Einde inhoudsopgave
Besluit 2014/C 96/01 over de regels voor de behandeling van vertrouwelijke informatie door het Europees Parlement
Bijlage I
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2014
- Bronpublicatie:
15-04-2013, PbEU 2014, C 96 (uitgifte: 01-04-2014, regelingnummer: 2014/C96/01)
- Inwerkingtreding
01-04-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-04-2013, PbEU 2014, C 96 (uitgifte: 01-04-2014, regelingnummer: 2014/C96/01)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Privacy / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
EU-recht / Instituties
Deel 1. Basisbeginselen en minimumnormen inzake veiligheid voor de bescherming van vertrouwelijke informatie
1. Inleiding
Deze voorschriften bevatten de grondbeginselen en minimumnormen inzake veiligheid voor de bescherming van vertrouwelijke informatie die door het Europees Parlement in al zijn standplaatsen en door alle ontvangers van gerubriceerde informatie en ‘andere vertrouwelijke informatie’ moeten worden in acht genomen en/of nageleefd, zodat de veiligheid wordt gegarandeerd en alle betrokkenen er zeker van kunnen zijn dat er een gemeenschappelijke norm voor de bescherming geldt. Deze voorschriften worden aangevuld met de in bijlage II vervatte veiligheidsmededelingen en met andere bepalingen betreffende de verwerking van vertrouwelijke informatie door parlementaire commissies en andere parlementaire organen/ambtsdragers.
2. Basisbeginselen
Het veiligheidsbeleid van het Europees Parlement maakt integraal onderdeel uit van zijn algemeen beleid inzake intern beheer en is dus gebaseerd op de beginselen van dat algemeen beleid. Deze beginselen zijn: wettigheid, transparantie, verantwoordingsplicht, subsidiariteit en proportionaliteit.
Wettigheid houdt in dat de uitoefening van veiligheidsfuncties strikt binnen het geldende rechtskader moeten worden uitgeoefend en dat de toepasselijke regelgeving moet worden nageleefd. Voorts moeten de verantwoordelijkheden op veiligheidsgebied gebaseerd zijn op adequate rechtsvoorschriften. Het Statuut is volledig van toepassing, in het bijzonder artikel 17 inzake de verplichting van de personeelsleden om zich te onthouden van het niet-geautoriseerde openbaar maken van informatie die in dienst is ontvangen, en titel VI inzake tuchtmaatregelen. Ten slotte worden veiligheidsinbreuken die onder de verantwoordelijkheid van het Europees Parlement vallen, behandeld op een wijze die strookt met zijn Reglement en zijn beleid inzake tuchtmaatregelen.
Transparantie houdt in dat alle veiligheidsvoorschriften en -bepalingen duidelijk moeten zijn, dat er een evenwicht moet bestaan tussen de verschillende diensten en de verschillende gebieden (fysieke veiligheid in verhouding tot de bescherming van gegevens, enz.) en dat een coherent en gestructureerd beleid inzake veiligheidsbewustzijn moet worden gevoerd. Voorts zijn duidelijke schriftelijke richtsnoeren nodig voor de uitvoering van de veiligheidsmaatregelen.
Verantwoordingsplicht houdt in dat de verantwoordelijkheden op het gebied van de veiligheid duidelijk moeten worden vastgesteld. Voorts houdt dit beginsel in dat regelmatig moet worden nagegaan of deze verantwoordelijkheden correct zijn uitgeoefend.
Subsidiariteit betekent dat de veiligheid op het laagst mogelijke niveau moet worden georganiseerd en zo dicht mogelijk bij de Directoraten-generaal en de diensten van het Europees Parlement. Proportionaliteit houdt in dat de beveiligingsactiviteiten strikt worden beperkt tot hetgeen absoluut noodzakelijk is en dat de veiligheidsmaatregelen in verhouding moeten staan tot de te beschermen belangen en tot de feitelijke of mogelijke bedreiging van deze belangen, zodat deze belangen op een zodanige wijze kunnen worden beschermd dat zo weinig mogelijk ontwrichting wordt veroorzaakt.
