HR, 30-10-2009, nr. 08/02852
ECLI:NL:HR:2009:BJ7541
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30-10-2009
- Zaaknummer
08/02852
- Conclusie
Mr. De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
BJ7541
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ7541, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑10‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ7541
ECLI:NL:PHR:2009:BJ7541, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ7541
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Koopovereenkomst? (81 R0).
30 oktober 2009
Eerste Kamer
08/02852
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BESTWELL V.O.F.,
gevestigd te Veenendaal,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Bestwell en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Bestwell heeft bij exploot van 22 februari 2005 [verweerster] gedagvaard voor de kantonrechter te Alkmaar, en gevorderd, kort gezegd, [verweerster] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.285,29, met rente en kosten.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, een verklaring voor recht dat Bestwell onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, ten gevolge waarvan zij schade heeft geleden en nog zal lijden.
De kantonrechter heeft, na bij mondeling vonnis van 22 november 2005 Bestwell tot bewijslevering te hebben toegelaten, bij vonnis van 7 februari 2007 [verweerster] veroordeeld om aan Bestwell te betalen een bedrag van € 4.285,29 met rente, en de vordering in reconventie afgewezen, een en ander met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
Tegen dit vonnis van de kantonrechter heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 3 april 2008 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter in conventie vernietigd en de vordering van Bestwell alsnog afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Bestwell beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Bestwell in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 2.574,34 in totaal, waarvan € 2.498,59 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen de Griffier, en € 75,75 te voldoen aan [verweerster].
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 oktober 2009.
Conclusie 11‑09‑2009
Mr. De Vries Lentsch-Kostense
Partij(en)
Conclusie inzake
Bestwell v.o.f.
tegen
[Verweerster]
Inleiding
1.
Deze zaak komt in aanmerking voor een verkorte conclusie nu de in het cassatiemiddel tegen het bestreden arrest aangevoerde klachten — die zich richten tegen de bewijswaardering en het passeren van een bewijsaanbod — naar mijn oordeel niet tot cassatie kunnen leiden en niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO.
2.
De onderhavige zaak betreft de vordering van thans eiseres tot cassatie, hierna: Bestwell, tot veroordeling van thans verweerster in cassatie, hierna: [verweerster], tot betaling van een bedrag van € 4.285,29 met rente en kosten, welke vordering primair is gegrond op de stelling dat Bestwell aan [verweerster] goederen heeft verkocht en geleverd als omschreven in het in het onderhavige geding overgelegde orderformulier en subsidiair op de stelling dat de goederen aan [verweerster] zijn afgeleverd en niet zijn geretourneerd zodat [verweerster] ongerechtvaardigd is verrijkt.
De rechtbank te Alkmaar, sector kanton (hierna: de kantonrechter), heeft bij (mondeling) tussenvonnis van 22 november 2005 Bestwell toegelaten te bewijzen dat [verweerster] van haar goederen heeft gekocht zoals genoemd dan wel aangeduid in de litigieuze orderbevestiging. Daarop heeft Bestwell vier getuigen doen horen. Bij eindvonnis van 7 februari 2007 heeft de kantonrechter Bestwell geslaagd geacht in het haar opgedragen bewijs en heeft zij de vordering van Bestwell toegewezen.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft de vordering alsnog afgewezen bij arrest van 3 april 2008. Het hof was van oordeel dat uit de getuigenverklaringen niet kan worden afgeleid dat [verweerster] de ten processe bedoelde goederen bij Bestwell heeft besteld. Het hof oordeelde met betrekking tot de subsidiaire grondslag dat al zou juist zijn de stelling dat [verweerster] de aan haar toegestuurde — doch naar 's hofs oordeel niet bestelde — goederen niet heeft geretourneerd, in redelijkheid van [verweerster] niet kon worden verlangd dat zij de schade vergoedt die Bestwell stelt te hebben geleden door deze aan [verweerster] opgedrongen prestatie gelet op de omstandigheid dat gesteld noch gebleken is dat Bestwell heeft verzocht deze goederen terug te sturen. Het hof heeft het bewijsaanbod van Bestwell als niet terzake dienend gepasseerd.
3.
