Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2019/1009 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003
Bijlage II Bestanddelencategorieën (Component Material Categories — CMC's)
Geldend
Geldend vanaf 20-11-2024
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 17-10-2028.
- Bronpublicatie:
23-07-2024, PbEU L 2024, 2024/2786 (uitgifte: 31-10-2024, regelingnummer: 2024/2786)
23-07-2024, PbEU L 2024, 2024/2790 (uitgifte: 31-10-2024, regelingnummer: 2024/2790)
23-07-2024, PbEU L 2024, 2024/2788 (uitgifte: 31-10-2024, regelingnummer: 2024/2788)
23-07-2024, PbEU L 2024, 2024/2787 (uitgifte: 31-10-2024, regelingnummer: 2024/2787)
- Inwerkingtreding
20-11-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-07-2024, PbEU L 2024, 2024/2786 (uitgifte: 31-10-2024, regelingnummer: 2024/2786)
23-07-2024, PbEU L 2024, 2024/2790 (uitgifte: 31-10-2024, regelingnummer: 2024/2790)
23-07-2024, PbEU L 2024, 2024/2788 (uitgifte: 31-10-2024, regelingnummer: 2024/2788)
23-07-2024, PbEU L 2024, 2024/2787 (uitgifte: 31-10-2024, regelingnummer: 2024/2787)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
EU-recht / Marktintegratie
Bestuursrecht algemeen / Toezicht
Een EU-bemestingsproduct bevat uitsluitend bestanddelen die voldoen aan de eisen voor een of meer van de in deze bijlage opgesomde CMC's.
De bestanddelen, en de voor de vervaardiging daarvan gebruikte uitgangsmaterialen, bevatten geen stoffen waarvoor in bijlage I maximale grenswaarden worden vermeld in hoeveelheden die de naleving door het EU-bemestingsproduct van de toepasselijke eisen van die bijlage in het gedrang brengen.
Deel I. Aanduiding van CMC'S
- CMC 1.
stoffen en mengsels als primair materiaal
- CMC 2.
planten, delen van planten of plantenextracten
- CMC 3.
compost
- CMC 4.
digestaat van verse gewassen
- CMC 5.
ander digestaat dan digestaat van verse gewassen
- CMC 6.
bijproducten van de levensmiddelenindustrie
- CMC 7.
micro-organismen
- CMC 8.
nutriëntenpolymeren
- CMC 9.
andere polymeren dan nutriëntenpolymeren
- CMC 10.
afgeleide producten in de zin van Verordening (EG) nr. 1069/2009
- CMC 11.
bijproducten in de zin van Richtlijn 2008/98/EG
- CMC 12.
neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan
- CMC 13.
thermische-oxidatiematerialen en derivaten daarvan
- CMC 14.
via pyrolyse en vergassing verkregen materialen
- CMC 15.
teruggewonnen zeer zuivere materialen
Deel II. Eisen met betrekking tot CMC'S
In dit deel worden de bestanddelen omschreven waaruit EU-bemestingsproducten uitsluitend bestaan.
CMC 1. Stoffen en mengsels als primair materiaal
1
Een EU-bemestingsproduct mag stoffen en mengsels bevatten, met uitzondering van (1)
- a)
afvalstoffen in de zin van Richtlijn 2008/98/EG;
- b)
stoffen of mengsels die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG;
- c)
stoffen gevormd uit precursoren die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG, of mengsels die dergelijke stoffen bevatten;
- d)
bijproducten in de zin van Richtlijn 2008/98/EG;
- e)
dierlijke bijproducten of afgeleide producten in de zin van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
- f)
polymeren, met uitzondering van:
- i)
polymeren die het resultaat zijn van een polymerisatieproces dat heeft plaatsgevonden in de natuur, los van het proces waarmee zij zijn geëxtraheerd, en die niet chemisch gewijzigde stoffen zijn in de zin van artikel 3, punt 40, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;
- ii)
polymeren die afbreekbaar zijn overeenkomstig aanhangsel 15 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006;
- iii)
polymeren met een oplosbaarheid in water van meer dan 2 g/l overeenkomstig aanhangsel 16 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, of
- iv)
polymeren zonder koolstofatomen in hun chemische structuur;
- f bis)
polymeren van CMC 8 en CMC 9;
- g)
compost,
- h)
digestaat, of
- i)
neergeslagen fosfaatzouten of derivaten daarvan die uit afval zijn teruggewonnen of bijproducten zijn in de zin van Richtlijn 2008/98/EG
- j)
thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan die uit afval zijn teruggewonnen of bijproducten zijn in de zin van Richtlijn 2008/98/EG,
- k)
via pyrolyse en vergassing verkregen materialen die uit afval zijn teruggewonnen of bijproducten zijn in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, of
- l)
ammoniumzouten, sulfaatzouten, fosfaatzouten, elementaire zwavel, calciumcarbonaat of calciumoxide, teruggewonnen uit afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG.
2
Alle stoffen die, als zodanig of in een mengsel, in het EU-bemestingsproduct zijn verwerkt, met uitzondering van polymeren, worden op grond van Verordening (EG) nr. 1907/2006 geregistreerd (2), waarbij het registratiedossier het volgende bevat:
- a)
de in de bijlagen VI, VII en VIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde informatie;
- b)
een chemischeveiligheidsrapport op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 dat betrekking heeft op het gebruik als bemestingsproduct,
tenzij de stof expliciet onder een van de vrijstellingen van de registratieplicht valt waarin is voorzien in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 of in punt 6, 7, 8, 9 of 10 (alleen voor magnesia) van bijlage V bij die verordening.
3
Indien de stof of een van de stoffen in het mengsel bestemd is om de beschikbaarheid op lange termijn van in het EU-bemestingsproduct aanwezige micronutriënten voor planten te verbeteren, is deze stof een chelaatvormer of een complexvormer, en zijn de volgende voorschriften van toepassing:
- a)
De chelaatvormer is een organische stof die bestaat uit een molecuul dat:
- i)
op twee of meer plaatsen elektronenparen kan doneren aan een centraal overgangsmetaalkation (zink (Zn), koper (Cu), ijzer (Fe), mangaan (Mn), magnesium (Mg), calcium (Ca) of kobalt (Co)), en
- ii)
groot genoeg is om een structuur met vijf of zes ringen te vormen.
Het EU-bemestingsproduct blijft gedurende minstens drie dagen stabiel in een oplossing met een pH binnen het bereik waarvan is aangegeven dat het een aanvaardbare stabiliteit waarborgt.
- b)
De complexvormer is een organische stof die een platte of ruimtelijke structuur vormt met een di- of trivalent overgangsmetaalkation (zink (Zn), koper (Cu), ijzer (Fe), mangaan (Mn) of kobalt (Co)).
Het EU-bemestingsproduct blijft gedurende minstens 1 dag stabiel in een wateroplossing bij pH 6 en 7.
4
Indien de stof of een van de stoffen in het mengsel bestemd is om de afgiftepatronen van een nutriënt in het EU-bemestingsproduct te verbeteren door het vertragen of stopzetten van de activiteit van specifieke groepen micro-organismen of enzymen, is deze stof een nitrificatie-, denitrificatie- of ureaseremmende samenstelling, en zijn de volgende voorschriften van toepassing:
- a)
De nitrificatieremmende samenstelling remt de biologische oxidatie van in het EU-bemestingsproduct aanwezige ammoniumstikstof (NH3-N) tot nitrietstikstof (NO2-), en vertraagt daardoor de vorming van nitraatstikstof (NO3-).
De oxidatiesnelheid van ammoniumstikstof (NH3-N) wordt op één van de volgende manieren gemeten:
- i)
als het verdwijnen van ammoniumstikstof (NH3-N);
- ii)
als de som van de productie van nitrietstikstof (NO2-) en nitraatstikstof (NO3-), afgezet tegen de tijd.
In vergelijking met een controlemonster waaraan de nitrificatieremmende samenstelling niet is toegevoegd, daalt in een bodemmonster met de nitrificatieremmende samenstelling de oxidatiesnelheid van ammoniumstikstof (NH3-N) met 20 % op basis van een analyse die wordt uitgevoerd 14 dagen na toepassing bij een betrouwbaarheidsniveau van 95 %.
De concentratie van de nitrificatieremmende samenstelling in het EU-bemestingsproduct valt binnen het concentratiebereik dat het behalen van die daling waarborgt.
Ten minste 50 % van het totale gehalte aan stikstof (N) van het EU-bemestingsproduct is stikstof (N) in de vorm van ammonium (NH4 +) en van ureum (CH4N2O).
- b)
De denitrificatieremmende samenstelling remt de vorming van in het EU-bemestingsproduct aanwezige distikstofoxide (N2O) door het vertragen of blokkeren van de omzetting van nitraat (NO3-) in distikstof (N2) zonder invloed uit te oefenen op het nitrificatieproces als beschreven in PFC 5 A).
In vergelijking met een controlemonster waaraan de denitrificatieremmende samenstelling niet is toegevoegd, daalt in een in-vitrotest met de denitrificatieremmende samenstelling de afgiftesnelheid van distikstofoxide (N2O) met 20 % op basis van een analyse die wordt uitgevoerd 14 dagen na toepassing bij een betrouwbaarheidsniveau van 95 %.
De concentratie van de denitrificatieremmende samenstelling in het EU-bemestingsproduct valt binnen het concentratiebereik dat het behalen van die daling waarborgt.
- c)
De ureaseremmende samenstelling remt de hydrolytische werking van het urease-enzym op in het EU-bemestingsproduct aanwezig ureum (CH4N2O), voornamelijk om ammoniakvervluchtiging tegen te gaan.
In vergelijking met een controlemonster waaraan de ureaseremmende samenstelling niet is toegevoegd, daalt in een in-vitrotest met de ureaseremmende samenstelling de hydrolysesnelheid van ureum (CH4N2O) met 20 % op basis van een analyse die wordt uitgevoerd 14 dagen na toepassing bij een betrouwbaarheidsniveau van 95 %.
De concentratie van de ureaseremmende samenstelling in het EU-bemestingsproduct valt binnen het concentratiebereik dat het behalen van die daling waarborgt.
Ten minste 50 % van het totale gehalte aan stikstof (N) van het EU-bemestingsproduct is stikstof (N) in de vorm van ureum (CH4N2O).
CMC 2. Planten, delen van planten of plantenextracten
Een EU-bemestingsproduct mag planten, delen van planten of plantenextracten bevatten die geen andere bewerking hebben ondergaan dan snijden, fijnmaken, malen, zeven, schiften, centrifugeren, persen, drogen, behandelen door bevriezing, vriesdrogen, extraheren met water, superkritische CO2-extractie, of vervezeling bij een temperatuur van ten hoogste 100 °C en zonder toevoegingsmiddelen met uitzondering van water.