3. Fundamenten voor gegevensbeveiliging
De fundamenten voor een goede gegevensbeveiliging zijn:
- a)
goede communicatie- en informatiesystemen (CIS). Die vallen, onder de verantwoordelijkheid van de veiligheidsautoriteit van het Europees Parlement (zoals omschreven in veiligheidsmededeling 1);
- b)
de aanwezigheid in het Europees Parlement van de instantie voor informatieborging (information assurance, hierna ‘IA’), die met de betrokken veiligheidsautoriteit (zoals omschreven in veiligheidsmededeling 1) samenwerkt om informatie en advies te verschaffen over technische bedreigingen voor de CIS en over de middelen om zich tegen die bedreigingen te beschermen;
- c)
nauwe samenwerking tussen de verantwoordelijke diensten van het Europees Parlement en de veiligheidsdiensten van de overige instellingen van de Unie;
4. Beginselen van de gegevensbeveiliging
4.1. Doelstellingen
De hoofddoelstellingen van gegevensbeveiliging zijn als volgt:
- a)
beveiliging van vertrouwelijke informatie tegen spionage, compromittering of openbaarmaking zonder machtiging;
- b)
beveiliging van gerubriceerde informatie die in communicatie- en informatiesystemen en -netwerken wordt verwerkt, tegen gevaren met betrekking tot het vertrouwelijke karakter, de integriteit en de beschikbaarheid ervan;
- c)
beveiliging van de locaties van het Europees Parlement waar gerubriceerde informatie is ondergebracht, tegen sabotage en kwaadwillige beschadiging;
- d)
in geval van een veiligheidsinbreuk, beoordeling van de aangerichte schade, beperking van de gevolgen ervan, uitvoering van een veiligheidsonderzoek en vaststelling van eventueel noodzakelijke corrigerende maatregelen.
4.2. Rubricering
4.2.1
Waar vertrouwelijkheid van belang is, zijn zorg en ervaring nodig bij de selectie van de informatie en het materiaal die moeten worden beschermd en bij de beoordeling van de mate van vereiste bescherming. Het is van essentieel belang dat de mate van bescherming overeenstemt met de gevoeligheid in termen van beveiliging van de te beschermen informatie of het materiaal. Om voor een soepele informatiestroom te zorgen, moeten zowel een te hoge als een te lage rubricering worden voorkomen.
4.2.2
Het rubriceringssysteem is het instrument waarmee gevolg wordt gegeven aan de beginselen die in dit deel uiteen worden gezet. Een soortgelijk rubriceringssysteem moet worden gebruikt voor het plannen en organiseren van de bestrijding van spionage, sabotage, terrorisme en andere bedreigingen, zodat de grootste mate van bescherming gewaarborgd is voor de belangrijkste locaties waar gerubriceerde informatie is ondergebracht, en binnen die locaties voor de gevoeligste elementen.
4.2.3
Voor de rubricering van informatie is alleen de opsteller van de betreffende informatie verantwoordelijk.
4.2.4
Het rubriceringsniveau mag uitsluitend worden bepaald op basis van de inhoud van de informatie in kwestie.
4.2.5
Als afzonderlijke gegevens worden bijeengebracht, moet voor het geheel een rubriceringsniveau gelden dat minstens even hoog is als de hoogste rubricering van een van die gegevens. Aan een informatieverzameling kan evenwel een hogere rubricering worden toegekend dan aan de bestanddelen ervan.
4.2.6
Rubricering wordt alleen toegekend als dit nodig is en zolang als dit nodig is.
4.3. Doel van de veiligheidsmaatregelen
De veiligheidsmaatregelen moeten:
- a)
betrekking hebben op alle personen die toegang hebben tot gerubriceerde informatie, dragers van gerubriceerde informatie en ‘andere vertrouwelijke informatie’, alsmede op alle locaties waar zich deze informatie bevindt en belangrijke installaties;
- b)
zodanig ontworpen zijn dat personen worden gedetecteerd wier positie (in de zin van toegang, relaties of anderszins) de veiligheid van de bedoelde informatie en van belangrijke installaties waar deze informatie is ondergebracht, in gevaar kan brengen, en moeten in de uitsluiting of verwijdering van deze personen voorzien;
- c)
voorkomen dat een niet-gemachtigde persoon toegang krijgt tot de bedoelde informatie of tot installaties die deze informatie bevatten;
- d)
ervoor zorgen dat de bedoelde informatie alleen verspreid wordt op basis van het ‘need to know’-beginsel, dat fundamenteel is voor alle aspecten van de veiligheid;
- e)
waarborgen bieden voor de integriteit (d.w.z. het voorkomen van schending of van wijziging of verwijdering van informatie zonder machtiging) en de beschikbaarheid (d.w.z. dat de toegang niet geweigerd wordt aan degene die de informatie nodig heeft en tot toegang gemachtigd is) van vertrouwelijke informatie en in het bijzonder van informatie die in elektromagnetische vorm wordt opgeslagen, verwerkt of verzonden.