Bestwell heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. [verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Beide partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht.
Het cassatiemiddel
4.
Middelonderdeel A komt op tegen 's hofs oordeel dat uit de getuigenverklaringen niet kan worden afgeleid dat [verweerster] de litigieuze goederen bij Bestwell heeft besteld. Het middelonderdeel klaagt dat ‘volstrekt niet te volgen is hoe het hof anders dan de kantonrechter uit de getuigenverklaringen niet heeft afgeleid dat Bestwell in het haar opgedragen bewijs was geslaagd’ aangezien het hof niet is ingegaan op het argument van Bestwell dat het orderformulier weliswaar door de broer van [verweerster] is ingevuld maar dat [verweerster] zelf het orderformulier heeft ondertekend en dat de handtekening op het orderformulier ‘als twee druppels water’ lijkt op de handtekening die [verweerster] in eerste aanleg heeft gezet op de bijlage van het proces-verbaal van haar verhoor als getuige. Het middelonderdeel klaagt voorts dat het hof in rov. 3.14 van zijn bestreden arrest ten onrechte als niet terzake dienend heeft gepasseerd het aanbod van Bestwell te bewijzen dat de handtekening van [verweerster] op het orderformulier staat.
5.
De eerste klacht van het middelonderdeel faalt. In rov. 3.10, waarin het hof heeft overwogen dat uit de getuigenverklaringen niet kan worden afgeleid dat [verweerster] de litigieuze goederen bij Bestwell heeft besteld, ligt besloten het oordeel dat de omstandigheid dat de handtekening die op het orderformulier is geplaatst gelijkenis vertoont met de handtekening die [verweerster] heeft geplaatst op de bijlage van het proces-verbaal van het verhoor als getuige, in het licht van de door het hof weergegeven getuigenverklaringen onvoldoende gewicht in de schaal legt. 's Hofs oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Het kan in cassatie, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, niet op juistheid worden getoetst. Dat de kantonrechter — die overigens slechts oordeelde dat de handtekening op het orderformulier in grote mate overeenstemt met de handtekening op de bijlage van het proces-verbaal en geenszins heeft vastgesteld dat sprake was van een gelijkenis ‘als twee druppels water’ — anders oordeelde, maakt het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk.
De tweede klacht van het middelonderdeel faalt reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag nu het hof met zijn gewraakte rov. 3.14 kennelijk niet het oog heeft gehad op een aanbod te bewijzen dat de handtekening op het orderformulier de handtekening van [verweerster] is, aangezien het hof reeds in rov. 3.11 tot de slotsom kwam dat de vordering voor zover gebaseerd op de stelling dat [verweerster] bij Bestwell goederen heeft besteld, moet worden afgewezen. Het hof heeft in rov. 3.14 kennelijk het oog gehad op het aanbod te bewijzen dat [verweerster] de goederen niet heeft geretourneerd. Dat bewijsaanbod heeft het hof als niet terzake dienend gepasseerd nadat het in rov. 3.13 had overwogen dat de vordering voor zover gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking ook moet worden afgewezen ingeval juist zou zijn de stelling dat de [verweerster] de bij haar afgeleverde goederen niet heeft geretourneerd.
6.
Middelonderdeel B richt zich tegen de rov. 3.12 en 3.13, waarin het hof — zoals gezegd — oordeelde dat de vordering van Bestwell ook moet worden afgewezen voor zover deze is gegrond op de stelling dat [verweerster] ongerechtvaardigd is verrijkt nu zij de litigieuze goederen wel heeft ontvangen doch niet heeft geretourneerd. Het middelonderdeel klaagt dat het hof ofwel had moeten oordelen dat [verweerster] de goederen moet betalen ofwel [verweerster] had moeten belasten met het bewijs dat zij de goederen heeft geretourneerd.
7.
Het middel dat kennelijk ervan uitgaat dat het hof de stelling van Bestwell dat [verweerster] de goederen niet heeft geretourneerd, ongemotiveerd terzijde heeft geschoven, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag nu het hof heeft overwogen dat en waarom ook ingeval deze stelling juist zou zijn, de vordering moet worden afgewezen.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden