Revindicatoire aanspraken op giraal geld
Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/4.5.3.3:4.5.3.3 Privatieve bevoegdheid tussenpersoon
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/4.5.3.3
4.5.3.3 Privatieve bevoegdheid tussenpersoon
Documentgegevens:
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS584073:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. artikel 7:423 BW. Over de scheiding tussen eigendom en beschikkingsbevoegdheid Groefsema (1993). Voor een uitwerking van zijn zienswijze ten aanzien van de kwaliteitsrekening Groefsema (1997) p. 107-119.
Snijders (1993) p. 239; Bartels (2006) p. 794-796; Struycken (2007) p. 533; Wolfert (2007) p. 139.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Voor een adequate werking van de kwaliteitsrekening is niet alleen van belang aan wie het tegoed op de kwaliteitsrekening toebehoort, maar ook wie daarover mag beschikken. De gewenste situatie is dat aan de tussenpersoon, met uitsluiting van anderen, de bevoegdheid toekomt om over het tegoed te beschikken.1 Ten aanzien van de bank is de tussenpersoon volledig bevoegd. Dat betekent dat de bank geen onderzoek behoeft te doen naar de vraag of de betalingsopdracht die de tussenpersoon verstrekt, in voldoende mate wordt gedekt door een achterliggende rechtsverhouding. Ten opzichte van de belanghebbenden is de tussenpersoon echter beperkt beschikkingsbevoegd. Hij heeft zich gebonden om het geld op de kwaliteitsrekening alleen over te schrijven indien de voorwaarde voor vermogensovergang is vervuld. Bovendien mag het geld alleen aan de aangewezen begunstigde worden overgemaakt. In een eventueel faillissement van de tussenpersoon zal diens curator aan diezelfde voorwaarden gebonden zijn. Echter, voor de werking van een kwaliteitsrekening is het ook noodzakelijk dat de voorwaarden waaraan de tussenpersoon gebonden is jegens de solvent en accipiënt, blijven bestaan ná het overlijden of het faillissement van de solvent of accipiënt. Denk daarbij aan de afwikkeling van een juridisch geschil, waarbij partijen in afwachting daarvan geld in depot storten en een van de partijen overlijdt voordat de rechter uitspraak doet. De bepalingen van lastgeving lijken, in het bijzonder wegens artikel 7:422 lid 1 BW, niet toereikend om alleen als basis te dienen. De lastgeving overleeft immers niet de dood, de curatele of het faillissement van de lastgever. Het voortbestaan van de lastgeving zal, net zoals in de artikelen 25 Wn en 19 Gdw is gebeurd, daarom een wettelijke basis behoeven.2