5. Gemeenschappelijke minimumnormen
Het Europees Parlement zorgt ervoor dat gemeenschappelijke minimumnormen inzake veiligheid in acht worden genomen door alle ontvangers van gerubriceerde informatie, zowel in de instelling als onder haar bevoegdheid vallend, namelijk alle diensten en contractanten, zodat deze informatie kan worden doorgegeven in het vertrouwen dat zij met dezelfde zorg zal worden behandeld. Deze minimumnormen omvatten criteria voor de veiligheidsmachtiging van ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van een fractie zijn, en procedures voor de bescherming van vertrouwelijke informatie.
Het Europees Parlement verleent derden alleen toegang tot de bedoelde informatie als zij garanderen dat deze informatie wordt behandeld in overeenstemming met voorschriften die minstens volstrekt gelijkwaardig aan deze gemeenschappelijke minimumnormen zijn.
Dergelijke gemeenschappelijke minimumnormen moeten ook worden toegepast, wanneer het Europees Parlement uit hoofde van een opdracht of een subsidieovereenkomst taken aan industriële of andere entiteiten toekent, waarbij vertrouwelijke informatie in het geding is.
6. Veiligheid betreffende ambtenaren van het europees parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van een fractie zijn
6.1. Veiligheidsinstructies betreffende ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van een fractie zijn
Ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van een fractie zijn, in functies waardoor zij toegang kunnen hebben tot gerubriceerde informatie, krijgen bij ambtsaanvaarding en daarna met regelmatige tussenpozen grondige instructies over de noodzaak van beveiliging en de betrokken procedures. Deze personen moeten schriftelijk bevestigen dat zij de toepasselijke bepalingen inzake veiligheid hebben gelezen en volledig hebben begrepen.
6.2. Verantwoordelijkheden van leidinggevenden
Leidinggevenden hebben onder meer de taak te weten welke leden van hun personeel bij werkzaamheden betreffende vertrouwelijke informatie betrokken zijn of toegang hebben tot beveiligde communicatie- of informatiesystemen, en incidenten of manifeste zwakke plekken die gevolgen voor de veiligheid kunnen hebben, te registreren en te melden.
6.3. Veiligheidsstatus van ambtenaren en andere parlementaire medewerkers die in dienst van een fractie zijn
Er worden procedures ingesteld om ervoor te zorgen dat, wanneer negatieve informatie bekend wordt over een ambtenaar van het Europees Parlement of een andere parlementaire medewerker die in dienst van een fractie is, stappen worden ondernomen om vast te stellen of het werk van deze persoon hem of haar in contact heeft gebracht met gerubriceerde informatie en of hij of zij toegang heeft tot beveiligde communicatie- of informatiesystemen, en dat de bevoegde dienst van het Europees Parlement wordt ingelicht. Als de bevoegde nationale veiligheidsautoriteit aangeeft dat de bedoelde persoon een veiligheidsrisico vormt, wordt hij of zij uitgesloten of ontheven van taken waarin hij of zij de veiligheid in gevaar kan brengen.
7. Fysieke veiligheid
Fysieke veiligheid houdt in: de toepassing van fysieke en technische beschermingsmaatregelen om niet-geautoriseerde toegang tot gerubriceerde informatie te voorkomen.
7.1. Noodzaak van bescherming
Het niveau van de fysieke beveiligingsmaatregelen die moeten worden toegepast om de bescherming van gerubriceerde informatie te waarborgen, moet in verhouding staan tot de rubricering en de omvang van, en de bedreiging voor, de aanwezige informatie en het aanwezige materiaal. Alle houders van gerubriceerde informatie volgen voor de rubricering van die informatie uniforme praktijken en moeten voldoen aan gemeenschappelijke beschermingsnormen met betrekking tot bewaring, overdracht en verwijdering van informatie en materiaal die moeten worden beschermd.
