Een proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, d.d. 21 november 2012 met nr. 2012219481, p. ZD/VAIL/AH/1.e.v. en een proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden, d.d. 13 oktober 2012, met nr. PL1644 2012151832-5, p. ZD/VAIL/AH/9.
HR, 04-12-2018, nr. 17/04673
ECLI:NL:HR:2018:2251
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-12-2018
- Zaaknummer
17/04673
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2251, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑12‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1353, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2018:1353, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑10‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2251, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging opzettelijke vrijheidsberoving (art. 282.1 Sr) en openlijke geweldpleging (art. 141.1 Sr). Betrouwbaarheid getuigenbewijs. Uos t.a.v. identificatie verdachte door aangever en diens vriendin d.m.v. enkelvoudige fotoconfrontatie. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/03277.
Partij(en)
4 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/04673
CeH/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 september 2017, nummer 22/002672-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst enM.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2018.
Conclusie 30‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging opzettelijke vrijheidsberoving (art. 282.1 Sr) en openlijke geweldpleging (art. 141.1 Sr). Betrouwbaarheid getuigenbewijs. Uos t.a.v. identificatie verdachte door aangever en diens vriendin d.m.v. enkelvoudige fotoconfrontatie. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/03277.
Nr. 17/04673 Zitting: 30 oktober 2018 (bij vervroeging) | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 20 september 2017 door het hof Den Haag wegens (onder 1) ‘medeplegen van een poging tot opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven’ en (onder 2) ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 (a) Sr. Een vordering tot het verlenen van een bevel tot gevangenneming is door het hof afgewezen. Voorts bevat het arrest een beslissing op de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als nader in het arrest verwoord.
Er bestaat samenhang met de zaak onder nummer 17/03277. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt “dat de herkenningen door [betrokkene 1] en [getuige 1] van rekwirant als (mede)dader onbetrouwbaar zijn zonder dat het daarvoor in het bijzonder de redenen heeft gegeven en/of het oordeel van het gerechtshof dat rekwirant de dader van de bewezenverklaarde feiten is, onvoldoende met redenen is omkleed.”
Ik citeerde de kern van het middel omdat de formulering vragen oproept. Duidelijk is dat de klacht inhoudt dat niet is beslist op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de herkenningen van de verdachte door [betrokkene 1] en [getuige 1] onbetrouwbaar zijn. Reeds op het eerste gezicht faalt die klacht omdat het in Promisvorm gegoten arrest, zoals nog nader zal blijken, nu juist wel een beslissing op dat standpunt inhoudt. Ik begrijp het middel dan ook mede in het licht van de toelichting maar zo dat de reactie van het hof ontoereikend of onbegrijpelijk is. In de toelichting op het middel ontwaar ik verder nog de klacht dat niet is beslist op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verklaring(en) van ( [betrokkene 1] en) [getuige 1] wegens onbetrouwbaarheid van het bewijs moet(en) worden uitgesloten.
In de cassatieschriftuur wordt het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt weergegeven door de volgende passages te citeren uit de pleitnota die aan het proces-verbaal van de zitting van het hof is gehecht:
“(…) Ik kan vaststellen dat er in hoger beroep geen ander bewijs is gekomen waaruit de rechtstreekse betrokkenheid van cliënt volgt. Het enige dat anders is, is dat thans de verbalisanten de bewegende beelden ter zitting hebben bekeken en tot de conclusie komen dat zij cliënt (ook) herkennen van de bewegende beelden.
Eerder hadden zij alleen de foto van de man met de bril gezien en kwamen beiden komen tot de conclusie dat het cliënt is die op die foto staat. Zij stelden hem goed te kennen en 100 zeker te zijn met betrekking tot die herkenning [AA-00-BB] 37 en [AA-00-BB] 38). En thans komen zij tot dezelfde conclusie op basis van de bewegende beelden.
Het gebruik van de herkenningen van de agenten, eerst ten aanzien van de herkenningen op basis van foto en vervolgens ten aanzien van de herkenningen op basis van de bewegende beelden, is problematisch te noemen.
Van belang is om vast te stellen dat zowel de foto van de man met de bril, als de bewegende beelden, grofkorrelig is, hetgeen te maken heeft met de kwaliteit van de beelden, waardoor niet alles van het gezicht in voldoende mate is waar te nemen. Daarbij heeft de man een bril op waardoor zijn ogen niet goed zichtbaar zijn. Op basis van die foto kan minst genomen niet worden uitgesloten dat de man bijvoorbeeld van Aziatische afkomst is; in ieder geval leidt hetgeen hieromtrent kan worden waargenomen niet dwingend tot de conclusie dat de man van Noord Afrikaanse afkomst is.
Ik stel vast dat de agent die de beelden en de personen op die beelden beschrijft tot een zeer algemeen signalement komt: "Man, kort donker haar, slank/mager postuur" en beschrijft verder alleen de kleding ( [AA-00-BB] 28) en ook de Rechtbank komt niet verder dan een dergelijke zeer algemene beschrijving (p-v zitting 21 mei 2013, blz 3/4).
Op grond hiervan is de verdediging van mening dat wellicht tot een bepaalde mate van gelijkenis kan worden gekomen -quod non-, maar op basis van een dergelijke foto en dergelijke beelden niet tot een 100% herkenning kan worden gekomen.
