijn geen omstandigheden bekend die eraan afdoen. Het hof oordeelt overeenkomstig dit advies dat verdachte in verminderde mate in staat was zijn wil te bepalen. Hij is daarom verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor de bewezen verklaarde feiten.
Op grond hiervan acht het hof aannemelijk dat verdachte ook verminderd in staat is zijn gedrag te controleren als hij bij de politie en bij de rechter geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en die verantwoordelijkheid afschuift op zijn slachtoffer. Dat rechtvaardigt dit gedrag op geen enkele manier. Het is wel een omstandigheid die bij de strafoplegging wordt meegewogen.
Naar het oordeel van het hof zal een op te leggen straf of maatregel er verder voor moeten zorgen dat verdachte niet opnieuw een strafbaar feit begaat.
Het hof heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juni 2020. Daaruit blijkt dat verdachte in 2011 is veroordeeld voor een geweldsdelict jegens een levensgezel. Dit heeft hem er niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
In het PBC-rapport wordt ook een gevaar op herhaling beschreven. Volgens de psycholoog en de psychiater is de persoonlijkheidsstoornis nog steeds aanwezig. Verdachte zegt dat hij hier hulp voor wil hebben. Door de loochening en verdringing van voor hem pijnlijke zaken en een neiging tot zelfoverschatting zal deze hulp moeilijk tot stand komen. Er is met name gevaar als verdachte in een intieme relatie, zeker als deze relatie langer heeft bestaan, weer zou worden verlaten. Het risico op een hernieuwde belaging en agressie naar een toekomstige ex-partner wordt dan als hoog ingeschat.
Volgens de onderzoekers is een behandeling van verdachte noodzakelijk. Zij verwachten dat een behandeling intensief en langdurig zal moeten zijn en dat deze moeizaam tot stand zal komen. Zij adviseren een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, vanwege de ernstige persoonlijkheidsproblematiek, de ernst van het ten laste gelegde en de hoge kans op recidive in soortgelijke feiten. Het alternatief, een voorwaardelijk strafdeel of een terbeschikkingstelling met voorwaarden, zal niet toereikend zijn. Verdachte zal namelijk lang moeten worden behandeld en gevolgd, juist ook omdat het gevaar zich voornamelijk zal afspelen binnen intieme relaties die hij reeds enige tijd heeft.
Het hof neemt ook dit advies over. Aan de wettelijke eisen voor de oplegging van een terbeschikkingstelling is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het onder 1 primair bewezenverklaarde is een zeer ernstig feit is. Het is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. De onder 2 bewezenverklaarde belaging wordt in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht afzonderlijk genoemd als een feit waarvoor een terbeschikkingstelling kan worden opgelegd. Naar het oordeel van het hof eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zowel het opleggen van die maatregel als de verpleging van overheidswege. Vanwege het hoge recidivegevaar en de verwachting van een langdurige en moeilijke behandeling is een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet mogelijk.
Het hof stelt verder vast dat het onder 1 primair bewezenverklaarde een misdrijf oplevert dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de maatregel niet op voorhand is gemaximeerd.
Naast oplegging van deze maatregel dient naar het oordeel van het hof ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd. Verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan moord, een de zwaarste misdrijven die het Nederlandse strafrecht kent. Daarom en vanwege de impact van dit feit op de samenleving in het algemeen en de nabestaanden in het bijzonder, is een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats. Daarbij houdt het hof wel rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Alles afwegende acht het hof, net als de rechtbank, een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaar passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof ziet - anders dan door de raadsman is verzocht - geen reden in dit arrest een advies op te nemen over het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen. De verdediging heeft geen bijzondere gronden aangevoerd voor een dergelijk advies. De psycholoog en de psychiater hebben in hun schriftelijk advies en desgevraagd op zitting evenmin dergelijke gronden genoemd.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Vordering [benadeelde 2]
(moeder van [slachtoffer] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 45.105,13, bestaande uit:
- overlijdensschade € 200,69
- shockschade materieel:
o reis- en parkeerkosten voor behandeling € 132,94
o diverse medische kosten € 880,-
o verlies van arbeidsvermogen € 3.260,-
o buitengerechtelijke kosten € 631,50
- shockschade immaterieel € 40.000,-
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 35.772,88, bestaande uit de gevorderde overlijdensschade en materiële shockschade en waarbij de immateriële shockschade is bepaald op een bedrag van € 30.000,-, alle te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Vordering [benadeelde 1]
(vader van [slachtoffer] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 47.922,11, bestaande uit:
- overlijdensschade (kosten lijkbezorging) € 7.460,16
- shockschade materieel:
o reis- en parkeerkosten voor behandeling € 253,66
o diverse medische kosten € 208,29
- shockschade immaterieel € 40.000,-
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 38.664,21, bestaande uit de gevorderde overlijdensschade en materiële shockschade en waarbij de immateriële shockschade is bepaald op een bedrag van € 30.000,-, alle te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
In eerste aanleg is ook door [broer slachtoffer] (broer van [slachtoffer] ) een vordering benadeelde partij ingediend. Deze vordering is echter in hoger beroep ingetrokken, zodat deze thans niet meer aan de orde is.
Onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen
De vorderingen zijn zowel schriftelijk als - ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - mondeling onderbouwd door mr. Van Raak.