7.2. Controle
Alvorens zones die gerubriceerde informatie bevatten onbemand achter te laten, moeten personen die met de bewaring zijn belast, ervoor zorgen dat de informatie veilig is opgeborgen en dat alle beveiligingsmiddelen (sloten, alarm enz.) geactiveerd zijn. Aanvullende onafhankelijke controles worden na afloop van de werktijden uitgevoerd.
7.3. Beveiliging van gebouwen
Gebouwen waarin gerubriceerde informatie of beveiligde communicatie- en informatiesystemen zijn gehuisvest, moeten tegen ongeoorloofde toegang worden beschermd.
De aard van de bescherming die voor gerubriceerde informatie wordt gebruikt, bijvoorbeeld tralies voor vensters, deursloten, bewakers bij de ingangen, automatische toegangscontrolesystemen, veiligheidscontroles en -patrouilles, alarmsystemen, indringerdetectiesystemen en waakhonden, hangt af van:
- a)
de rubricering, het volume en de locatie binnen het gebouw, van de te beschermen informatie en het materiaal;
- b)
de kwaliteit van de opbergmiddelen voor de beveiliging van de betreffende informatie en het betreffende materiaal; en
- c)
de fysieke aard en locatie van het gebouw.
De aard van de bescherming die voor communicatie- en informatiesystemen wordt gebruikt, hangt af van een beoordeling van de waarde van deze systemen en de potentiële schade als de veiligheid gecompromitteerd zou worden, de fysieke aard en locatie van het gebouw waar het systeem is ondergebracht, en van de locatie van dat systeem binnen het gebouw.
7.4. Noodplannen
Er worden vooraf gedetailleerde plannen opgesteld voor de bescherming van gerubriceerde informatie in noodsituaties.
8. Beveiligingsindicatoren, markeringen, het aanbrengen en het beheer van rubriceringen
8.1. Beveiligingsindicatoren
Andere rubriceringen dan die welke in artikel 2, onder d), van dit besluit zijn gedefinieerd, zijn niet toegestaan.
Een overeengekomen beveiligingsindicator mag worden gebruikt om de geldigheidsduur van een rubricering te beperken (wat voor gerubriceerde informatie inhoudt dat zij automatisch lager wordt gerubriceerd of wordt gederubriceerd).
Beveiligingsindicatoren mogen alleen worden gebruikt in combinatie met een rubricering.
De beveiligingsindicatoren worden nader geregeld in veiligheidsmededeling 2 en gedefinieerd in de instructies voor behandeling.
8.2. Markeringen
Een markering wordt gebruikt om van tevoren omschreven specifieke instructies voor de verwerking van vertrouwelijke informatie te specificeren. Markeringen kunnen ook aangeven op welk domein een document betrekking heeft, dat er een speciale verspreiding op een ‘need to know’-basis plaatsvindt of (voor niet-gerubriceerde informatie) dat een publicatieverbod afloopt.
Een markering is geen rubricering en mag niet in plaats daarvan worden gebruikt.
De markeringen worden nader geregeld in veiligheidsmededeling 2 en gedefinieerd in de instructies voor behandeling.
8.3. Aanbrengen van een rubricering en van beveiligingsindicatoren
Een rubricering en beveiligingsindicatoren en markeringen worden aangebracht overeenkomstig veiligheidsmededeling 2, afdeling E, en de instructies voor behandeling.
8.4. Beheer van de rubriceringen
8.4.1. Algemeen
Informatie wordt alleen gerubriceerd wanneer dat noodzakelijk is. De rubricering moet duidelijk en correct worden aangegeven en mag slechts gehandhaafd worden zolang de informatie beschermd moet worden.
De verantwoordelijkheid voor het rubriceren van gegevens en een eventuele lagere rubricering of derubricering nadien, berust uitsluitend bij de opsteller.
Ambtenaren van het Europees Parlement rubriceren informatie, geven deze een lagere rubricering of derubriceren deze op instructie van of krachtens een delegatie van de secretaris-generaal.