Ik wijs u er op dat de Rechtbank ten aanzien van de andere persoon op de beelden tot de conclusie is gekomen dat het medeverdachte [medeverdachte] is maar komt ten aanzien van de persoon waarin de agenten cliënt herkennen tot "overeenkomsten" en merkt op "dat deze man volgens de rechtbank verdachte kan zijn" maar acht die gelijkenissen "echter onvoldoende om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat de verdachte en de man op de beelden één en dezelfde persoon betreffen", en dat lijkt mij een juiste conclusie.
Voorgaande is niet anders door de herkenningen ter zitting aan de hand van de bewegende beelden. Het probleem dat zich daarbij voordoet is dat de agenten weten dat zij eerder cliënt aan de hand van de foto hebben herkend zodat enige gelijkenis, mogelijk in combinatie met de afwezigheid van evidente contra-indicaties, kan leiden tot de conclusie dat men (ook) cliënt in de bewegende beelden herkent. Een dergelijk mechanisme is niet te onderkennen en kan derhalve ook niet worden uitgesloten.
Bijgevoegd treft u een rapport aan van de inmiddels overleden rechtspsycholoog Wagenaar die dit proces beschrijft en stelt dat de procedure moet garanderen dat verwachtingseffecten geen rol hebben gespeeld en dat is ten aanzien van het, nadat een herkenning heeft plaatsgevonden aan de hand van een enkele foto, vervolgens bekijken van de bewegende beelden niet het geval.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de gestelde herkenningen met de nodige behoedzaamheid dienen te worden beoordeeld.”
(…)
“Ik heb in eerste aanleg al bepleit dat de uitkomst van de confrontatie van [betrokkene 1] en [getuige 1] met de foto van de man met de bril, en waarbij beiden tot een herkenning komen, onbetrouwbaar is.
Allereerst kan ten aanzien van de gevolgde procedure worden vastgesteld dat er weliswaar 5 foto's aan de getuigen worden getoond maar dat daarop slechts één persoon met een bril staat zodat het feitelijk om een enkelvoudige confrontatie gaat.
Daarbij is tevens van belang dat van de 5 foto' s er 2 foto' s met daarop een beeld van de Texaco is gevoegd, hetgeen ook door [getuige 1] is vastgesteld. Op 26 oktober zegt zij tijdens een getapt gesprek dat er twee foto's bij waren van de benzinepomp [AA-00-BB] 207) en ook in het gesprek met [betrokkene 1] van 3 november zegt zij "twee van Texaco" [AA-00-BB] 210) waarbij zij aan de getoonde foto's refereert. De fotoconfrontaties zijn derhalve feitelijk enkelvoudige confrontaties.
Echter fotoconfrontaties dienen bij uitstek om het kaf van het koren te scheiden, en zijn om die reden in beginsel meervoudig. De valkuil van een enkelvoudige confrontatie is dat daar de suggestie van uit gaat dat de persoon in kwestie "de verdachte" is, of "de dader", of anderszins is wie de politie zoekt. Dat soort mechanismen kan zich ook onbewust voltrekken.
Ik verwijs u naar de regels die zijn opgenomen in het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (besluit van 22 januari 2002, Stb.2002, 46). Nu gaat het in casu niet om de situatie dat van cliënt medewerking wordt gevraagd, en is in zoverre het Besluit niet van toepassing, maar niet valt in te zien dat het daarin gestelde niet ook anderszins voor de betrouwbaarheid van de uitkomst van een fotoconfrontatie van belang is. Hetgeen in het Besluit is opgenomen zijn immers voorschriften ten einde tot een zo betrouwbaar mogelijke uitkomst van een dergelijke confrontatie te komen. Indien niet kan worden uitgesloten dat er bij een confrontatie sprake is geweest van beïnvloeding, dan kan niet worden gesteld dat de uitkomst van die confrontatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt, hetgeen die uitkomst als bewijsmiddel onbruikbaar maakt.
In dit licht verwijs ik u naar het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2010 ( LJN: BM0829) waarin de Hoge Raad overwoog dat bij een meervoudige confrontatie immers al sprake kan zijn van beïnvloeding indien de verdachte de enige is die maar enigszins voldoet aan het van tevoren door die getuige gegeven signalement.
En zoals ik al betoogde is dat het geval om twee redenen. Enerzijds is de man met de bril de enige op de getoonde foto's die enigszins voldoet aan het gegeven signalement en anderzijds zijn er slechts twee foto's van de Texaco en zijn de overige foto's zogenaamde politiefoto's. Op grond hiervan is er sprake van beïnvloeding, althans u kunt minst genomen niet uitsluiten dat er sprake is geweest van beïnvloeding.
En dat [betrokkene 1] direct tot een herkenning komt van de man met de bril maakt niet dat daarmee die herkenning betrouwbaar is. Ik merk daarbij allereerst op dat hij [medeverdachte] kent maar eerst een minuut naar diens foto zit te kijken voordat hij tot de conclusie komt dat hij hem bekend voorkomt ( [DD-00-EE] 19). Ten tweede merk ik op dat uit zijn verklaring niet blijkt waar hij de man met de bril aan herkent, slechts dat hij hem herkent.