Voor de toepassing van dit punt omvatten planten ook paddenstoelen en algen, met uitzondering van blauwwieren (cyanobacteriën).
CMC 3. Compost
1
Een EU-bemestingsproduct mag compost bevatten die is verkregen uit aerobe compostering van uitsluitend een of meer van de volgende uitgangsmaterialen:
- a)
bioafval in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, afkomstig uit de gescheiden inzameling van bioafval aan de bron;
- b)
vervallen;
- c)
levende of dode organismen of delen daarvan, onbewerkt of enkel bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, door oplossing in water, door flotatie, door extractie met water, door stoomdistillatie, of door verhitting uitsluitend om water te onttrekken, of die met enig hulpmiddel aan de lucht zijn onttrokken, met uitzondering van:
- i)
materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval,
- ii)
zuiveringsslib, industrieel slib, of baggerslib, en
- iii)
dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen.
- d)
toevoegingsmiddelen voor de compostering die nodig zijn ter verbetering van de prestaties van het composteringsproces met betrekking tot het proces zelf of het milieu, mits:
- i)
het toevoegingsmiddel voldoet aan de eisen van punt 2 van CMC 1, en
- ii)
de totale concentratie aan alle toevoegingsmiddelen niet meer bedraagt dan 5 % van het totale gewicht van het uitgangsmateriaal, of
- e)
een in punt a) of c) of in punt 1 bis vermeld materiaal dat:
- i)
in een eerder stadium is gecomposteerd of vergist, en
- ii)
ten hoogste 6 mg/kg droge stof PAK16(3) bevat.
1 bis
Onverminderd punt 1 mag een EU-bemestingsproduct compost die is verkregen uit aerobe compostering van materialen uit categorie 2 of 3 of afgeleide producten daarvan bevatten, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, en van de in artikel 32, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 bedoelde maatregelen, als zodanig of gemengd met in punt 1 bedoelde uitgangsmaterialen, op voorwaarde dat:
- a)
het eindpunt in de productieketen is bepaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009, en
- b)
aan de voorwaarden van de punten 2 en 3 is voldaan.
2
De compostering vindt plaats in een inrichting:
- a)
waarin de productielijnen voor de verwerking van de in de punten 1 en 1 bis bedoelde uitgangsmaterialen duidelijk gescheiden zijn van productielijnen voor de verwerking van andere dan de in de punten 1 en 1 bis bedoelde uitgangsmaterialen, en
- b)
waar fysiek contact tussen de uitgangsmaterialen en de eindmaterialen wordt vermeden, ook tijdens de opslag.
3
De aerobe compostering bestaat uit een beheerste, voornamelijk aerobe, ontleding van biologisch afbreekbaar materiaal, die dankzij langs biologische weg opgewekte warmte de ontwikkeling van temperaturen mogelijk maakt die geschikt zijn voor thermofiele bacteriën. Alle delen van elke charge worden hetzij regelmatig en grondig verplaatst en omgezet, hetzij onderworpen aan gedwongen ventilatie om te zorgen voor de juiste hygiënisering en homogeniteit van het materiaal. Tijdens het composteringsproces hebben alle delen van elke charge een van de volgende temperatuur-tijdsprofielen:
- —
70 °C of meer gedurende ten minste 3 dagen,
- —
65 °C of meer gedurende ten minste 5 dagen,
- —
60 °C of meer gedurende ten minste 7 dagen, of
- —
55 °C of meer gedurende ten minste 14 dagen.
4
De compost bevat:
- a)
ten hoogste 6 mg/kg droge stof PAK16(4);
- b)
ten hoogste 3 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden groter dan 2 mm in één van de volgende vormen: glas, metaal of kunststof, en
- c)
in totaal ten hoogste 5 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden als bedoeld onder b).
Met ingang van 16 juli 2026 bedraagt de hoeveelheid kunststof groter dan 2 mm aanwezig binnen de onder b) bedoelde maximale grenswaarde ten hoogste 2,5 g/kg droge stof. Uiterlijk op 16 juli 2029 wordt de grenswaarde van 2,5 g/kg droge stof voor kunststof groter dan 2 mm opnieuw beoordeeld teneinde rekening te houden met de vooruitgang op het gebied van de gescheiden inzameling van bioafval.
5
De compost voldoet aan ten minste een van de volgende stabiliteitscriteria:
- a)
zuurstofopnamesnelheid:
- —
definitie: een indicator van de mate waarin biologisch afbreekbaar organisch materiaal binnen een bepaalde tijd wordt afgebroken. De methode is niet geschikt voor materiaal met een gehalte van meer dan 20 % aan deeltjes met een grootte > 10 mm;
- —
criterium: maximaal 25 mmol O2/kg organisch materiaal/h, of
- b)
zelfverhittingsfactor:
- —
definitie: de maximumtemperatuur die onder gestandaardiseerde omstandigheden door een compost wordt bereikt en die een indicator vormt voor de toestand van de aerobe biologische activiteit ervan;
- —
criterium: minimaal Rottegrad III.
6
Indien de naleving van punt 4 a) zeker en onweerlegbaar voortvloeit uit de aard van de compost, het proces waarmee de compost wordt teruggewonnen, of uit het fabricageproces van het EU-bemestingsproduct, kan er, op verantwoordelijkheid van de fabrikant, bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure zonder controle (bijvoorbeeld door middel van tests) van uit worden gegaan dat het voorschrift inderdaad is nageleefd.
CMC 4. Digestaat van verse gewassen
1
Een EU-bemestingsproduct mag digestaat bevatten dat is verkregen uit anaerobe vergisting van uitsluitend een of meer van de volgende uitgangsmaterialen:
- a)
planten of delen van planten die worden geteeld voor de productie van biogas. Voor de toepassing van dit punt omvatten planten ook algen, met uitsluiting van blauwwieren (cyanobacteriën);
- b)
toevoegingsmiddelen voor de vergisting die nodig zijn ter verbetering van de prestaties van het vergistingsproces met betrekking tot het proces zelf of het milieu, mits:
- i)
het toevoegingsmiddel voldoet aan de eisen van punt 2 van CMC 1, en
- ii)
de totale concentratie aan alle toevoegingsmiddelen niet meer bedraagt dan 5 % van het totale gewicht van het uitgangsmateriaal, of
- c)
een onder a) bedoeld materiaal dat in een eerder stadium is vergist.
2
De anaerobe vergisting vindt plaats in een inrichting:
- a)
waarin de productielijnen voor de verwerking van de in punt 1 bedoelde uitgangsmaterialen duidelijk gescheiden zijn van productielijnen voor de verwerking van andere dan de in punt 1 bedoelde uitgangsmaterialen, en
- b)
waar fysiek contact tussen de uitgangsmaterialen en de eindmaterialen wordt vermeden, ook tijdens de opslag.
3
De anaerobe vergisting bestaat uit een beheerste, voornamelijk anaerobe, ontleding van biologisch afbreekbaar materiaal, bij temperaturen die geschikt zijn voor mesofiele of thermofiele bacteriën. Alle delen van elke charge worden regelmatig en grondig verplaatst en omgezet, om te zorgen voor de juiste hygiënisering en homogeniteit van het materiaal. Tijdens het vergistingsproces hebben alle delen van elke charge een van de volgende temperatuur-tijdsprofielen:
- a)
thermofiele anaerobe vergisting bij 55 °C gedurende minstens 24 uur, gevolgd door een hydraulische verblijftijd van ten minste 20 dagen;
- b)
thermofiele anaerobe vergisting bij 55 °C met een verwerkingsproces dat pasteurisatie omvat als omschreven in punt 1 van afdeling 1 van hoofdstuk I van bijlage V bij Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (5);
- c)
thermofiele anaerobe vergisting bij 55 °C, gevolgd door compostering bij:
- —
70 °C of meer gedurende ten minste 3 dagen,
- —
65 °C of meer gedurende ten minste 5 dagen,
- —
60 C of meer gedurende ten minste 7 dagen, of
- —
55 °C of meer gedurende ten minste 14 dagen;
- d)
mesofiele anaerobe vergisting bij 37–40 °C met een verwerkingsproces dat pasteurisatie omvat als omschreven in punt 1 van afdeling 1 van hoofdstuk I van bijlage V bij Verordening (EU) nr. 142/2011, of
- e)
mesofiele anaerobe vergisting bij 37–40 °C, gevolgd door compostering bij:
- —
70 °C of meer gedurende ten minste 3 dagen,
- —
65 °C of meer gedurende ten minste 5 dagen,
- —
60 °C of meer gedurende ten minste 7 dagen, of
- —
55 °C of meer gedurende ten minste 14 dagen.
3 bis
Een EU-bemestingsproduct mag een vaste of vloeibare fractie bevatten die is verkregen door middel van mechanische scheiding van digestaat dat aan de punten 1 tot en met 3 voldoet.
3 ter
Een EU-bemestingsproduct mag digestaat bevatten dat aan de punten 1 tot en met 3 voldoet, of een fractie die aan punt 3 bis voldoet, waaruit het oplosbaar ammonium en/of het fosfaat geheel of gedeeltelijk is verwijderd om stikstof en/of fosfor terug te winnen, zonder de intentie het digestaat of de fractie anderszins te wijzigen.
3 quater
Een EU-bemestingsproduct mag digestaat bevatten dat aan de punten 1 tot en met 3 of aan punt 3 ter voldoet alsook een fractie die aan punt 3 bis voldoet, die uitsluitend fysisch zijn verwerkt om water te verwijderen, zonder de intentie het digestaat of de fractie anderszins te wijzigen.
3 quinquies
Toevoegingsmiddelen die nodig zijn voor de verdere verwerking van digestaat of een fractie overeenkomstig de punten 3 bis, 3 ter en 3 quater, mogen worden gebruikt op voorwaarde dat:
- a)
het toevoegingsmiddel voldoet aan de eisen van punt 2 van CMC 1;
- b)
de concentratie van de voor elk proces benodigde toevoegingsmiddelen niet meer bedraagt dat 5 % van de massa van het digestaat dat of de fractie die voor de respectieve processen als input wordt gebruikt.
4
Het digestaat of een fractie zoals bedoeld in de punten 3 bis, 3 ter en 3 quater voldoet aan ten minste een van de volgende stabiliteitscriteria:
- a)
zuurstofopnamesnelheid:
- —
definitie: een indicator van de mate waarin biologisch afbreekbaar organisch materiaal binnen een bepaalde tijd wordt afgebroken. De methode is niet geschikt voor materiaal met een gehalte van meer dan 20 % aan deeltjes met een grootte > 10 mm;
- —
criterium: maximaal 25 mmol O2/kg organisch materiaal/h, of
- b)
restbiogaspotentieel:
- —
definitie: een indicator voor het gedurende een periode van 28 dagen uit een digestaat vrijgekomen gas, die gemeten wordt aan de hand van de in het monster aanwezige vluchtige vaste stoffen. De test wordt in drievoud uitgevoerd en het gemiddelde resultaat wordt gebruikt om aan te tonen dat aan het criterium is voldaan. Onder vluchtige vaste stoffen worden die vaste stoffen in een materiaalmonster verstaan die verloren gaan bij ontbranding van de droge vaste stoffen bij 550 °C.