De gedetailleerde procedures voor de behandeling van gerubriceerde documenten zijn zo opgezet dat zij een bescherming bieden die passend is voor de inhoud van die documenten.
Het aantal personen dat gemachtigd is om informatie te genereren die gerubriceerd is als ‘TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET’, wordt tot een minimum beperkt, en hun namen worden op een lijst geplaatst die door de CIU wordt bijgehouden.
8.4.2. Rubricering
Het rubriceringsniveau van een document wordt bepaald door het niveau van gevoeligheid van de inhoud, overeenkomstig de definities in artikel 2, onder d). Het is van belang dat rubriceringen correct en terughoudend worden toegekend.
De rubricering van een brief of nota die bijvoegsels bevat, is ten minste even hoog als die van het hoogst gerubriceerde bijvoegsel. De opsteller moet duidelijk aangeven welke rubricering op de brief of nota moet worden toegepast indien deze van de bijvoegsels wordt gescheiden.
De opsteller van een te rubriceren document houdt rekening met de hierboven uiteengezette regels en vermijdt te hoge of te lage rubriceringen.
Afzonderlijke bladzijden, punten, afdelingen, bijlagen, aanhangsels, aanhechtsels en bijvoegsels van een bepaald document kunnen verschillende rubriceringen vereisen en moeten dienovereenkomstig gerubriceerd worden. De rubricering die voor het gehele document geldt, is in dat geval die van het hoogst gerubriceerde gedeelte.
9. Inspecties
Er worden periodieke interne inspecties van de maatregelen voor de beveiliging van gerubriceerde informatie uitgevoerd door het directoraat Veiligheid en risicobeoordeling van het Europees Parlement, dat de veiligheidsautoriteiten van de Raad of de Commissie om bijstand kan verzoeken.
De veiligheidsautoriteiten en de bevoegde diensten van de instellingen van de Unie kunnen in het kader van een onderling overeengekomen proces op initiatief van een van de partijen de maatregelen voor de beveiliging van gerubriceerde informatie die uit hoofde van de relevante interinstitutionele akkoorden wordt uitgewisseld, aan collegiale toetsingen onderwerpen.
10. Procedures voor derubricering en demarkering
10.1
De CIU onderzoekt uiterlijk op de 25ste verjaardag van het opstellen van een document, de vertrouwelijke informatie in haar register en verzoekt de opsteller om toestemming voor derubricering of demarkering van dat document. Documenten die niet bij het eerste onderzoek zijn gederubriceerd of gedemarkeerd, worden op gezette tijden, maar ten minste om de vijf jaar, opnieuw onderzocht. Naast de documenten die zich daadwerkelijk in de beveiligde archieven in de beveiligde zone bevinden en naar behoren zijn gerubriceerd, kan het demarkeringsproces ook betrekking hebben op andere vertrouwelijke informatie die bij het parlementair orgaan/ambt bewaard wordt dan wel in de dienst die de historische archieven van het Parlement beheert.
10.2
Het besluit tot derubricering of demarkering van een document wordt als algemene regel alleen door de opsteller genomen of bij wijze van uitzondering in samenwerking met het parlementair orgaan/ambt dat houder van de betrokken informatie is, voordat de in het document vervatte informatie wordt overgedragen aan de dienst die de historische archieven van het Parlement beheert. Derubricering of demarkering van gerubriceerde informatie mag alleen met voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller plaatsvinden. In het geval van ‘andere vertrouwelijke informatie’beslist het secretariaat van het parlementaire orgaan dat/de parlementaire ambtsdrager die houder van de betrokken informatie is, in samenwerking met de opsteller of het document kan worden gedemarkeerd.
10.3
De CIU is er namens de opsteller verantwoordelijk voor dat de geadresseerden van het document van de wijziging in de rubricering of markering op de hoogte worden gebracht, en deze geadresseerden zijn er op hun beurt verantwoordelijk voor dat de daaropvolgende geadresseerden, aan wie zij het document hebben toegezonden of voor wie zij het gekopieerd hebben, van de wijziging op de hoogte worden gebracht.
10.4
Derubricering heeft geen gevolgen voor eventuele beveiligingsindicatoren of markeringen die op het document zichtbaar zijn.