Hetzelfde laken en pak wat betreft de herkenning van [getuige 1] . Als zij zegt dat zij "hem nu vanuit honderd mensen (zou) kunnen herkennen" kan dit niet worden vastgesteld, eenvoudigweg omdat die procedure niet is gehanteerd.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg betoogd dat de juiste procedure niet kon worden gehanteerd omdat men de identiteit van de personen nog niet kende en de confrontatie bedoeld was om een begin te kunnen maken met de opsporing.
Het was derhalve een opsporingsconfrontatie en geen bewijsconfrontatie. Ik snap uiteraard die uitleg maar kan dan vervolgens niet begrijpen waarom het OM van oordeel is dat de uitkomst van de procedure vervolgens ook c.q. wel voor het bewijs kan dienen. Op het moment dat niet kan worden gezegd dat de herkenningsprocedure tot een betrouwbaar resultaat leidt, dan wil men als OM (of als rechterlijk college) toch niet die uitkomst bij de beoordeling van de tenlastelegging betrekken, ook niet als die uitkomst de verdachte mogelijk belast.
Daarbij komt dat bij deze getuigen de kanttekening geplaatst kan worden dat het evident is dat zij niet het achterste van hun tong laten zien. Dat blijkt al uit het feit dat [getuige 1] op enig moment als verdachte is aangemerkt. En dat blijkt voorts uit de getapte gesprekken waaruit blijkt dat zij en [betrokkene 1] bepaalde informatie niet aan de politie hebben doorgegeven en, waaruit blijkt dat zij de regie hebben van wat de politie nu wel of niet bekend wordt gemaakt. Voorgaande maakt hun verklaringen niet geheel onbetrouwbaar, nu vastgesteld kan worden dat er wel een incident heeft plaatsgevonden waarbij [betrokkene 1] in ieder geval mishandeld is. Maar dat zij op dit punt betrouwbaar verklaren betekent vervolgens niet dat zij ook betrouwbaar verklaren waar het de herkenning van de man met de bril uit de Texaco betreft.
Bovendien lijken beiden er alles aan te doen om [medeverdachte] buiten beeld te houden terwijl ten aanzien van hem minst genomen wel enig verband met de Seat kan worden gelegd, op basis van forensisch onderzoek, terwijl bovendien de rechtbank tot de conclusie komt dat met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat hij wel te zien is op de beelden van de Texaco. Daarbij is van belang het getapte gesprek dat [betrokkene 1] op 3 november 2012 met [getuige 1] voert ( [AA-00-BB] 209), waarbij [getuige 1] [betrokkene 1] vraagt of hij aan "het eind van die ding" gezegd heeft "ja die ken ik", "alleen van die bril", hetgeen [betrokkene 1] beaamt. Vervolgens zegt [betrokkene 1] even later dat hij "die klootzak met die bril" kon herkennen maar de rest niet, en hij moet hierbij lachen, en [getuige 1] bevestigt dat dan weer en zegt lachend dat ze deze mannetje, kennelijk de man met de bril, moesten oppakken, waarbij beiden hard moeten lachen.
Op basis van dit gesprek kan minst genomen niet worden uitgesloten dat zij ten onrechte de man met de bril uit de Texaco hebben aangewezen als betrokkene bij het incident, nu zij daar hard om moeten lachen. Immers was hij daadwerkelijk bij het incident betrokken geweest, dan zou dat geen aanleiding hebben gegeven tot het harde lachen maar eerder tot boosheid of een andere emotie.
Voorgaande gevoegd bij de vaststelling dat [betrokkene 1] en [getuige 1] aantoonbaar op verschillende punten niet betrouwbaar verklaren, zoals ook de politie concludeert (o.m. [AA-00-BB] 196), leidt tot de conclusie dat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het hierbij om één en dezelfde persoon gaat.
Daarbij lijkt uit de tapgesprekken waaraan [getuige 1] deelneemt naar voren te komen dat zij meer van het incident afweet, ook in verband met het eerdere telefonisch contact met het nummer dat in verband wordt gebracht met het voorval. Dit is ook de reden dat [getuige 1] op enig moment door de politie wordt aangehouden en als verdachte wordt gehoord. In een tap gesprek dat zij op 26 oktober 2012 met een onbekende vrouw voert ( [AA-00-BB] 207) zegt zij dat " [betrokkene 3] " met de bril erbij was, dat hij de benzinepomp ingegaan is en dat dat zijn fout was. Ze heeft het derhalve kennelijk over een andere persoon dan cliënt, nu cliënt geen [betrokkene 3] heet en ook niet is komen vast te staan dat hij [betrokkene 3] wordt genoemd, hetgeen overigens ook door cliënt ontkend wordt.
Uit de beelden betreffende de auto's bij de Texaco in combinatie met de man met de bril leidt ook niet tot de conclusie dat die man betrokken moet zijn geweest bij het incident, en zeker volgt die conclusie daar niet dwingend uit. Immers dat de bij de Texaco waargenomen auto's van doen hebben gehad met het incident is niets meer dan een aanname. Ik merk allereerst op dat er bij de Texaco een Audi wordt waargenomen met een bepaald kentekennummer maar dat die auto bij het incident betrokken is geweest kan niet worden vastgesteld. Immers een kenteken is door de getuigen niet genoemd en verder dan een zwarte auto komen de getuigen niet, hetgeen wel een overeenkomst is maar volstrekt onbepaald om op grond daarvan tot identificatie van de betrokken auto te komen.