- —
criterium: maximaal 0,25 l biogas/g vluchtige vaste stoffen.
CMC 5. Ander digestaat dan digestaat van verse gewassen
1
Een EU-bemestingsproduct mag digestaat bevatten dat is verkregen uit anaerobe vergisting van uitsluitend een of meer van de volgende uitgangsmaterialen:
- a)
bioafval in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, afkomstig uit de gescheiden inzameling van bioafval aan de bron;
- b)
vervallen;
- c)
levende of dode organismen of delen daarvan, onbewerkt of enkel bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, door oplossing in water, door flotatie, door extractie met water, door stoomdistillatie, of door verhitting uitsluitend om water te onttrekken, of die met enig hulpmiddel aan de lucht zijn onttrokken, met uitzondering van:
- i)
materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval,
- ii)
zuiveringsslib, industrieel slib, of baggerslib,
- iii)
dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen.
- d)
toevoegingsmiddelen voor de vergisting die nodig zijn ter verbetering van de prestaties van het vergistingsproces met betrekking tot het proces zelf of het milieu, mits:
- i)
het toevoegingsmiddel voldoet aan de eisen van punt 2 van CMC 1, en
- ii)
de totale concentratie aan alle toevoegingsmiddelen niet meer bedraagt dan 5 % van het totale gewicht van het uitgangsmateriaal, of
- e)
een in punt a) of c) of in punt 1 bis vermeld materiaal dat:
- i)
in een eerder stadium is gecomposteerd of vergist, en
- ii)
ten hoogste 6 mg/kg droge stof PAK16(6) bevat.
1 bis
Onverminderd punt 1 mag een EU-bemestingsproduct digestaat dat is verkregen uit aerobe compostering van materialen uit categorie 2 of 3 of afgeleide producten daarvan bevatten, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, en van de in artikel 32, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 bedoelde maatregelen, als zodanig of gemengd met in punt 1 bedoelde uitgangsmaterialen, op voorwaarde dat:
- a)
het eindpunt in de productieketen is bepaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009, en
- b)
aan de voorwaarden van de punten 2 en 3 is voldaan.
2
De anaerobe vergisting vindt plaats in een inrichting:
- a)
waarin de productielijnen voor de verwerking van de in de punten 1 en 1 bis bedoelde uitgangsmaterialen duidelijk gescheiden zijn van productielijnen voor de verwerking van andere dan de in de punten 1 en 1 bis bedoelde uitgangsmaterialen, en
- b)
waar fysiek contact tussen de uitgangsmaterialen en de eindmaterialen wordt vermeden, ook tijdens de opslag.
3
De anaerobe vergisting bestaat uit een beheerste, voornamelijk anaerobe, ontleding van biologisch afbreekbaar materiaal, bij temperaturen die geschikt zijn voor mesofiele of thermofiele bacteriën. Alle delen van elke charge worden regelmatig en grondig verplaatst en omgezet, om te zorgen voor de juiste hygiënisering en homogeniteit van het materiaal. Tijdens het vergistingsproces hebben alle delen van elke charge een van de volgende temperatuur-tijdsprofielen:
- a)
thermofiele anaerobe vergisting bij 55 °C gedurende minstens 24 uur, gevolgd door een hydraulische verblijftijd van ten minste 20 dagen;
- b)
thermofiele anaerobe vergisting bij 55 °C met een verwerkingsproces dat pasteurisatie omvat als omschreven in punt 1 van afdeling 1 van hoofdstuk I van bijlage V bij Verordening (EU) nr. 142/2011;
- c)
thermofiele anaerobe vergisting bij 55 °C, gevolgd door compostering bij:
- —
70 °C of meer gedurende ten minste 3 dagen,
- —
65 °C of meer gedurende ten minste 5 dagen,
- —
60 °C of meer gedurende ten minste 7 dagen, of
- —
55 °C of meer gedurende ten minste 14 dagen;
- d)
mesofiele anaerobe vergisting bij 37–40 °C met een verwerkingsproces dat pasteurisatie omvat als omschreven in punt 1 van afdeling 1 van hoofdstuk I van bijlage V bij Verordening (EU) nr. 142/2011, of
- e)
mesofiele anaerobe vergisting bij 37–40 °C, gevolgd door compostering bij:
- —
70 °C of meer gedurende ten minste 3 dagen,
- —
65 °C of meer gedurende ten minste 5 dagen,
- —
60 °C of meer gedurende ten minste 7 dagen, of
- —
55 °C of meer gedurende ten minste 14 dagen.
3 bis
Een EU-bemestingsproduct mag een vaste of vloeibare fractie bevatten die is verkregen door middel van mechanische scheiding van digestaat dat aan de punten 1 tot en met 3 voldoet.
3 ter
Een EU-bemestingsproduct mag digestaat bevatten dat aan de punten 1 tot en met 3 voldoet, of een fractie die aan punt 3 bis voldoet, waaruit het oplosbaar ammonium en/of het fosfaat geheel of gedeeltelijk is verwijderd om stikstof en/of fosfor terug te winnen, zonder de intentie het digestaat of de fractie anderszins te wijzigen.
3 quater
Een EU-bemestingsproduct mag digestaat bevatten dat aan de punten 1 tot en met 3 of aan punt 3 ter voldoet alsook een fractie die aan punt 3 bis voldoet, die uitsluitend fysisch zijn verwerkt om water te verwijderen, zonder de intentie het digestaat of de fractie anderszins te wijzigen.
3 quinquies
Toevoegingsmiddelen die nodig zijn voor de verdere verwerking van digestaat of een fractie overeenkomstig de punten 3 bis, 3 ter en 3 quater, mogen worden gebruikt op voorwaarde dat:
- a)
het toevoegingsmiddel voldoet aan de eisen van punt 2 van CMC 1;
- b)
de concentratie van de voor elk proces benodigde toevoegingsmiddelen niet meer bedraagt dat 5 % van de massa van het digestaat dat of de fractie die voor de respectieve processen als input wordt gebruikt.
4
Het digestaat of de fractie zoals bedoeld in de punten 3 bis, 3 ter en 3 quater bevat niet meer dan 6 mg/kg droge stof PAK16(7).
5
Het digestaat of de fractie zoals bedoeld in de punten 3 bis, 3 ter en 3 quater bevat:
- a)
ten hoogste 3 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden groter dan 2 mm in één van de volgende vormen: glas, metaal of kunststof, en
- b)
in totaal ten hoogste 5 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden als bedoeld onder a).
Met ingang van 16 juli 2026 bedraagt de hoeveelheid kunststof groter dan 2 mm aanwezig binnen de onder a) bedoelde maximale grenswaarde ten hoogste 2,5 g/kg droge stof. Uiterlijk op 16 juli 2029 wordt de grenswaarde van 2,5 g/kg droge stof voor kunststof groter dan 2 mm opnieuw beoordeeld teneinde rekening te houden met de vooruitgang op het gebied van de gescheiden inzameling van bioafval.
6
Het digestaat of de fractie zoals bedoeld in de punten 3 bis, 3 ter en 3 quater voldoet aan ten minste een van de volgende stabiliteitscriteria:
- a)
zuurstofopnamesnelheid:
- —
definitie: een indicator van de mate waarin biologisch afbreekbaar organisch materiaal binnen een bepaalde tijd wordt afgebroken. De methode is niet geschikt voor materiaal met een gehalte van meer dan 20 % aan deeltjes met een grootte > 10 mm;
- —
criterium: maximaal 25 mmol O2/kg organisch materiaal/h, of
- b)
restbiogaspotentieel:
- —
definitie: een indicator voor het gedurende een periode van 28 dagen uit een digestaat vrijgekomen gas, die gemeten wordt aan de hand van de in het monster aanwezige vluchtige vaste stoffen. De test wordt in drievoud uitgevoerd en het gemiddelde resultaat wordt gebruikt om aan te tonen dat aan het criterium is voldaan. Onder vluchtige vaste stoffen worden die vaste stoffen in een materiaalmonster verstaan die verloren gaan bij ontbranding van de droge vaste stoffen bij 550 °C;
- —
criterium: maximaal 0,25 l biogas/g vluchtige vaste stoffen.
7
Indien de naleving van punt 4 zeker en onweerlegbaar voortvloeit uit de aard van het digestaat, het proces waarmee dat digestaat of de fractie ervan wordt teruggewonnen, of uit het fabricageproces van het EU-bemestingsproduct, kan er, op verantwoordelijkheid van de fabrikant, bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure zonder controle (bijvoorbeeld door middel van tests) van uit worden gegaan dat het voorschrift inderdaad is nageleefd.
CMC 6. Bijproducten van de levensmiddelenindustrie
1
Een EU-bemestingsproduct mag bestanddelen bevatten die uit een van de volgende stoffen bestaan:
- a)
kalk van voedingsmiddelenfabrieken, d.w.z. een materiaal uit de voedingsmiddelenindustrie dat wordt verkregen door carbonatie van organisch materiaal, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van ongebluste kalk uit natuurlijke bronnen;
- b)
melasse, d.w.z. een viskeus bijproduct van de raffinage van suikerriet of suikerbieten tot suiker;
- c)
vinasse, d.w.z. een viskeus bijproduct van het proces waarbij melasse wordt vergist tot ethanol, ascorbinezuur of andere producten;
- d)
graanbostel, d.w.z. bijproducten van de productie van alcoholische dranken;
- e)
planten, plantendelen of plantenextracten die uitsluitend een hittebehandeling hebben ondergaan, of die naast in CMC 2 bedoelde bewerkingsmethoden ook een hittebehandeling hebben ondergaan, of
- f)
kalk van drinkwaterproductie, d.w.z. residu dat vrijkomt bij de productie van drinkwater uit grondwater of oppervlaktewater en dat voornamelijk uit calciumcarbonaat bestaat.
2
Alle stoffen die, als zodanig of in een mengsel, in het EU-bemestingsproduct zijn verwerkt, voldoen aan de eisen van punt 2 van CMC 1.
CMC 7. Micro-organismen
Een EU-bemestingsproduct van PFC 6 A) mag micro-organismen bevatten, met inbegrip van dode of uit een lege cel bestaande micro-organismen en onschadelijke restelementen van de media waarop zij zijn geproduceerd, die:
- —
geen andere bewerking dan drogen of vriesdrogen hebben ondergaan, en
- —
in de volgende tabel zijn vermeld:
Azotobacter spp.