10.5
In geval van derubricering wordt de oorspronkelijke rubricering boven- en onderaan elke pagina doorgehaald. De eerste pagina (schutblad) van het document wordt afgestempeld en de referentie van de CIU wordt erop aangebracht. In geval van demarkering wordt de oorspronkelijke markering bovenaan elke pagina doorgehaald.
10.6
De tekst van het gederubriceerde of gedemarkeerde document wordt gehecht aan de elektronische fiche of het equivalente systeem waar het is geregistreerd.
10.7
In het geval van documenten die vallen onder de uitzondering betreffende de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, of de uitzondering betreffende de commerciële belangen van natuurlijke en rechtspersonen, en in het geval van gevoelige documenten geldt artikel 2 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 van de Raad.
10.8
Naast het in de punten 10.1 tot en met 10.7 bepaalde gelden de volgende regels:
- a)
ten aanzien van documenten van derden raadpleegt de CIU de derde alvorens tot derubricering of demarkering over te gaan;
- b)
in verband met de uitzondering betreffende de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu zal bij de procedure voor derubricering of demarkering in het bijzonder rekening worden gehouden met de instemming van de persoon in kwestie dan wel de onmogelijkheid de persoon in kwestie te identificeren;
- c)
in verband met de uitzondering betreffende de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon kan de persoon in kwestie op de hoogte worden gebracht via publicatie in hetPublicatieblad van de Europese Unie, met een tijdslimiet van vier weken vanaf de datum van publicatie voor eventuele opmerkingen.
Deel 2. Procedure voor het veiligheidsonderzoek
11. Veiligheidsonderzoek voor leden van het europees parlement
11.1
Om toegang te krijgen tot als ‘CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL’ of op een gelijkwaardig niveau gerubriceerde informatie, moeten de leden van het Europees Parlement gemachtigd zijn hetzij volgens de in de punten 11.3 en 11.4 van deze bijlage bedoelde procedure, hetzij op basis van een plechtige verklaring inzake niet-openbaarmaking, als bedoeld in artikel 3, lid 4, van dit besluit.
11.2
Om toegang te krijgen tot als ‘SECRET UE/EU SECRET’ of ‘TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET’ of op een gelijkwaardig niveau gerubriceerde informatie, moeten de leden van het Europees Parlement gemachtigd zijn volgens de in de punten 11.3 en 11.14 bedoelde procedure.
11.3
Machtiging wordt alleen verleend aan leden van het Europees Parlement die een veiligheidsonderzoek door de bevoegde nationale instanties van de lidstaten hebben ondergaan in overeenstemming met de in de punten 11.9 tot en met 11.14 bedoelde procedure. De Voorzitter is verantwoordelijk voor het verlenen van machtiging aan de leden.
11.4
De Voorzitter kan een schriftelijke machtiging verlenen na verkrijging van het advies van de bevoegde nationale instanties van de lidstaten, dat gebaseerd is op het veiligheidsonderzoek dat overeenkomstig de punten 11.8 tot en met 11.13 is uitgevoerd.
11.5
Het directoraat Veiligheid en risicobeoordeling van het Europees Parlement houdt een bijgewerkte lijst bij van alle leden van het Europees Parlement aan wie een machtiging is verleend, inclusief een voorlopige machtiging in de zin van punt 11.15.
11.6
De machtiging wordt verleend voor een periode van vijf jaar of voor de duur van de taken waarvoor de machtiging verleend is, als die periode korter is. Zij kan worden verlengd volgens de in punt 11.4 bedoelde procedure.
11.7
Een machtiging wordt door de Voorzitter ingetrokken, als hij van mening is dat er voor de intrekking gegronde redenen zijn. Van een besluit tot intrekking van een machtiging wordt kennis gegeven aan het lid van het Europees Parlement in kwestie, dat kan verzoeken door de Voorzitter te worden gehoord voordat de intrekking van kracht wordt, en aan de bevoegde nationale instantie.
11.8
Een veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd met de medewerking van het lid van het Europees Parlement in kwestie en op verzoek van de Voorzitter. De nationale instantie van de lidstaat waarvan het betrokken lid onderdaan is, is bevoegd om het onderzoek uit te voeren.