Voorts wordt er bij de Texaco een grijze Seat gezien maar die Seat heeft achter een kentekenplaat ( [AA-00-BB] 29; zowel de Audi als de Seat hebben voor- en achter kentekenplaten ( [AA-00-BB] )) terwijl de bij het incident betrokken Seat achter geen kentekenplaat had. Daarbij is geen kenteken van de betreffende Seat op de beelden vastgesteld. Gelet op het feit dat de betrokken Seat geen kentekenplaat had leidt tot de conclusie dat het in casu kennelijk om een andere Seat gaat.
Daarbij merk ik overigens op dat, indien u tot de vaststelling komt dat de Seat wel bij het incident betrokken is geweest, daarmee niet vaststaat dat de Audi daarbij ook betrokken is geweest, terwijl de man met de bril op basis van de camerabeelden in de Audi gezeten was en niet in de Seat, zodat betrokkenheid van de Seat niet dwingend leidt tot betrokkenheid van de man met de bril uit de Texaco.
Indien wordt nagegaan of er overigens bewijs is van de betrokkenheid van cliënt bij het tenlastegelegde, dan kan worden vastgesteld dat er geen enkel ander bewijsmiddel aanwezig is. Immers niemand verklaart dat cliënt betrokken is geweest en er is geen forensisch bewijs van zijn betrokkenheid; er is bijvoorbeeld geen DNA van hem aangetroffen, ook niet in de Seat, zodat er geen enkel ander bewijs is op basis waarvan vaststaat dat hij ten tijde van het incident op de plaats delict moet zijn geweest.
Daarbij is de Ford Fiësta van cliënt eerder die nacht in Den Haag geweest maar werd de auto tegen 03.00 uur in de nacht vastgelegd in Amsterdam, 4 uur voorafgaande aan het incident in Den Haag, en zijn er nadien geen registraties geweest, hetgeen derhalve als ontlastend kan worden aangemerkt, in ieder geval belast hem dat niet.
De conclusie is dat nu er, behalve de door de agenten geziene gelijkenis tussen cliënt en de persoon met de bril in de Texaco, geen ander bewijs is van betrokkenheid van cliënt, cliënt wegens gebrek aan voldoende overtuigend bewijs van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.”
7. Het hof komt tot de hierna omschreven bewezenverklaring van de feiten 1 en 2:
“1. hij op 13 oktober 2012 te ' s-Gravenhage, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [betrokkene 1] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven, met dat opzet tezamen en in vereniging met anderen:
- met door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) bestuurde auto‘s, een auto waarin die [betrokkene 1] zich bevond heeft achtervolgd en vervolgens
- de auto‘s waarin hij, verdachte, en zijn mededaders zich bevonden achter de auto waarin die [betrokkene 1] zich bevond heeft stil gezet, en vervolgens
- op die [betrokkene 1] die was uitgestapt is afgelopen en die [betrokkene 1] heeft vastgepakt en geschopt en geslagen en met en vuurwapen op het hoofd heft geslagen en die [betrokkene 1] getrokken in de richting van een auto en heeft geschreeuwd dat die [betrokkene 1] de auto in moest gaan, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2. hij op 13 oktober 2012 te ’s-Gravenhage, met anderen op de openbare weg, Vaillantlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 1] , welk geweld bestond uit het door verdachte en zijn mededaders, terwijl een of meer van hen waren voorzien van een vuurwapen, benaderen van en toelopen op die [betrokkene 1] en vervolgens het trekken aan het lichaam van die [betrokkene 1] en het trappen tegen het lichaam van die [betrokkene 1] en het met een vuurwapen , althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp slaan op/tegen het hoofd van die [betrokkene 1] en het slaan tegen/op het lichaam en/of hoofd van die [betrokkene 1] .”
8. Het hof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen:
De beoordeling van de tenlastelegging
Op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op zaterdag 13 oktober 2012, omstreeks 6.59 uur, is er een melding binnengekomen bij de meldkamer 112 over een incident op de Vaillantlaan in Den Haag. Daarbij werd een kenteken [FF-00-GG] genoemd, naar later bleek behorende bij een grijze Seat Ibiza.1.Het slachtoffer van het incident is naar het Westeinde Ziekenhuis gebracht. Aldaar bleek het te gaan om [betrokkene 1] .2.
[betrokkene 1] (hierna ook: de aangever) heeft verklaard te zijn achtervolgd door een auto terwijl hij samen met zijn vriendin, de getuige [getuige 1] , in een taxi zat. Op de Vaillantlaan stapte [betrokkene 1] uit de taxi en liep hij naar de auto die hen volgde. Daar sprak hij met een jongen die uit een zwarte auto stapte, waarna hij door die jongen en vervolgens ook door meerdere andere mannen werd aangevallen. [betrokkene 1] zag drie vuurwapens . Eén vuurwapen werd tegen zijn borstkas gedrukt en met één vuurwapen werd hij op zijn hoofd geslagen. Hij werd meerdere malen geslagen en ook werd hij door de mannen getrapt. Ze probeerden hem in de richting van een auto te trekken. [betrokkene 1] werd tegen de bestuurderskant van een auto, een Seat, gezet en de mannen probeerden hem in de auto te krijgen. [betrokkene 1] hoorde de mannen zeggen: "Ga.in de auto of we schieten je neer". [betrokkene 1] is uiteindelijk niet in de auto terechtgekomen. Hij lag op de grond toen hij zag dat de mannen in de auto' s stapten en wegreden.3.
