Einde inhoudsopgave
Besluit vaste inrichting Nederlandse btw-regelgeving
7 Welke inrichting van een ondernemer neemt de dienst af?
Geldend
Geldend vanaf 19-12-2020
- Bronpublicatie:
17-12-2020, Stcrt. 2020, 62975 (uitgifte: 18-12-2020, regelingnummer: 2020-25513)
- Inwerkingtreding
19-12-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2020, Stcrt. 2020, 62975 (uitgifte: 18-12-2020, regelingnummer: 2020-25513)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Plaats van levering en dienst
Een ondernemer die diensten verricht aan een buitenlandse ondernemer die beschikt over inrichtingen in verschillende lidstaten, moet vaststellen welke inrichting de prestatie afneemt: het hoofdhuis of een (inkoop-)vaste inrichting. De beantwoording van de vraag welke inrichting de dienst afneemt, is onder meer van belang voor de heffing van de btw en adressering van de factuur aan de afnemende vestiging.
In de artikelen 21 en 22 van de uitvoeringsverordening zijn voor B2B-diensten uitgangspunten opgenomen aan de hand waarvan de dienstverlener bepaalt welke vestiging de dienst afneemt. Als de dienstverlener er op basis van artikel 21 en artikel 22, lid 1, eerste en tweede alinea van de uitvoeringsverordening niet in slaagt om te bepalen welke vestiging de dienst afneemt, kan hij de derde alinea van het eerste lid van artikel 22 van de uitvoeringsverordening als ‘vangnet’ toepassen. Dit vangnet houdt in dat de dienstverrichter ervan uit kan gaan dat de diensten worden verricht op de plaats waar het hoofdhuis is gevestigd. Overigens laat de toepassing van artikel 22 van de uitvoeringsverordening de verplichtingen van de afnemer onverlet (artikel 22, lid 2, uitvoeringsverordening).
Als een ondernemer handelingen verricht als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdelen i, j en k van de wet, heeft hij recht op aftrek van voorbelasting als de ontvanger van de handelingen is gevestigd buiten de Unie (artikel 15, tweede lid, onderdeel c, van de wet). De ondernemer moet daarom vaststellen welke inrichting de ontvanger is van de bedoelde handelingen en in welk land die inrichting zich bevindt. Voor deze beoordeling gelden de uitgangspunten die zijn opgenomen in de artikelen 21 en 22 van de uitvoeringsverordening.