11.9
Als onderdeel van het veiligheidsonderzoek moet het lid van het Europees Parlement in kwestie een formulier met persoonlijke gegevens invullen.
11.10
De Voorzitter specificeert in zijn verzoek aan de bevoegde nationale instantie het niveau van de gerubriceerde informatie waartoe het lid in kwestie toegang moet krijgen, zodat zij het veiligheidsonderzoek kan uitvoeren.
11.11
Het gehele veiligheidsonderzoek dat door de bevoegde nationale instantie wordt uitgevoerd, samen met het verkregen resultaat, moet voldoen aan de ter zake vigerende voorschriften in de lidstaat in kwestie, inclusief de regels inzake beroep.
11.12
Als de bevoegde nationale instantie een positief advies uitbrengt, mag de Voorzitter het lid van het Europees Parlement in kwestie de machtiging verlenen.
11.13
Een negatief advies van de bevoegde nationale instantie wordt ter kennis gebracht van het lid van het Europees Parlement in kwestie, dat mag vragen te worden gehoord door de Voorzitter. Als de Voorzitter het nodig acht, kan hij de bevoegde nationale instantie om een nadere toelichting verzoeken. Indien het negatief advies wordt bevestigd, wordt geen machtiging verleend.
11.14
Alle leden van het Europees Parlement aan wie machtiging wordt verleend als bedoeld in punt 11.3, ontvangen op het tijdstip dat de machtiging wordt verleend en vervolgens met regelmatige tussenpozen, alle noodzakelijke richtsnoeren over de bescherming van gerubriceerde informatie en de wijze waarop deze bescherming kan worden gewaarborgd. Die leden ondertekenen een verklaring waarin zij de ontvangst van deze richtsnoeren bevestigen.
11.15
In uitzonderlijke omstandigheden mag de Voorzitter, nadat hij de bevoegde nationale instantie heeft geïnformeerd en mits die instantie niet binnen een maand heeft gereageerd, aan een lid van het Europees Parlement een voorlopige machtiging voor een periode van hoogstens zes maanden verlenen, in afwachting van het resultaat van het onderzoek als bedoeld in punt 11.11. De voorlopige machtiging die aldus wordt verleend, geeft geen toegang tot informatie die als ‘TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET’ of op een gelijkwaardig niveau is gerubriceerd.
12. Veiligheidsonderzoek voor ambtenaren van het europees parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van een fractie zijn
12.1
Alleen ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers in dienst van een fractie die wegens hun functie en de eisen van hun dienst kennis moeten nemen of gebruik moeten maken van gerubriceerde informatie, krijgen toegang tot die informatie.
12.2
Om toegang te krijgen tot informatie die als ‘CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL’, ‘SECRET UE/EU SECRET’ of ‘TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET’ of op een gelijkwaardig niveau is gerubriceerd, moeten de ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van een fractie zijn, gemachtigd zijn volgens de in de punten 12.3 en 12.4 bedoelde procedure.
12.3
Machtiging wordt alleen verleend aan de in punt 12.1 genoemde personen die een veiligheidsonderzoek door de bevoegde nationale instanties van de lidstaten hebben ondergaan in overeenstemming met de in de punten 12.9 tot en met 12.14 bedoelde procedure. De secretaris-generaal is verantwoordelijk voor het verlenen van machtiging aan ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers die in dienst van een fractie zijn.
12.4
De secretaris-generaal kan een schriftelijke machtiging verlenen na verkrijging van het advies van de bevoegde nationale instanties van de lidstaten, dat gebaseerd is op het veiligheidsonderzoek dat overeenkomstig de punten 12.8 tot en met 12.13 is uitgevoerd.
12.5
Het directoraat Veiligheid en risicobeoordeling van het Europees Parlement houdt een bijgewerkte lijst bij van alle posten waarvoor een veiligheidsmachtiging vereist is, zoals aangegeven door de betrokken diensten van het Europees Parlement, alsmede een lijst van alle personen aan wie een machtiging, inclusief een tijdelijke machtiging als bedoeld in punt 12.15, is verleend.