Als gevolg van dit geweld zijn bij [betrokkene 1] meerdere verwondingen geconstateerd, zoals bloeduitstortingen op zijn hoofd en een wond bij zijn linker wenkbrauw.4.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij samen met zij samen met [betrokkene 1] in een taxi zat toen er een zwarte auto achter hen aanreed. Zij vertelde [betrokkene 1] dat zij werden gevolgd en [betrokkene 1] is daarop uit de taxi gestapt en naar de auto gelopen die hen achtervolgde. [getuige 1] zag dat [betrokkene 1] door een Marokkaanse jongen werd meegetrokken naar achteren. Achter de zwarte auto was ook een grijze Seat gestopt. Uit de auto's kwamen meerdere jongens die met [betrokkene 1] in gevecht raakten en aan hem begonnen te trekken. [getuige 1] heeft verder verklaard dat zij een pistool in de hand van één van de mannen zag. [betrokkene 1] werd met het vuurwapen op zijn hoofd geslagen. Ook heeft zij verklaard dat er een revolver in zijn buik werd geduwd. De jongens probeerden [betrokkene 1] in de grijze auto te sleuren. Uiteindelijk zag [getuige 1] dat de mannen stopten met slaan, instapten en wegreden met de zwarte auto en de grijze Seat.5.
De verklaringen van de aangever en de getuige [getuige 1] worden ondersteund door de verklaringen van de getuige [getuige 2] , de chauffeur van de taxi waarin zij zich bevonden. De getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard dat hij het meisje tegen de jongen hoorde zeggen dat zij gevolgd werden. Op de hoek van de Vaillantlaan en de Hoefkade zei de jongen dat de taxi moest stoppen, omdat : hij wilde kijken of ze gevolgd werden. De getuige zag vervolgens dat er een zwarte auto achter hem stond. Daarachter stond een grijze Seat. De jongen stapte uit en liep naar de Seat. Er stond een man bij de jongen. Daarna kwamen er 3 of 4 jongens bij. Er ontstond een vechtpartij en de jongen kreeg klappen. De getuige hoorde het meisje zeggen dat ze pistolen hadden. Bij het wegrijden van de auto’s zag de getuige dat de Seat geen kenteken aan de achterzijde had. De taxichauffeur heeft de jongen vervolgens naar het Westeinde ziekenhuis gebracht.6.
Oordeel van het hof
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte één van de personen is geweest die [betrokkene 1] - al dan niet met een vuurwapen - heeft geslagen en geschopt en heeft geprobeerd om hem met geweld in een auto te manoeuvreren (feit 1, 2 en 3) .
[betrokkene 1] heeft kort na het gebeurde verklaard dat de jongen die aan de passagierskant uitstapte een Marokkaan was die een bril droeg. Hij gaf [betrokkene 1] een hand en hield die hand vast en probeerde [betrokkene 1] in een houdgreep te nemen.7.In een latere verklaring, heeft [betrokkene 1] de " verdachte van een foto herkend als dégene die aan de passagierskant uit de auto stapte.8.
[getuige 1] heeft kort na het gebeurde verklaard dat zij die ochtend om ongeveer 05.00 uur bij het benzinestation Texaco een zwarte auto zag staan, met daarin twee mannen. Op de bijrijdersplaats zat een Marokkaanse jongen met een bril. Een uur later, toen zij met [betrokkene 1] met een taxi zou weggaan, zag zij deze jongen weer staan en heel duidelijk hun richting op kijken. Toen de taxi wegreed, rende de jongen de hoek om. De zwarte auto stond toen niet meer bij het Texaco-station. Even later stond de taxi stil op de Hoefkade. Achter de taxi stond de zwarte auto die zij eerder bij de Texaco had gezien met als bijrijder de hiervoor genoemde Marokkaanse jongen met de bril. Deze stapte uit en liep naar [betrokkene 1] . Hij gaf [betrokkene 1] een hand- en trok toen [betrokkene 1] naar zich toe en sloeg zijn arm om de nek van [betrokkene 1] . Zij heeft een signalement van deze Marokkaanse jongen gegeven, onder meer inhoudende: Marokkaan, van achteren opgeschoren haar, bril in een beetje vierkant- model, witte, trui en iets zwarts eroverheen.9.
[getuige 1] , heeft bij een later verhoor de verdachte van een foto herkend als de jongen met de bril, over wie zij eerder had verklaard.10.
Uit een proces-verbaal met betrekking tot de camerabeelden van de beveiligingscamera s van het tankstation Texaco blij kt dat van 05.28 tot 06.11 uur een zwarte Audi bij de pomp geparkeerd stond en dat een man in die tijd meerdere keren in- en uitstapte aan de bijrijderskant. De man had een Noord Afrikaans uiterlijk en droeg een bril. Op laatstgenoemd tijdstip had deze man contact met een andere man met een Noord Afrikaans uiterlijk. Beide personen kwamen in het tankstatlon bij elkaar en spraken kort met elkaar. De man met de bril verliet daarna het tankstation en de andere man rekende bij de kassa enkele flesjes drinken af. Van de man met de bril wordt een signalement gegeven, onder meer ‘inhoudende: Noord Afrikaans uiterlijk, bril, aan de zijkanten opgeschoren kort haar, witte trui met capuchon, donkerkleurige jas, dat overeenkomt met het door [getuige 1] gegeven signalement.11.
Van de beelden in het tankstation is een print gemaakt van de man met de bril. Deze is binnen het politieapparaat via een digitale nieuwsbrief verspreid met het oog op een mogeiijke herkenning. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de afgebeelde persoon voor 100% herkend als de verdachte. Zo heeft verbalisant [verbalisant 1] de verdachte tot drie keer toe verhoord, groetten-zij elkaar op straat, noemde de verdachte hem bij zijn voornaam en hadden zij ook (recent nog) gesprekjes op straat.12.Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft de afgebeelde persoon voor 100% herkend als de verdachte. Zo heeft verbalisant [verbalisant 2] veelvuldig persoonlijk contact gehad met de verdachte.13.
De beide voornoemde verbalisanten zijn op 6 september 2017 door het hof ter terechtzitting gehoord. Na het zien van de hiervoor genoemde bewegende beelden uit het tankstation Texaco, hebben beiden verklaard dat de op de beelden zichtbare man met de bril onmiskenbaar de verdachte is. Zij kenden de verdachte destijds ambtshalve goed door de regelmatige contacten die zij in hun functie van politieambtenaar met hem hadden.14.
Met betrekking tot de herkenningen heeft de verdediging een aantal verweren gevoerd, kort gezegd:
- De aan [betrokkene 1] en [getuige 1] en de Amsterdamse politiemannen, getoonde foto is van onvoldoende kwaliteit om een 100% herkenning op te baseren.
- De herkenning van de bewegende beelden is van onvoldoende gewicht nu de betref fende. Amsterdamse verbalisanten wisten dat zij eerder een positieve herkenning hebben gegeven van een afdruk uit die 7 beelden.
- De fotoconfrontatie van [betrokkene 1] en [getuige 1] was in wezen een enkelvoudige confrontatie waarbij beïnvloeding niet is uitgesloten.
Het hof is van oordeel dat de aan de Amsterdamse verbalisanten via hun email-nieuwsbrief gepresenteerde foto niet van zodanig magere kwaliteit is dat een herkenning door verbalisanten die de afgebeelde personen goed kennen, onvoldoende betrouwbaar moet worden geacht. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in zijn proces-verbaal nog opgemerkt dat de kwaliteit van de in de e-mail gepresenteerde foto van betere kwaliteit was dan de foto die hij in zijn proces-verbaal heeft afgedrukt. Het hof ziet ook dat de afdruk van het e-mailbericht (bij het proces-verbaal van [verbalisant 1] gevoegd) inderdaad duidelijker is en dat geldt vervolgens mogelijk Ook voor de weergave van de afbeelding die digitaal aan de verbalisanten is verstrekt.
Het is juist dat de confrontatie van de Amsterdamse verbalisanten met de bewegende beelden mogelijk niet zo onbevangen is geweest als wenselijk zou zijn. Deze beelden zijn echter, om aan het hof niet duidelijke redenen, niet eerder aan de verbalisanten getoond waar dat toch zeker voor de hand had gelegen, nu die. beelden, zo heeft het hof zelf kunnen vaststellen, van goede kwaliteit zijn en de op de beelden getoonde personen gedurende meerdere seconden en vanuit verschillende, posities duidelijk te zien zijn. Maar het oordeel van het hof zijn die beelden zonder meer geschikt om een stellige herkenning op te kunnen baseren. De verbalisanten hebben die stellige herkenning van de verdachte op de zitting van het-..hof ook gedaan en daarbij toegelicht, dat zij vanuit hun werk de verdachte in 2012 al geruime tijd kenden en regelmatig, contact met hem hadden. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen redelijke grond om die herkenningen te passeren of van gering gewicht te achten, maar acht het hof de door de verbalisanten gedane herkenningen betrouwbaar en overtuigend.
Tenslotte merkt het hof op dat het de verdediging volgt in de stelling dat de fotoconfrontaties van [betrokkene 1] en [getuige 1] in wezen enkelvoudige confrontaties zijn en dat daarmee voorzichtig moet worden omgegaan. Het hof doet dat ook. De fotoherkenningen van de verdachte door [betrokkene 1] en [getuige 1] zijn niet het dragende bewijs voor de vaststelling dat het de verdachte is geweest die de confrontatie met [betrokkene 1] is begonnen (de man met de bril). Dat bewijs vloeit allereerst voort uit de in het proces-verbaal met betrekking tot de camerabeelden van het Texaco-station gerelateerde camerabeelden, waarop kort voor de confrontatie met [betrokkene 1] een zwarte auto is te zien in combinatie met een man met een in voornoemd proces-verbaal omschreven signalement (man met de bril) , welke man meerdere malen is te zien en welke man ook nadrukkelijk naar [betrokkene 1] en [getuige 1] kijkt bij het wegrijden met de taxi aldaar. Voorts draagt aan het bewijs bij de waarneming van [getuige 1] dat zij de man die de confrontatie met [betrokkene 1] begon en de zwarte auto waar hij uit stapte eerder meerdere malen bij het Texaco- station had gezien, het door [getuige 1] gegeven signalement van de man die de confrontatie met [betrokkene 1] begon, welk signalement overeenkomt met het signalement van de man met de bril als weergegeven in voornoemd proces-verbaal met betrekking tot de beelden van het Texaco-station. Tenslotte is er de stellige herkenning van de man met de bril in het Texaco-station als de verdachte door de beide Amsterdamse verbalisanten. De fotoherkenning van de verdachte door [betrokkene 1] en [getuige 1] is slechts een ondersteuning van een en ander. Het hof ziet tegen deze achtergrond geen reden om deze fotoherkenningen niet bij het bewijs te betrekken.