Mycorrhizale zwammen
Rhizobium spp.
Azospirillum spp.
CMC 8. Nutriëntenpolymeren
1
Een EU-bemestingsproduct mag polymeren bevatten die uitsluitend bestaan uit monomeren die voldoen aan de in de punten 1 en 2 van CMC 1 omschreven criteria, indien de polymerisatie tot doel heeft de afgifte van nutriënten uit een of meerdere van de monomeren te reguleren.
2
Ten minste 60 % van de polymeren is oplosbaar in een fosfaatbufferoplossing met pH van 7,5 bij 100 °C.
3
De uiteindelijke afbraakproducten zijn uitsluitend ammoniak (NH3), water en koolstofdioxide (CO2).
4
De polymeren bevatten niet meer dan 600 ppm vrij formaldehyde.
CMC 9. Andere polymeren dan nutriëntenpolymeren
1
Een EU-bemestingsproduct mag polymeren bevatten in gevallen waarin het polymeer tot doel heeft:
- a)
het doordringen van water in de nutriëntendeeltjes, en daarmee de afgifte van nutriënten, te reguleren (in welk geval het polymeer doorgaans als ‘bedekkingsmiddel’ wordt aangeduid);
- b)
de vochtopnamecapaciteit of de bevochtigbaarheid van het EU-bemestingsproduct te verhogen, of
- c)
als bindmiddel te dienen in een EU-bemestingsproduct van PFC 4.
1 bis
Een EU-bemestingsproduct van PFC 3 mag een polymeer in de vorm van een mulchfolie bevatten.
2
Met ingang van 17 oktober 2028 zijn de in punt 1, a) en b), bedoelde polymeren:
- a)
polymeren die het resultaat zijn van een polymerisatieproces dat heeft plaatsgevonden in de natuur, los van het proces waarmee zij zijn geëxtraheerd, en die niet chemisch gewijzigde stoffen zijn in de zin van artikel 3, punt 40, van Verordening (EG) nr. 1907/2006, of
- b)
polymeren die biologisch afbreekbaar zijn overeenkomstig de criteria van aanhangsel 1 van deze bijlage.
2 bis
Het polymeer in een mulchfolie zoals bedoeld in punt 1 bis moet voldoen aan de criteria voor biologische afbreekbaarheid van aanhangsel 2 van deze bijlage.
3
Voor de in punt 1, a) en b), en punt 1 bis bedoelde polymeren, vertonen noch het polymeer, noch de bijproducten van de afbraak ervan een algemeen nadelig effect op de gezondheid van dieren en planten, of op het milieu, onder redelijkerwijs te verwachten omstandigheden bij het gebruik ervan in het EU-bemestingsproduct. De in punt 1, a) en b), en punt 1 bis bedoelde polymeren doorstaan een test op de acute toxiciteit voor plantengroei, een test op de acute toxiciteit voor regenwormen en een test op remming van de nitrificatie met in de bodem levende micro-organismen, overeenkomstig de volgende voorschriften:
- a)
Bij de test op de acute toxiciteit voor plantengroei bedragen de kiemkracht en de plantaardige biomassa van een geteste plantensoort die wordt geteeld op de aan het testmateriaal blootgestelde bodem meer dan 90 % van de kiemkracht en de plantaardige biomassa van dezelfde plantensoort die wordt geteeld op de overeenkomstige, niet aan het testmateriaal blootgestelde blanco bodem.
De resultaten worden enkel als geldig beschouwd indien bij de controles (d.w.z. de blanco bodem):
- —
ten minste 70 % van de zaailingen opkomt;
- —
de zaailingen geen zichtbare fytotoxische effecten vertonen (bijvoorbeeld chlorose, necrose, verwelking, vervormingen van bladeren en stengels) en de planten uitsluitend een voor de betrokken soort normale variatie in groei en morfologie vertonen;
- —
de gemiddelde overleving van de opgekomen controlezaailingen gedurende de studie ten minste 90 % bedraagt, en
- —
de omgevingsomstandigheden voor een bepaalde soort identiek zijn en de groeimedia dezelfde hoeveelheid bodemmatrix, dragermedia, of substraat uit dezelfde bron bevatten.
- b)
Bij de test op de acute toxiciteit voor regenwormen wijken de geconstateerde sterfte en de biomassa van overlevende wormen in een aan het testmateriaal blootgestelde bodem niet meer dan 10 % af ten opzichte van de resultaten verkregen met de overeenkomstige, niet aan het testmateriaal blootgestelde blanco bodem. De resultaten worden als geldig beschouwd indien:
- —
het sterftepercentage bij de controle (d.w.z. de blanco bodem) minder dan 10 % bedraagt;
- —
het gemiddelde verlies aan biomassa (gemiddelde gewicht) van de wormen in de blanco bodem niet meer dan 20 % bedraagt.
- c)
Bij de test op remming van de nitrificatie met in de bodem levende micro-organismen bedraagt de nitrietvorming in een aan het testmateriaal blootgestelde bodem meer dan 90 % van die in de overeenkomstige, niet aan het testmateriaal blootgestelde blanco bodem. De resultaten worden als geldig beschouwd indien het verschil tussen identieke controlemonsters (blanco bodem) en testmonsters minder dan 20 % bedraagt.
4
Het in punt 1 bis bedoelde polymeer moet een test op chronische toxiciteit voor regenwormen doorstaan met de volgende resultaten:
- a)
na een incubatieperiode van 28 dagen wijken de geconstateerde sterfte en de biomassa van overlevende volwassen wormen in een aan het testmateriaal blootgestelde bodem niet meer dan 10 % af ten opzichte van de resultaten verkregen met de overeenkomstige, niet aan het testmateriaal blootgestelde blanco bodem;
- b)
na een incubatieperiode van 56 dagen wijkt het geconstateerde aantal nakomelingen in een aan het testmateriaal blootgestelde bodem niet meer dan 10 % af ten opzichte van de resultaten verkregen met de overeenkomstige, niet aan het testmateriaal blootgestelde blanco bodem.
De resultaten worden enkel als geldig beschouwd indien bij de controles (d.w.z. de blanco bodem):
- a)
de geconstateerde sterfte onder volwassenen na een incubatieperiode van 28 dagen niet meer dan 10 % bedraagt;
- b)
elk replicaat (bevattende 10 volwassenen) na een incubatieperiode van 56 dagen ten minste 30 nakomelingen produceert, en
- c)
de variatiecoëfficiënt van de voortplanting niet meer dan 30 % bedraagt.
CMC 10. Afgeleide producten in de zin van Verordening (EG) nr. 1069/2009
1
Nr. | Bestanddeel | Aanvullende voorschriften |
Verwerkte mest die voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, punt d), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/1605 van de Commissie (1) |
| |
2
Indien de naleving van het voorschrift van punt 1.4 zeker en onweerlegbaar voortvloeit uit de aard of de verwerking van het bestanddeel of uit het fabricageproces van het EU-bemestingsproduct, kan er, op verantwoordelijkheid van de fabrikant, bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure zonder controle (bijvoorbeeld door middel van tests) van uit worden gegaan dat het voorschrift inderdaad is nageleefd.
CMC 11. Bijproducten in de zin van Richtlijn 2008/98/EG
1
Een EU-bemestingsproduct mag bijproducten in de zin van Richtlijn 2008/98/EG bevatten, met uitzondering van (9):
- a)
dierlijke bijproducten of afgeleide producten in de zin van Verordening (EG) nr. 1069/2009,
- b)
polymeren, met uitzondering van:
- i)
polymeren die het resultaat zijn van een polymerisatieproces dat heeft plaatsgevonden in de natuur, los van het proces waarmee zij zijn geëxtraheerd, en die niet chemisch gewijzigde stoffen zijn in de zin van artikel 3, punt 40, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;
- ii)
polymeren die afbreekbaar zijn overeenkomstig aanhangsel 15 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006;
- iii)
polymeren met een oplosbaarheid in water van meer dan 2 g/l overeenkomstig aanhangsel 16 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, of
- iv)
polymeren zonder koolstofatomen in hun chemische structuur;
- b bis)
polymeren van CMC 8 en CMC 9;
- c)
compost,
- d)
digestaat, of
- e)
neergeslagen fosfaatzouten of derivaten daarvan die uit afval zijn teruggewonnen of bijproducten zijn in de zin van Richtlijn 2008/98/EG
- f)
thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan die uit afval zijn teruggewonnen of bijproducten zijn in de zin van Richtlijn 2008/98/EG,
- g)
via pyrolyse en vergassing verkregen materialen die uit afval zijn teruggewonnen of bijproducten zijn in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, of
- h)
ammoniumzouten, sulfaatzouten, fosfaatzouten, elementaire zwavel, calciumcarbonaat of calciumoxide, teruggewonnen uit afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG.
2
De bijproducten voldoen aan de eisen van punt 2 van CMC 1.
3
Met ingang van 16 juli 2022 voldoen de bijproducten aan de criteria die zijn vastgesteld in de in artikel 42, lid 7, bedoelde gedelegeerde handelingen. Een EU-bemestingsproduct dat na die datum in de handel wordt gebracht, bevat geen in punt 1 bedoelde bijproducten die niet voldoen aan die criteria.
CMC 12. Neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan
1
Een EU-bemestingsproduct mag neergeslagen fosfaatzouten bevatten die zijn verkregen door precipitatie, uitsluitend uit een of meer van de volgende uitgangsmaterialen:
- a)
afvalwater en zuiveringsslib afkomstig van stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;
- b)
afvalwater en slib afkomstig van de verwerking van voedingsmiddelen, dranken, huisdiervoeders, diervoeders of zuivelproducten, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen, tenzij bij de verwerkingsstappen contact is opgetreden met biociden in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (10), anders dan met die welke zijn gedefinieerd als productsoort 4 van hoofdgroep 1 in bijlage V bij die verordening;
- c)
bioafval in de zin van artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2008/98/EG, afkomstig uit de gescheiden inzameling van bioafval aan de bron, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;
- d)
procesresiduen in de zin van artikel 2, punt t), van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (11), afkomstig van de productie van bio-ethanol en biodiesel op basis van de in de punten b), c) en e) bedoelde materialen;
- e)
levende of dode organismen of delen daarvan, onbewerkt of enkel bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, oplossing in water, flotatie, door extractie met water, stoomdistillatie of verhitting uitsluitend om water te onttrekken, of die met enig hulpmiddel aan de lucht zijn onttrokken, met uitzondering van (12):
- -
materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval,
- -
zuiveringsslib, industrieel slib, of baggerslib,
- -
dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;
- f)
stoffen en mengsels, met uitzondering van (13):
- -
de in de punten a) tot en met e) bedoelde stoffen en mengsels,
- -
afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG,
- -
stoffen of mengsels die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG,
- -
stoffen gevormd uit precursoren die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG, of mengsels die dergelijke stoffen bevatten,
- -
niet biologisch afbreekbare polymeren,
- -
dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen.