12.6
De machtiging wordt verleend voor een periode van vijf jaar of voor de duur van de taken waarvoor de machtiging verleend is, als die periode korter is. Zij kan worden verlengd volgens de in punt 12.4 bedoelde procedure.
12.7
Een machtiging wordt door de secretaris-generaal ingetrokken, als hij van mening is dat voor de intrekking gegronde redenen zijn. Van een besluit tot intrekking van een machtiging wordt kennis gegeven aan de betreffende ambtenaar van het Europees Parlement of aan de betreffende parlementaire medewerker in dienst van een fractie, die kan verzoeken om door de secretaris-generaal te worden gehoord voordat de intrekking van kracht wordt, en aan de bevoegde nationale instantie.
12.8
Een veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd met de medewerking van de betrokken ambtenaar van het Europees Parlement of andere parlementaire medewerker in dienst van een fractie en op verzoek van de secretaris-generaal. De nationale instantie van de lidstaat waarvan de betrokkene onderdaan is, is bevoegd om het onderzoek uit te voeren. Als de nationale wet- en regelgeving dit toestaan, mogen de bevoegde nationale instanties onderzoek uitvoeren naar niet-onderdanen die toegang moeten krijgen tot informatie die als ‘CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL’, ‘SECRET UE/EU SECRET’ of ‘TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET’ is gerubriceerd.
12.9
Als onderdeel van het veiligheidsonderzoek moet de betreffende ambtenaar van het Europees Parlement of andere parlementaire medewerker die in dienst van een fractie is, een formulier met persoonlijke gegevens invullen.
12.10
De secretaris-generaal specificeert in zijn/haar verzoek aan de bevoegde nationale instantie het niveau van de gerubriceerde informatie waartoe de betrokken ambtenaar van het Europees Parlement of andere parlementaire medewerker in dienst van een fractie toegang moet krijgen, zodat zij het veiligheidsonderzoek kan uitvoeren en hun advies kan geven over het machtigingsniveau dat voor de persoon in kwestie geschikt is.
12.11
Het gehele veiligheidsonderzoek dat door de bevoegde nationale instantie wordt uitgevoerd, samen met het verkregen resultaat, moet voldoen aan de ter zake vigerende voorschriften in de lidstaat in kwestie, inclusief de regels inzake beroep.
12.12
Als de bevoegde nationale instantie van de lidstaat een positief advies uitbrengt, mag de secretaris-generaal de betrokken ambtenaar van het Europees Parlement of andere parlementaire medewerker in dienst van een fractie de machtiging verlenen.
12.13
Een negatief advies van de bevoegde nationale instantie wordt ter kennis gebracht van de betreffende ambtenaar van het Europees Parlement of andere parlementaire medewerker in dienst van een fractie, die mag vragen te worden gehoord door de secretaris-generaal. Als de secretaris-generaal het nodig acht, kan hij de bevoegde nationale instantie om een nadere toelichting verzoeken. Indien het negatief advies wordt bevestigd, wordt geen machtiging verleend.
12.14
Alle ambtenaren van het Europees Parlement en andere parlementaire medewerkers in dienst van een fractie aan wie machtiging wordt verleend in de zin van de punten 12.4 en 12.5, ontvangen op het tijdstip dat de machtiging wordt verleend en vervolgens met regelmatige tussenpozen, alle noodzakelijke richtsnoeren betreffende de bescherming van gerubriceerde informatie en de wijze waarop deze bescherming kan worden gewaarborgd. Die ambtenaren en medewerkers ondertekenen een verklaring waarin zij de ontvangst van deze richtsnoeren bevestigen en zich ertoe verplichten deze op te volgen.
12.15
In uitzonderlijke omstandigheden mag de secretaris-generaal, nadat hij de nationale bevoegde instantie heeft geïnformeerd en mits deze niet binnen een maand heeft gereageerd, aan een ambtenaar van het Parlement of andere parlementaire medewerker die in dienst van een fractie is, een voorlopige machtiging verlenen voor een periode van hoogstens zes maanden, in afwachting van het resultaat van het onderzoek als bedoeld in punt 12.11. De voorlopige machtiging die aldus wordt verleend, geeft geen toegang tot informatie die als ‘TRÈS SECRET UE/EU TOP SECRET’ of op een gelijkwaardig niveau is gerubriceerd.