Conclusie
Op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, tezamen en in onderling verband bezien, stelt het hof vast dat de verdachte de bij het Texaco tankstation waargenomen persoon met de bril was en dat de verdachte in de zwarte auto achter [betrokkene 1] en [getuige 1] is aangereden en na het uitstappen op [betrokkene 1] is toegelopen en met het geweld tegen [betrokkene 1] is begonnen.
9. Voor zover de toelichting op het middel (schriftuur onder 6) zich richt op het gebruik voor het bewijs van de fotoherkenning door [betrokkene 1] en [getuige 1] het volgende. Het hof heeft inderdaad, zoals de steller van het middel naar voren brengt, het standpunt dat de herkenningen onbetrouwbaar zijn niet gevolgd, maar wel overwogen dat er met die herkenningen voorzichtig moet worden omgegaan, omdat het hof met de verdediging van oordeel is dat het in wezen om enkelvoudige herkenningen gaat. De fotoherkenningen door [betrokkene 1] en [getuige 1] beschouwt het hof niet als dragend bewijs dat het de verdachte is die de confrontatie is begonnen.
10. Dat de herkenningen van de beide verbalisanten bewijskracht hebben werd in feitelijke aanleg gelet op de uit de pleitnota hierboven (randnummer 6) geciteerde slotconclusie niet betwist en wordt in cassatie evenmin betwist. In de kern zegt het hof dat het bewijs van het daderschap van verdachte wordt gedragen door:
1. de in het proces-verbaal met betrekking tot de camerabeelden van het Texaco-station gerelateerde camerabeelden, waarop kort voor de confrontatie met [betrokkene 1] een zwarte auto is te zien in combinatie met een man met een in voornoemd proces-verbaal omschreven signalement (man met de bril), welke man meerdere malen is te zien en welke man ook nadrukkelijk naar [betrokkene 1] en [getuige 1] kijkt bij het wegrijden met de taxi aldaar.
2. de waarneming van [getuige 1] dat zij de man die de confrontatie met [betrokkene 1] begon en de zwarte auto waar hij uit stapte eerder meerdere malen bij het Texaco- station had gezien, het door [getuige 1] gegeven signalement van de man die de confrontatie met [betrokkene 1] begon, welk signalement overeenkomt met het signalement van de man met de bril als weergegeven in voornoemd proces-verbaal met betrekking tot de beelden van het Texaco-station.
3. de stellige herkenning van de Amsterdamse agenten.
11. Primair stel ik mij op het standpunt dat deze redenering van het hof toereikend is om te bewijzen dat verdachte degene is die met anderen de feiten 1 en 2 heeft gepleegd. Dat een en ander steun vindt in de fotoherkenning door [betrokkene 1] en [getuige 1] is voor het hof ten overvloede. Subsidiair stel ik mij op het standpunt dat uit de bewijsoverwegingen blijkt dat het hof oog heeft gehad voor de door de verdediging geschetste mogelijke onbetrouwbaarheid van de fotoherkenningen door [betrokkene 1] en [getuige 1] . Het hof waardeert de tekortkomingen bij die herkenningen anders dan de verdediging namelijk niet als herkenningen die onbruikbaar zijn, maar als herkenningen waar voorzichtig mee moet worden omgegaan. Dat oordeel is verweven met feiten en omstandigheden van feitelijke aard en daarom kan de toetsing in cassatie gelet op de aard van het rechtsmiddel niet anders geschieden dan met de nodige terughoudendheid.15.Dat deze andere (feitelijke) waardering van het hof onbegrijpelijk is, lees ik in de schriftuur niet en neem ik evenmin voor mijn rekening.
12. Als ik de steller van het middel goed begrijp, leest zij in de pleitnota niet alleen het standpunt dat inhoudt dat de fotoherkenningen door [betrokkene 1] en [getuige 1] wegens onbetrouwbaarheid van het bewijs moeten worden uitgesloten, maar tevens het standpunt dat de verklaringen van ( [betrokkene 1] en) [getuige 1] wegens onbetrouwbaarheid van het bewijs moeten worden uitgesloten. Daarmee wordt getracht een gat te schieten in de waarneming van [getuige 1] dat zij de man die de confrontatie met [betrokkene 1] begon en de zwarte auto waar hij uit stapte eerder meerdere malen bij het Texaco-station had gezien (randnummer 10 onder 2). Het hof was volgens de steller van het middel kennelijk gehouden ook te reageren op de stelling dat die waarneming onbetrouwbaar was. Een dergelijke specifieke reactie ontbreekt inderdaad in het bestreden arrest. Voor wat betreft de verklaring van [betrokkene 1] was zulks ook niet nodig, omdat hij niet het verband legt tussen de man met de bril bij het Texaco-tankstation en de man met de bril die de confrontatie begon. Voor dat verband is volgens het hof de verklaring van [getuige 1] (zie randnummer 10 onder 2) dragend.