Daarnaast moeten neergeslagen fosfaatzouten zijn verkregen door precipitatie uit een van de in de punten a) tot en met f) bedoelde uitgangsmaterialen, of een combinatie daarvan, bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, vaste stof/vloeistof-fractionering met behulp van biologisch afbreekbare polymeren, oplossing in water, flotatie, extractie met water, stoomdistillatie of verhitting uitsluitend om water te onttrekken, thermische hydrolyse, anaerobe vergisting of compostering. De temperatuur tijdens dergelijke processen mag niet hoger worden dan 275 °C.
2
Het precipitatieproces moet onder gecontroleerde omstandigheden in een reactor plaatsvinden. Daarnaast mogen alleen uitgangsmaterialen worden gebruikt die niet verontreinigd zijn met andere materiaalstromen, of uitgangsmaterialen, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen, die onopzettelijk zijn verontreinigd met andere materiaalstromen bij een eenmalig incident dat slechts heeft geleid tot de aanwezigheid van sporen van exogene verbindingen.
In de installatie waar precipitatie plaatsvindt, moet na het precipitatieproces, ook tijdens de opslag, fysiek contact tussen uitgangsmaterialen en eindmaterialen worden vermeden.
3
De neergeslagen fosfaatzouten bevatten:
- a)
een minimumgehalte aan fosforpentoxide (P2O5) van 16 % van het drogestofgehalte;
- b)
een maximumgehalte aan organische koolstof (Corg) van 3 % van het drogestofgehalte;
- c)
ten hoogste 3 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden groter dan 2 mm in één van de volgende vormen: organisch materiaal, glas, stenen, metaal en kunststoffen;
- d)
in totaal ten hoogste 5 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden als bedoeld in punt c).
4
Een EU-bemestingsproduct mag derivaten van neergeslagen fosfaatzouten bevatten die zijn geproduceerd via een of meer chemische fabricagestappen waarin de neergeslagen fosfaatzouten reageren met de in punt 1, f), bedoelde materialen die worden verbruikt bij of gebruikt voor de chemische verwerking.
Het proces voor de fabricage van derivaten wordt op zodanige wijze uitgevoerd dat de chemische samenstelling van de neergeslagen fosfaatzouten doelbewust wordt gewijzigd.
5
De voor de derivaten gebruikte neergeslagen fosfaatzouten moeten voldoen aan de punten 1, 2 en 3.
6
Onverminderd punt 1 mag een EU-bemestingsproduct neergeslagen fosfaatzouten die zijn verkregen door precipitatie uit materialen uit categorie 2 of 3 of afgeleide producten daarvan bevatten, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en van de in artikel 32, lid 3, van die verordening bedoelde maatregelen, als zodanig of gemengd met in punt 1 bedoelde uitgangsmaterialen, op voorwaarde dat beide volgende voorwaarden zijn vervuld:
- a)
het eindpunt in de productieketen is bepaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
- b)
er is voldaan aan de voorwaarden van de punten 2 en 3.
Een EU-bemestingsproduct mag ook derivaten van dergelijke neergeslagen fosfaatzouten bevatten, verkregen overeenkomstig de voorwaarden van punt 4.
7
In de installatie waar de precipitatie plaatsvindt, worden de productielijnen voor de verwerking van de in de punten 1, 4 en 6 bedoelde uitgangsmaterialen die voor de neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan zijn toegestaan, duidelijk gescheiden van de productielijnen voor de verwerking van andere uitgangsmaterialen.
8
Indien voor de PFC van een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk uit neergeslagen fosfaatzouten, derivaten daarvan, of beide bestaat, geen vereisten ten aanzien van Salmonella spp., Escherichia coli of enterokokken zijn vastgesteld in bijlage I, mogen die ziekteverwekkers de grenswaarden in de volgende tabel niet overschrijden:
Te testen micro-organismen | Steekproef-plannen | Grenswaarde | ||
n | c | m | M | |
Salmonella spp. | 5 | 0 | 0 | Afwezig in 25 g of 25 ml |
Escherichia coli of enterokokken | 5 | 5 | 0 | 1 000 in 1 g of 1 ml |
waarbij:
n = aantal te testen monsters
c = aantal monsters waarvan het aantal bacteriën uitgedrukt in kve tussen m en M ligt,
m = drempelwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve dat bevredigend wordt geacht,
M = maximumwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve.
9
Ziekteverwekkers in een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit neergeslagen fosfaatzouten die zijn verkregen uit de in punt 1, a), bedoelde materialen, of uit derivaten van dergelijke neergeslagen fosfaatzouten, of uit beide, mogen de grenswaarden in de volgende tabel niet overschrijden:
Te testen micro-organismen | Steekproefplannen | Grenswaarde | ||
n | c | m | M | |
Clostridium perfringens | 5 | 5 | 0 | 100 CFU in 1 g of 1 ml |
Ascaris sp. levensvatbare eitjes | 5 | 0 | 0 | Afwezig in 25 g of 25 ml |
waarbij:
n = aantal te testen monsters,
c = aantal monsters waarvan het aantal bacteriën uitgedrukt in kve tussen m en M ligt,
m = drempelwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve dat bevredigend wordt geacht,
M = maximumwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve.
10
De in de punten 8 en 9 vastgestelde vereisten en de vereisten voor Salmonella spp., Escherichia coli of enterokokken in de overeenkomstige PFC van een EU-bemestingsproduct dat uitsluitend bestaat uit neergeslagen fosfaatzouten, derivaten daarvan, of beide, zijn niet van toepassing wanneer die neergeslagen fosfaatzouten of alle biogene uitgangsmaterialen die in het precipitatieproces worden gebruikt, een van de volgende processen hebben ondergaan:
- a)
sterilisatie onder druk door verhitting tot een kerntemperatuur van meer dan 133 °C gedurende ten minste 20 minuten bij een absolute druk van ten minste 3 bar, waarbij de druk moet worden verkregen door de sterilisatieruimte luchtledig te maken en stoom te injecteren (‘verzadigde stoom’);
- b)
verwerking in een pasteurisatie- of ontsmettingstoestel dat gedurende ten minste één uur een temperatuur van 70 °C bereikt.
11
Neergeslagen fosfaatzouten die zijn verkregen uit de in punt 1, a), bedoelde materialen, en derivaten van dergelijke neergeslagen fosfaatzouten, mogen niet meer dan 6 mg/kg droge stof PAK16(14) bevatten.
12
De som van aluminium (Al) en ijzer (Fe) in neergeslagen fosfaatzouten of derivaten daarvan mag niet meer bedragen dan 10 % van de droge stof van de neergeslagen fosfaatzouten of de derivaten.
13
De neergeslagen fosfaatzouten of derivaten daarvan voldoen aan de eisen van punt 2 van CMC 1.
14
Voor de toepassing van de punten 3, 11 en 12 wordt de droge stof van neergeslagen fosfaatzouten en derivaten daarvan gemeten door vacuümdrogen bij 40 °C tot constant gewicht om het verlies van kristalgebonden water te voorkomen.
15
Indien de naleving van een van de voorschriften in de punten 11 en 12 zeker en onweerlegbaar voortvloeit uit de aard van het neergeslagen fosfaatzout of het derivaat, het proces waarmee het wordt teruggewonnen, of uit het fabricageproces van het EU-bemestingsproduct, kan er, op verantwoordelijkheid van de fabrikant, bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure zonder controle (bijvoorbeeld door middel van tests) van uit worden gegaan dat het voorschrift inderdaad is nageleefd.
CMC 13. Thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan
1
Een EU-bemestingsproduct mag thermische-oxidatiematerialen bevatten die zijn verkregen door thermochemische omzetting onder niet-zuurstoflimiterende omstandigheden van uitsluitend een of meer van de volgende uitgangsmaterialen:
- a)
levende of dode organismen of delen daarvan, onbewerkt of enkel bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, door oplossing in water, door flotatie, door extractie met water, door stoomdistillatie of door verhitting uitsluitend om water te onttrekken, of die met enig hulpmiddel aan de lucht zijn onttrokken, met uitzondering van (19):
- -
materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval,
- -
zuiveringsslib, industrieel slib, of baggerslib, en
- -
dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;
- c)
de bioafvalfractie die het resultaat is van verdere verwerkingsstappen van bioafval dat gescheiden is ingezameld voor recycling in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, waarvoor verbranding het beste milieuresultaat oplevert overeenkomstig artikel 4 van die richtlijn, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;
- d)
materialen die het resultaat zijn van een gecontroleerd microbieel of thermochemisch omzettingsproces waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de in de punten a), b) en c) bedoelde uitgangsmaterialen;
- e)
zuiveringsslib afkomstig van stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;
- f)
materialen verkregen van de niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (15)vallende zelfstandig geëxploiteerde behandeling van afvalwater, afkomstig van de voedingsmiddelen-, huisdiervoeder-, diervoeder-, melk- en drankenindustrie, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;
- g)
afvalstoffen in de zin van Richtlijn 2008/98/EG, met uitzondering (16) van:
- -
de in de punten a) tot en met f) bedoelde uitgangsmaterialen,
- -
gevaarlijke afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2008/98/EG,
- -
materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval,
- -
bioafval in de zin van artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2008/98/EG, afkomstig uit de gescheiden inzameling van bioafval aan de bron, en
- -
dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;
- h)
hulpbrandstoffen (aardgas, vloeibaar gemaakt gas, aardgascondensaat, procesgassen en bestanddelen daarvan, ruwe olie, steenkool of cokes, alsmede daarvan afgeleide materialen), wanneer deze worden gebruikt voor de verwerking van de in de punten a) tot en met g) bedoelde uitgangsmaterialen;
- i)
stoffen die worden gebruikt in productieprocessen van de ijzer- en staalindustrie, of
- j)
stoffen en mengsels, met uitzondering (17) van:
- -
de in de punten a) tot en met i) bedoelde uitgangsmaterialen,
- -
afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG,
- -
stoffen of mengsels die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG,
- -
stoffen gevormd uit precursoren die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG, of mengsels die dergelijke stoffen bevatten, en
- -
dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen.
2
Onverminderd punt 1 mag een EU-bemestingsproduct thermische-oxidatiematerialen die zijn verkregen door thermochemische omzetting onder niet-zuurstoflimiterende omstandigheden van materialen uit categorie 2 of 3 of afgeleide producten daarvan bevatten, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en van de in artikel 32, lid 3, van die verordening bedoelde maatregelen, als zodanig of gemengd met in punt 1 bedoelde uitgangsmaterialen, op voorwaarde dat beide volgende voorwaarden zijn vervuld:
- a)
het eindpunt in de productieketen is bepaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
- b)
er is voldaan aan de voorwaarden van de punten 3, 4 en 5.