Met betrekking tot de shockschade heeft mr. Van Raak aangevoerd dat de ouders van [slachtoffer] direct zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het voorval waarbij hun dochter kwam te overlijden. In dit verband is - kort gezegd - aangevoerd:
- dat zij uit de media moesten vernemen dat een dode vrouw was aangetroffen in het studentenhuis waar [slachtoffer] woonde;
- dat zij meteen contact hebben gezocht met de politie, waarbij een politieagent zich versprak en vroeg of de politie nog niet bij hen aan de deur was geweest;
- dat zij op televisie beelden hebben gezien waarbij het lichaam van hun dochter werd afgevoerd;
- dat zij pas na 2,5 dag het lichaam van [slachtoffer] mochten zien, welk lichaam door het incident en de daaropvolgende sectie zwaar gehavend was.
De combinatie van deze omstandigheden heeft een hevige emotionele schok teweeg gebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Gelet hierop is civiel onrechtmatig gehandeld jegens de benadeelde partijen. Hierdoor hebben de benadeelde partijen recht op vergoeding van zowel de gevorderde immateriële shockschade ad € 40.000,- per persoon, als ook op de gevorderde materiële shockschade, aldus mr. Van Raak.
Standpunt verdediging
Wat betreft de shockschade heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat vergoeding hiervoor in het onderhavige geval niet toewijsbaar is, nu uit de door mr. Van Raak aangevoerde omstandigheden niet kan worden afgeleid dat sprake was van een directe confrontatie. Gelet hierop heeft de raadsman het hof verzocht de benadeelde partijen in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel hof
Overlijdenskosten
In artikel 108, tweede lid, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat indien iemand die ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, de aansprakelijke verplicht is aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden. De personen die deze kosten hebben gemaakt, kunnen zich op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij voegen in het strafgeding.
Op grond van deze bepalingen is het hof van oordeel dat de door de benadeelde partijen gevorderde kosten voor overlijdensschade van € 200,69 ( [benadeelde 2] ) en
€ 7.460,16 ( [benadeelde 1] ), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade (de factuurdatum), voor toewijzing in aanmerking komen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Anders dan de rechtbank ziet het hof geen reden de aan de schadevergoedingsmaatregel gekoppelde gijzeling te matigen tot één dag.
Het hof overweegt, evenals de rechtbank, dat het geen termen aanwezig acht om de uitkeringen die door het Schadefonds geweldsmisdrijven aan de benadeelden zijn gedaan in mindering te brengen op het toegewezen deel van de vorderingen.
Shockschade
Het hof stelt voorop dat er geen discussie kan zijn over het leed en verdriet dat de ouders van [slachtoffer] is aangedaan. Het hof kan zich dan ook zeer goed voorstellen dat de ouders vinden dat verdachte, die hun dochter heeft omgebracht, ook hun iets is verschuldigd. Er bestaat echter alleen recht op een schadevergoeding als is voldaan aan de eisen van de wet. Daarbij geldt bovendien dat de strafrechter alleen beslist over een schadevergoeding als dit geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Is dit wel het geval, dan dient de burgerlijke rechter zich over de zaak te buigen.
Op het moment dat [slachtoffer] werd gedood, kende de wet niet de mogelijkheid om affectieschade te vergoeden. Affectieschade is, kort gezegd, de schade die iemand lijdt door het verdriet dat die persoon heeft door het overlijden van een naaste.
Wel kent de wet de mogelijkheid van vergoeding van shockschade. Dat is schade die ontstaat door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, waardoor een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
Voor deze shockschade hebben de ouders een vergoeding gevorderd. Zij hebben gesteld dat hun geestelijk letsel voortvloeit uit een viertal omstandigheden die samen de directe confrontatie vormen met de ernstige gevolgen van de moord op hun dochter. Het hof stelt echter vast dat enkele van de genoemde omstandigheden bestaan uit gedrag van de politie en uit de gevolgen van het opsporingsonderzoek. Of dit dan moet worden toegerekend aan verdachte staat niet zonder meer vast. Bovendien zijn dit omstandigheden die, hoe verdrietig ook, niet verschillen van andere zaken. Of en in hoeverre deze omstandigheden een directe confrontatie vormen met de ernstige gevolgen van de moord op [slachtoffer] en recht geven op een schadevergoeding is daarom alleen vast te stellen na nadere onderbouwing en/of bewijslevering. Daarvoor is in deze procedure geen plaats, zodat het hof de ouders niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering van de shockschade. Wel kunnen zij hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Daarmee zegt het hof niet dat de ouders geen leed is toegevoegd. Het hof zegt ook niet dat de ouders geen recht hebben op een schadevergoeding, maar alleen dat het hof in deze strafzaak daar geen oordeel over kan geven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek tot het horen van forensisch patholoog dr. H.H. de Boer.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 200,69 (tweehonderd euro en negenenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,69 (tweehonderd euro en negenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 augustus 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 7.460,16 (zevenduizend vierhonderdzestig euro en zestien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.460,16 (zevenduizend vierhonderdzestig euro en zestien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 september 2018.
Aldus gewezen door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. A.B.A.P.M. Ficq, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 21 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.B.A.P.M. Ficq is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 21 juli 2020.
Tegenwoordig:
mr. M. van Wees, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. M.J. Vos, raadsheren,
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, advocaat-generaal,
mr. C.J. Broersma, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De voorzitter geeft verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.