12. De steller van het middel wijst de passages in de pleitnota die in de door haar gewenste richting gaan niet specifiek aan, maar aan te nemen valt dat wordt gedoeld op het volgende. Over de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] houden de pleitnotities (samengevat) in dat haar verklaring dat er een incident heeft plaatsgevonden betrouwbaar is. De verdediging vervolgt dan echter: “Maar dat zij op dit punt betrouwbaar verklaren betekent vervolgens niet dat zij ook betrouwbaar verklaren waar het de herkenning van de man met de bril uit de Texaco betreft.” En even verder: “Voorgaande gevoegd bij de vaststelling dat [betrokkene 1] en [getuige 1] aantoonbaar op verschillende punten niet betrouwbaar verklaren, zoals ook de politie concludeert (o.m. [AA-00-BB] 196), leidt tot de conclusie dat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het hierbij om één en dezelfde persoon gaat.”
12. Voor zover het middel berust op de veronderstelling dat ter terechtzitting als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen dat de verklaringen van [getuige 1] dat de man met de bril bij het tankstation dezelfde is als de man die de confrontatie zocht, heeft het hof dat klaarblijkelijk niet aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarop het op grond van het bepaalde in artikel 359, tweede lid, tweede volzin, Sv gehouden was, in het bijzonder de redenen te geven die ertoe hebben geleid daarvan af te wijken.16.Of hetgeen ter terechtzitting over die verklaring is aangevoerd moet worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is een interpretatievraag die aan het hof is voorbehouden. In dit verband kan in cassatie de uitleg door het hof van hetgeen ter terechtzitting ter verdediging is aangevoerd slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst aan de hand van de maatstaf of hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht.17.
15. Ik vind het niet onbegrijpelijk dat het hof in de pleitnotities wel heeft gelezen dat de herkenningen van het bewijs dienden te worden uitgesloten, maar daarin niet het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt heeft herkend dat (bepaalde delen van) de verklaringen van [getuige 1] wegens onbetrouwbaarheid niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De pleitnota is erg algemeen nu zowel de verklaringen van [betrokkene 1] als die van [getuige 1] onder vuur worden genomen, terwijl nu in cassatie de volle nadruk wordt gelegd op de waarneming van [getuige 1] op twee momenten (de man met de bril bij het tankstation en later bij de confrontatie). De pleitnota is voor wat betreft de (on)betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] te weinig stellig (uitdrukkelijk) en bevat geen zakelijke argumenten maar vooral suggestieve opmerkingen over de onbetrouwbaarheid zoals het niet doorgeven van bepaalde informatie aan de politie, het buiten beeld ‘lijken’ te houden van [medeverdachte] en over het lachen in een telefoongesprek.
15. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑10‑2018
Een proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, d.d. 13 oktober 2012 met nr. PL1511 2012219481-2, p. ZD/VAIL/AH/7.
Een proces-verbaal van aangifte ( [betrokkene 1] ). van de politie Haaglanden, d.d. 13 oktober 2012 met nr. PL1512 2012219481-1, p. ZD/VAIL/A/1, een proces-verbaal van verhoor aangever van de politie Haaglanden, d.d. 13 oktober 2012, p. ZD/VAIL/A/ 7 en een proces- verbaal van verhoor aangever (nader) van de politie Haaglanden, d.d. 24 oktober 2012, p. ZD/VAIL/A/13-14.
Een geschrift, zijnde een aanvraagformulier medische, informatie, d.d. 1 november 2012, p. ZD/VAIL/A/5.
Een proces-verbaal verhoor getuige ( [getuige 1] ) van de politie Haaglanden, d.d. 13 oktober 2012, met nr. PL1512 2012219481-3, p. ZD/VAIL/G/1-2 en een proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige 1] ) van de politie Haaglanden, d.d. 13 oktober 2012, p. ZD/VAIL/G/ 89.
Een proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige 2] ) van de politie Haaglanden, d.d. 14 oktober 2012, p. ZD/VAIL/G/39 en een proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige 2] ) van de politie Haaglanden, d.d. 31 oktober 2012 met nr. 2012219481, p. ZD/VAIL/G/48-49.
Proces-verbaal van verhoor aangever van de politie Haaglanden d.d. 13 oktober 2012 (14.48 uur), p. ZD/VAIL/A/7 en 10.
Proces-verbaal van verhoor aangever van de politie Haaglanden d.d. 24 oktober 2012, p. ZD/VAIL/A/19.
Proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Haaglanden d.d. 13 oktober 2012 (15.00 uur) p. ZD/VAIL/G/8 en 9.
Proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Haaglanden d.d. 23 oktober 2012, p. ZD/VAIL/G/23.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2012, nr. PT1513 202219481-7, p. ZD/VAIL/AH/30.
Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 29 oktober 2012, nr. PL134N2012279513-2, p. ZD/VAIL/AH/51.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 november 2012, nr. PL34N2012219481, p. ZD/VAIL/AK/52.
Proces-verbaal terechtzitting hof d.d. 6 september 2017.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 162.
Vgl. HR 18 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2378, NJ 2006/394 r.o. 3.4.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 194-196. Zie ook HR 9 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2184, NJ 2007/124, r.o. 3.4, HR 19 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6217, NJ 2008/423 m.nt. Y. Buruma, r.o. 5.3 en HR 12 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1094, NJ 2014/391 m.nt. T.M. Schalken, r.o. 4.3.