3
De thermische oxidatie vindt plaats onder niet-zuurstoflimiterende omstandigheden, op zodanige wijze dat, zelfs in de meest ongunstige omstandigheden, het door het thermochemische omzettingsproces ontstane gas na de laatste toevoer van verbrandingslucht op beheerste en homogene wijze wordt verhit tot een temperatuur van ten minste 850 °C gedurende ten minste twee seconden. Deze voorwaarden zijn van toepassing op alle uitgangsmaterialen, met uitzondering van:
- a)
de in punt 1, a), b) en h), bedoelde uitgangsmaterialen, of uitgangsmaterialen die het resultaat zijn van een gecontroleerd microbieel of thermochemisch omzettingsproces waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van die materialen, en
- b)
de in punten 2 bedoelde uitgangsmaterialen,
waarvoor een temperatuur van ten minste 450 °C gedurende ten minste 0,2 seconden geldt.
4
De thermische oxidatie vindt plaats in een stook- of verbrandingskamer. De kamer mag alleen uitgangsmaterialen verwerken die niet verontreinigd zijn met andere materiaalstromen, of uitgangsmaterialen, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen, die onopzettelijk zijn verontreinigd met andere materiaalstromen bij een eenmalig incident dat slechts heeft geleid tot de aanwezigheid van sporen van exogene verbindingen.
In de installatie waar de thermische oxidatie plaatsvindt, moet aan alle volgende voorwaarden worden voldaan:
- a)
de productielijnen voor de verwerking van de in de punten 1 en 2 bedoelde uitgangsmaterialen worden duidelijk gescheiden van de productielijnen voor de verwerking van andere uitgangsmaterialen,
- b)
het uitgangsmateriaal wordt op zodanige wijze geoxideerd dat het totale gehalte aan organische koolstof (Corg) van de resulterende slakken en bodemas minder dan 3 % bedraagt van de droge stof van het materiaal,
- c)
na het thermochemische omzettingsproces, ook tijdens de opslag, moet fysiek contact tussen uitgangsmaterialen en eindmaterialen worden vermeden.
5
De thermische-oxidatiematerialen zijn as of slakken en mogen niet meer bevatten dan:
- a)
6 mg/kg droge stof PAK16(18),
- b)
20 ng WHO-toxiciteitsequivalenten (19)PCDD/F (20)/kg droge stof.
6
Een EU-bemestingsproduct mag derivaten van thermische-oxidatiematerialen bevatten die zijn geproduceerd uit de in de punten 1 en 2 bedoelde uitgangsmaterialen die voldoen aan de voorwaarden van punt 5 en die zijn vervaardigd door middel van een thermochemisch omzettingsproces overeenkomstig de punten 3 en 4.
Het proces voor de fabricage van derivaten wordt op zodanige wijze uitgevoerd dat de chemische samenstelling van het thermische-oxidatiemateriaal doelbewust wordt gewijzigd.
Het proces voor de fabricage van derivaten voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a)
chemische fabricage: de derivaten worden geproduceerd door middel van een of meer chemische fabricagestappen waarin thermische-oxidatiematerialen reageren met de in punt 1, j), bedoelde uitgangsmaterialen, die worden verbruikt bij of gebruikt voor de chemische verwerking, waarbij het gebruik van niet biologisch afbreekbare polymeren niet is toegestaan;
- b)
thermochemische fabricage: de derivaten worden geproduceerd door middel van een of meer fabricagestappen waarin thermische-oxidatiematerialen thermochemisch reageren met de in de punten 1 en 2 bedoelde reactieve stoffen die worden verbruikt bij of gebruikt voor de chemische verwerking.
Thermische-oxidatiematerialen die een of meer van de in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG vermelde gevaarlijke eigenschappen bezitten, mogen niet worden vermengd of in een reactie worden gebruikt, noch met afval, noch met stoffen, noch met materialen, om gevaarlijke stoffen te reduceren tot niveaus die lager zijn dan de grenswaarden voor de gevaarlijke eigenschap zoals vastgesteld in bijlage III bij die richtlijn. Met behulp van een massabalansmethode moeten fabrikanten die thermische-oxidatiematerialen met gevaarlijke eigenschappen gebruiken, aantonen dat de contaminanten zijn verwijderd of omgezet tot niveaus die onder de grenswaarden van bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG liggen.
7
Contaminanten in een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk uit thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan bestaat, mogen de volgende grenswaarden niet overschrijden:
- a)
totaal chroom (Cr): 400 mg/kg droge stof, indien de thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan zijn geproduceerd uit de in punt 1, e), g) of i), bedoelde uitgangsmaterialen;
- b)
thallium (Tl): 2 mg/kg droge stof, indien de thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan zijn geproduceerd uit de in punt 1, e), g), h) of i), bedoelde uitgangsmaterialen.
Het gehalte aan chloor (Cl-) mag niet meer bedragen dan 30 g/kg droge stof. Deze grenswaarde is echter niet van toepassing op EU-bemestingsproducten die zijn geproduceerd door middel van een fabricageproces waarbij een Cl- bevattende verbinding is toegevoegd met de bedoeling zouten van alkalimetalen of van aardalkalimetalen te produceren, en die verbinding overeenkomstig bijlage III is aangegeven.
Het gehalte aan vanadium mag niet meer bedragen dan 600 mg/kg droge stof, indien de thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan zijn geproduceerd uit de in punt 1, g) of i), bedoelde uitgangsmaterialen;
8
De thermische-oxidatiematerialen of derivaten daarvan voldoen aan de eisen van punt 2 van CMC 1.
9
Indien de naleving van een van de voorschriften in de punten 5 en 7 zeker en onweerlegbaar voortvloeit uit de aard van het thermische-oxidatiemateriaal of het derivaat, het proces waarmee het wordt teruggewonnen, of uit het fabricageproces van het EU-bemestingsproduct, kan er, op verantwoordelijkheid van de fabrikant, bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure zonder controle (bijvoorbeeld door middel van tests) van uit worden gegaan dat het voorschrift inderdaad is nageleefd.
CMC 14. Via pyrolyse en vergassing verkregen materialen
1
Een EU-bemestingsproduct mag via pyrolyse of vergassing verkregen materialen bevatten die zijn verkregen door thermochemische omzetting onder zuurstoflimiterende omstandigheden van uitsluitend een of meer van de volgende uitgangsmaterialen:
- a)
levende of dode organismen of delen daarvan, onbewerkt of enkel bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, door oplossing in water, door flotatie, door extractie met water, door stoomdistillatie of door verhitting uitsluitend om water te onttrekken, of die met enig hulpmiddel aan de lucht zijn onttrokken, met uitzondering van (21):
- -
materialen die afkomstig zijn van gemengd stedelijk afval,
- -
zuiveringsslib, industrieel slib, of baggerslib, en
- -
dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen;
- b)
plantaardig afval uit de voedingsmiddelenindustrie en plantaardig, vezelachtig afval afkomstig van de productie van ruwe pulp en van de productie van papier uit ruwe pulp, indien niet chemisch gewijzigd;
- c)
procesresiduen in de zin van artikel 2, punt t), van Richtlijn 2009/28/EG, afkomstig van de productie van bio- ethanol en biodiesel op basis van de in de punten a), b) en d) bedoelde materialen;
- d)
bioafval in de zin van artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2008/98/EG, afkomstig uit de gescheiden inzameling van bioafval aan de bron, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen, of
- e)
toevoegingsmiddelen voor de pyrolyse of vergassing die nodig zijn ter verbetering van de prestaties van het pyrolyse- of vergassingsproces met betrekking tot het proces zelf of het milieu, mits die additieven bij de chemische verwerking worden verbruikt of voor een dergelijke verwerking worden gebruikt en de totale concentratie van alle toevoegingsmiddelen niet hoger is dan 25 % van de verse materie van het totale uitgangsmateriaal, met uitzondering (22) van:
- -
de in de punten a) tot en met d) bedoelde uitgangsmaterialen,
- -
afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG,
- -
stoffen of mengsels die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG,
- -
stoffen gevormd uit precursoren die in een of meer lidstaten niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt krachtens de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG, of mengsels die dergelijke stoffen bevatten,
- -
niet biologisch afbreekbare polymeren, en
- -
dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen.
Een EU-bemestingsproduct mag via pyrolyse of vergassing verkregen materialen bevatten die zijn verkregen door thermochemische omzetting onder zuurstoflimiterende omstandigheden van een van de in de punten a) tot en met e) bedoelde materialen, of een combinatie daarvan, bewerkt met de hand, met mechanische hulpmiddelen of met behulp van de zwaartekracht, door vaste stof/vloeistof-fractionering met behulp van biologisch afbreekbare polymeren, door oplossing in water, door flotatie, door extractie met water, door stoomdistillatie of door verhitting uitsluitend om water te onttrekken, door compostering of door anaerobe vergisting.
2
Het thermochemische omzettingsproces moet onder zuurstoflimiterende omstandigheden plaatsvinden op zodanige wijze dat in de reactor een temperatuur van ten minste 180 °C gedurende ten minste twee seconden wordt bereikt.
De pyrolyse- of vergassingsreactor mag alleen uitgangsmaterialen verwerken die niet verontreinigd zijn met andere materiaalstromen, of uitgangsmaterialen, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen, die onopzettelijk zijn verontreinigd met andere materiaalstromen bij een eenmalig incident dat slechts heeft geleid tot de aanwezigheid van sporen van exogene verbindingen.
In de installatie waar pyrolyse of vergassing plaatsvindt, moet na het thermochemische proces, ook tijdens de opslag, fysiek contact tussen uitgangsmaterialen en eindmaterialen worden vermeden.
3
De via pyrolyse en vergassing verkregen materialen moeten een molaire verhouding tussen waterstof (H) en organische koolstof (H/Corg) van minder dan 0,7 hebben, waarbij tests moeten worden uitgevoerd op de droge en asvrije fractie voor materialen met een gehalte aan organische koolstof (Corg) van minder dan 50 %. Zij mogen niet meer bevatten dan:
- a)
6 mg/kg droge stof PAK16(23),
- b)
20 ng WHO-toxiciteitsequivalenten (24) PCDD/F (25)/kg droge stof,
4
Onverminderd punt 1 mag een EU-bemestingsproduct via pyrolyse of vergassing verkregen materialen die zijn verkregen door thermochemische omzetting onder zuurstoflimiterende omstandigheden van materialen uit categorie 2 of 3 of afgeleide producten daarvan bevatten, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en van de in artikel 32, lid 3, van die verordening bedoelde maatregelen, als zodanig of gemengd met in punt 1 bedoelde uitgangsmaterialen, op voorwaarde dat aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
het eindpunt in de productieketen is bepaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
- b)
aan de voorwaarden van de punten 2 en 3 is voldaan.
5
In de installatie waar de pyrolyse of vergassing plaatsvindt, worden de productielijnen voor de verwerking van de in de punten 1 en 4 bedoelde uitgangsmaterialen duidelijk gescheiden van de productielijnen voor de verwerking van andere uitgangsmaterialen.
6
In een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit via pyrolyse en vergassing verkregen materialen:
- a)
mag het gehalte aan chloor (Cl-) niet meer bedragen dan 30 g/kg droge stof en
- b)
mag het gehalte aan thallium (Tl) niet meer bedragen dan 2 mg/kg droge stof indien meer dan 5 % aan toevoegingsmiddelen voor de pyrolyse of vergassing is toegevoegd in verhouding tot het versgewicht van het totale uitgangsmateriaal.
7
Het via pyrolyse en vergassing verkregen materiaal voldoet aan de eisen van punt 2 van CMC 1.
8
Indien de naleving van een van de voorschriften in de punten 3 en 6 zeker en onweerlegbaar voortvloeit uit de aard van het via pyrolyse of vergassing verkregen materiaal of het derivaat, het proces waarmee het wordt teruggewonnen, of uit het fabricageproces van het EU-bemestingsproduct, kan er, op verantwoordelijkheid van de fabrikant, bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure zonder controle (bijvoorbeeld door middel van tests) van uit worden gegaan dat het voorschrift inderdaad is nageleefd.
CMC 15. Teruggewonnen zeer zuivere materialen
- 1)
Een EU-bemestingsproduct mag een teruggewonnen zeer zuiver materiaal bevatten dat ammoniumzout, sulfaatzout, fosfaatzout, elementaire zwavel, calciumcarbonaat of calciumoxide of een mengsel daarvan is en waarvan de droge stof een zuiverheidsgraad van ten minste 95 % heeft.
- 2)
Het zeer zuivere materiaal wordt teruggewonnen uit afvalstoffen die ontstaan tijdens:
- a)
een productieproces waarvoor als uitgangsmateriaal andere stoffen en mengsels worden gebruikt dan dierlijke bijproducten of afgeleide producten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 (26) vallen, of
- b)
een gaszuiverings- of emissiebeheersingsproces om nutriënten te verwijderen uit afgassen afkomstig van één of meer van de volgende uitgangsmaterialen en faciliteiten:
- i)
andere stoffen en mengsels dan afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;
- ii)
planten of delen van planten;
- iii)
bioafval in de zin van artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2008/98/EG, afkomstig uit de gescheiden inzameling van bioafval aan de bron;
- iv)
stedelijk afvalwater en huishoudelijk afvalwater in de zin van artikel 2, punt 1 respectievelijk 2, van Richtlijn 91/271/EEG (27);
- v)
slib in de zin van artikel 2, punt a), van Richtlijn 86/278/EEG (28) dat geen gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG bezit;
- vi)
afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG en brandstofinputs voor een afvalmeeverbrandingsinstallatie zoals gedefinieerd in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (29) en geëxploiteerd overeenkomstig de voorwaarden van die richtlijn, mits die inputs geen gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG bezitten;
- vii)
categorie 2- of categorie 3-materiaal of afgeleide producten daarvan, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en de in artikel 32, lid 3, van die verordening bedoelde maatregelen, mits de afgassen zijn verkregen uit een composterings- of vergistingsproces overeenkomstig CMC 3 respectievelijk CMC 5 in bijlage II bij deze verordening;
- viii)
mest in de zin van artikel 3, punt 20, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 of afgeleide producten daarvan, of
- ix)
huisvestingsfaciliteiten voor vee.
De in de punten i) tot en met vi) bedoelde uitgangsmaterialen bevatten geen dierlijke bijproducten of afgeleide producten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen.
- 3)
Het zeer zuivere materiaal bevat een gehalte aan organische koolstof (Corg) van maximaal 0,5 % van de droge stof van het materiaal.
- 4)
Het zeer zuivere materiaal bevat maximaal:
- a)
6 mg/kg droge stof polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK16) (30);
- b)
20 ng WHO-toxiciteitsequivalenten (31)/kg droge stof polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen (PCDD/PCDF) (32).
- 5)
Een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit zeer zuivere materialen, bevat maximaal:
- a)
400 mg/kg droge stof totaal chroom (Cr), en
- b)
2 mg/kg droge stof thallium (Tl).
- 6)
Indien de naleving van een bepaalde in de punten 4 en 5 vastgesteld eis (zoals het ontbreken van een bepaalde contaminant) zeker en onweerlegbaar uit de aard van het zeer zuivere materiaal, het proces waarmee dat materiaal wordt teruggewonnen, of het productieproces van het EU-bemestingsproduct voortvloeit, mag er, op verantwoordelijkheid van de fabrikant, bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure van uit worden gegaan dat die eis inderdaad is nageleefd, zonder dit (bijvoorbeeld door middel van tests) te controleren.
- 7)
Indien voor de productfunctiecategorie van een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk uit zeer zuivere materialen zoals bedoeld in punt 2, b), bestaat, geen vereisten ten aanzien van Salmonella spp., Escherichia coli of enterokokken zijn vastgesteld in bijlage I, mogen die ziekteverwekkers in het EU-bemestingsproduct de grenswaarden in de volgende tabel niet overschrijden:
Micro-organismen waarop moet worden getest
Bemonsteringsplannen
Grenswaarde
n
c
m
M
Salmonella spp.
5
0
0
Afwezig in 25 g of 25 ml
Escherichia coli
of
enterokokken
5
5
0
1 000 in 1 g of 1 ml
waarbij:
n =
aantal te testen monsters,
c =
aantal monsters waarvan het aantal bacteriën uitgedrukt in kolonievormende eenheden (kve) tussen m en M ligt,
m =
drempelwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve dat bevredigend wordt geacht,
M =
maximumwaarde voor het aantal bacteriën uitgedrukt in kve.
- 8)
De conformiteit van een EU-bemestingsproduct dat geheel of gedeeltelijk uit zeer zuivere materialen zoals bedoeld in punt 2, b), bestaat met de vereisten van punt 7 of met de vereisten ten aanzien van Salmonella spp., Escherichia coli of enterokokken die voor de desbetreffende productfunctiecategorie van het EU-bemestingsproduct in bijlage I zijn vastgesteld, wordt gecontroleerd door middel van tests overeenkomstig punt 5.1.3.1 van module D1 (Kwaliteitsborging van het productieproces) in deel II van bijlage IV.
De vereisten van punt 7 en de vereisten ten aanzien van Salmonella spp., Escherichia coli of enterokokken die in bijlage I zijn vastgesteld voor de desbetreffende productfunctiecategorie van een EU-bemestingsproduct dat uitsluitend bestaat uit zeer zuivere materialen zoals bedoeld in punt 2, b), zijn niet van toepassing wanneer de zeer zuivere materialen of alle biogene uitgangsmaterialen een van de volgende processen hebben ondergaan:
- a)
sterilisatie onder druk door verhitting tot een kerntemperatuur van meer dan 133 °C gedurende ten minste 20 minuten bij een absolute druk van ten minste 3 bar, waarbij de druk moet worden verkregen door de sterilisatieruimte luchtledig te maken en stoom te injecteren (‘verzadigde stoom’);
- b)
verwerking in een pasteurisatie- of ontsmettingstoestel dat gedurende ten minste één uur een temperatuur van 70 °C bereikt.
De vereisten van punt 7 en de vereisten ten aanzien van Salmonella spp., Escherichia coli of enterokokken die in bijlage I zijn vastgesteld voor de desbetreffende productfunctiecategorie van een EU-bemestingsproduct dat uitsluitend bestaat uit zeer zuivere materialen zoals bedoeld in punt 2, b), zijn niet van toepassing wanneer de afgassen afkomstig zijn van een verbrandingsproces zoals gedefinieerd in Richtlijn 2010/75/EU.
- 9)
Zeer zuivere materialen die zodanig worden opgeslagen dat zij niet tegen neerslag en direct zonlicht zijn beschermd, mogen alleen aan een EU-bemestingsproduct worden toegevoegd als zij niet meer dan 36 maanden voor de ondertekening van de EU-conformiteitsverklaring voor het desbetreffende EU-bemestingsproduct zijn geproduceerd.
- 10)
Het zeer zuiver materiaal voldoet aan de eisen van punt 2 van CMC 1.
Aanhangsel 1. Criteria voor de biologische afbreekbaarheid van polymeren zoals bedoeld in afdeling CMC 9, punt 1, a) en b)
1
De biologische afbreekbaarheid van polymeren zoals bedoeld in afdeling CMC 9, punt 1, a) en b), wordt aangetoond in de volgende twee milieucompartimenten:
- a)
compartiment 1: de bodem, en
- b)
compartiment 2: zoet, estuarien of zeewater.
2
Het polymeer moet het volgende verwezenlijken:
- a)
in compartiment 1:
- 1)
uiteindelijke afbraak van ten minste 90 % ten opzichte van de afbraak van het referentiemateriaal binnen 48 maanden plus de werkingsperiode (WP) zoals aangegeven op het etiket, of
- 2)
mineralisatie van ten minste 90 %, gemeten als CO2-ontwikkeling, gedurende 48 maanden plus de werkingsperiode (WP) zoals aangegeven op het etiket;
- b)
in compartiment 2, uiteindelijke afbraak ten opzichte van de afbraak van het referentiemateriaal in twaalf maanden, zoals uiteengezet in de volgende tabel:
Beoordeeld criterium
Slagingscriterium
(WP = 0)
Slagingscriterium
(WP = één maand)
Slagingscriterium
(WP = twee maanden)
Slagingscriterium
(WP = drie maanden)
Slagingscriterium
(WP≥ zes maanden)
Beoogde minimale afbraak na twaalf maanden
≥ 43,8 %
≥ 41,0 %
≥ 38,1 %
≥ 35,1 %
≥ 25,0 %
Voor werkingsperioden van minder dan zes maanden, met uitzondering van die welke in deze tabel zijn vermeld, worden de slagingscriteria berekend aan de hand van de volgende exponentiële afbraakformule:
TD12 m = 1-exp(-λ * (12-WP))
waarbij:
TD12 m = beoogde minimale afbraak na twaalf maanden (uitgedrukt als percentage),
λ = afbraaksnelheid, berekend als λ = -ln (0,1)/t90,
t90 = tijd tot 90 % biologische afbraak, d.w.z. 48 maanden,
WP = werkingsperiode (uitgedrukt in maanden).
3
Voor het aantonen van de naleving van de criteria voor biologische afbreekbaarheid in punt 2, a), moet een van de volgende testmethoden worden gebruikt:
- a)
EN ISO 17556:2019. Kunststoffen — Bepaling van de totale aerobe biologische afbreekbaarheid van kunststofmaterialen in de bodem door het meten van het zuurstofverbruik met een respirometer of het gehalte van vrijgekomen kooldioxide;
- b)
ASTM D5988-96:2018. Standard Test Method for Determining Aerobic Biodegradation in Soil of Plastic Materials.
4
Indien er tussen 25 °C en 37 °C geen faseovergang plaatsvindt (glasovergang of smelten), kan de temperatuur tijdens het testen overeenkomstig punt 3, a) en b), worden aangepast tot 37 °C.
In dat geval wordt de naleving van het relevante criterium in punt 2, a), geacht te zijn aangetoond indien het polymeer het volgende verwezenlijkt:
- a)
ten minste 45 % uiteindelijke afbraak of mineralisatie zoals bedoeld in punt 2, a), in een afzonderlijke test bij 25 °C binnen 20 maanden, waarbij de afbraak of mineralisatie vordert en de plateaufase niet is bereikt, tenzij de afbraak of mineralisatie ten minste 90 % bedraagt, en
- b)
een van de volgende criteria:
- i)
uiteindelijke afbraak van ten minste 90 % ten opzichte van de afbraak van het referentiemateriaal binnen 20 maanden plus de werkingsperiode zoals aangegeven op het etiket, of
- ii)
mineralisatie van ten minste 90 %, gemeten als CO2-ontwikkeling, gedurende 20 maanden plus de werkingsperiode zoals aangegeven op het etiket.
5
Voor het aantonen van de naleving van de criteria voor biologische afbreekbaarheid in punt 2, b), moet een van de volgende testmethoden worden gebruikt:
- a)
EN ISO 14851:2019 Bepaling van de ultiem aërobisch-biologische afbreekbaarheid van kunststofmaterialen in een waterige omgeving — Methode met bepaling van het zuurstofverbruik in een gesloten respirometer;
- b)
EN ISO 14852:2021 Kunststoffen — Beoordeling van de ultieme aërobisch-biologische afbreekbaarheid van kunststofmaterialen in een waterige omgeving — Methode door analyse van afgegeven kooldioxide;
- c)
ASTM D6691:2018 Standard Test Method for Determining Aerobic Biodegradation of Plastic Materials in the Marine Environment by a Defined Microbial Consortium or Natural Sea Water Inoculum.
6
Voor polymeren zoals bedoeld in afdeling CMC 9, punt 1, a), wordt de test uitgevoerd op een materiaal dat bestaat uit:
- a)
het polymeer of de polymeren die deel uitmaken van deeltjes of daarop een continue oppervlaktebedekking vormen (‘polymeerdeeltjes’) die qua samenstelling, vorm, grootte en oppervlakte vergelijkbaar zijn met het bedekkingsmiddel in het EU-bemestingsproduct;
- b)
de geïsoleerde bedekking, of
- c)
het polymeer of de polymeren in de vorm zoals die in de handel wordt gebracht, waarbij de kern van het materiaal wordt vervangen door een inert materiaal zoals glas.
7
Voor polymeren als bedoeld in afdeling CMC 9, punt 1, b), wordt de test uitgevoerd op een materiaal dat bestaat uit het polymeer in de vorm zoals die in de handel wordt gebracht.
8
De volgende materialen mogen als referentiematerialen worden gebruikt:
- a)
positieve controles: biologisch afbreekbare materialen zoals microkristallijn cellulosepoeder, asvrije cellulosefilters of poly-β-hydroxyboterzuur;
- b)
negatieve controles: niet biologisch afbreekbare polymeren zoals polyethyleen of polystyreen.
Aanhangsel 2. Criteria voor de biologische afbreekbaarheid van polymeren voor mulchfolie zoals bedoeld in afdeling CMC 9, punt 1 bis
1
De biologische afbreekbaarheid van polymeren in mulchfolies zoals bedoeld in afdeling CMC 9, punt 1 bis, wordt aangetoond in de volgende twee milieucompartimenten:
- a)
compartiment 1: de bodem;
- b)
compartiment 2: zoet, estuarien of zeewater of het grensvlak tussen water en sediment.
2
Het polymeer moet het volgende verwezenlijken:
- a)
in compartiment 1:
- 1)
uiteindelijke afbraak van ten minste 90 % ten opzichte van de afbraak van het referentiemateriaal binnen 24 maanden plus de werkingsperiode van het product zoals aangegeven op het etiket, of
- 2)
mineralisatie van ten minste 90 %, gemeten als CO2-ontwikkeling, gedurende 24 maanden plus de werkingsperiode van het product zoals aangegeven op het etiket;
- b)
in compartiment 2:
- 1)
uiteindelijke afbraak van ≥ 30 % ten opzichte van de afbraak van het referentiemateriaal binnen twaalf maanden, of
- 2)
uiteindelijke afbraak van ten minste 90 % ten opzichte van de afbraak van het referentiemateriaal binnen 24 maanden plus de werkingsperiode van het product zoals aangegeven op het etiket.
3
Voor het aantonen van de naleving van de criteria voor biologische afbreekbaarheid in punt 2, a), moet een van de volgende testmethoden worden gebruikt:
- a)
EN ISO 17556:2019 Kunststoffen — Bepaling van de totale aerobe biologische afbreekbaarheid van kunststofmaterialen in de bodem door het meten van het zuurstofverbruik met een respirometer of het gehalte van vrijgekomen kooldioxide;
- b)
ISO/CD 23517:2021 Plastics — Soil biodegradable materials for mulch films for use in agriculture and horticulture;
- c)
ASTM D5988-96:2018 Standard Test Method for Determining Aerobic Biodegradation in Soil of Plastic Materials.
4
Indien er tussen 25 °C en 37 °C geen faseovergang plaatsvindt (glasovergang of smelten), kan de temperatuur tijdens het testen overeenkomstig de punten 3, a), b) en c), worden aangepast tot 37 °C.
In dat geval wordt de naleving van het relevante criterium in punt 2, a), geacht te zijn aangetoond indien het polymeer het volgende verwezenlijkt:
- a)
ten minste 45 % uiteindelijke afbraak of mineralisatie zoals bedoeld in punt 2, a), in een afzonderlijke test bij 25 °C binnen tien maanden, waarbij de afbraak of mineralisatie vordert en de plateaufase niet is bereikt, tenzij de afbraak of mineralisatie ten minste 90 % bedraagt, en
- b)
een van de volgende criteria:
- i)
uiteindelijke afbraak van ten minste 90 % ten opzichte van de afbraak van het referentiemateriaal binnen tien maanden plus de werkingsperiode van het product zoals aangegeven op het etiket, of
- ii)
mineralisatie van ten minste 90 %, gemeten als CO2-ontwikkeling, gedurende tien maanden plus de werkingsperiode van het product zoals aangegeven op het etiket;
5
Voor het aantonen van de naleving van de criteria voor biologische afbreekbaarheid in punt 2, b), moet een van de volgende testmethoden worden gebruikt:
- a)
EN/ISO 14851:2019 Kunststoffen — Bepaling van de ultieme aërobisch-biologische afbreekbaarheid van kunststofmaterialen in een waterige omgeving — Methode met bepaling van het zuurstofverbruik in een gesloten respirometer;
- b)
EN/ISO 14852:2021 Kunststoffen — Bepaling van de ultieme aërobisch-biologische afbreekbaarheid van kunststofmaterialen in een waterige omgeving — Methode door analyse van afgegeven kooldioxide;
- c)
ASTM D6691:2018 Standard Test Method for Determining Aerobic Biodegradation of Plastic Materials in the Marine Environment by a Defined Microbial Consortium or Natural Sea Water Inoculum;
- d)
EN/ISO 19679:2020 Kunststoffen — Bepaling van aerobe biologische afbreekbaarheid van niet-drijvende kunststof materialen in een zeewater-zandsediment interface — Methode door analyse van vrijgekomen koolstofdioxide
- e)
EN/ISO 18830:2017 Kunststoffen — Bepaling van aerobe biologische afbreekbaarheid van niet-drijvende kunststof materialen in een zeewater-zandsediment interface — Methode door het meten van het zuurstofverbruik in een gesloten respirometer
6
Polymeren kunnen in een van de volgende vormen worden getest:
- a)
in de vorm van een folie zoals die in de handel wordt gebracht;
- b)
in een poedervorm van de gemalen folie.
7
De volgende materialen mogen als referentiematerialen worden gebruikt:
- a)
positieve controles: biologisch afbreekbare materialen zoals microkristallijn cellulosepoeder, asvrije cellulosefilters of poly-β-hydroxyboterzuur;
- b)
negatieve controles: niet biologisch afbreekbare polymeren zoals polyethyleen of polystyreen.
Voetnoten
De uitsluiting van een materiaal uit CMC 1 verhindert niet dat het als bestanddeel in aanmerking kan komen krachtens een andere bestanddelencategorie waarvoor andere eisen gelden. Zie bijvoorbeeld CMC 3 betreffende compost, CMC 4 en CMC 5 betreffende digestaat, CMC 8 en CMC 9 betreffende polymeren, CMC 10 betreffende afgeleide producten in de zin van Verordening (EG) nr. 1069/2009 of CMC 11 betreffende bijproducten in de zin van Richtlijn 2008/98/EG.
In geval van een in de Europese Unie teruggewonnen stof wordt aan deze voorwaarde voldaan indien de stof in de zin van artikel 2, lid 7, punt d), i), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 dezelfde is als een geregistreerde stof waarvoor het registratiedossier de hier genoemde informatie bevat, en indien de informatie in de zin van artikel 2, lid 7, punt d), ii), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 beschikbaar is voor de fabrikant van het bemestingsproduct.
De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.
De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.
Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).
De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.
De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo [a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd] pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.
Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/1605 van de Commissie van 22 mei 2023 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bepaling van eindpunten in de productieketen van bepaalde organische meststoffen en bodemverbeteraars (PB L 198 van 8.8.2023, blz. 1).
De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.
De uitsluiting van een materiaal uit CMC 11 verhindert niet dat het als bestanddeel in aanmerking kan komen krachtens een andere bestanddelencategorie waarvoor andere eisen gelden. Zie bijvoorbeeld CMC 3 betreffende compost, CMC 4 en CMC 5 betreffende digestaat, CMC 8 en CMC 9 betreffende polymeren of CMC 10 betreffende afgeleide producten in de zin van Verordening (EG) nr. 1069/2009.
Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).
Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).
De uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn.
De uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn.
De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo [a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd] pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.
de uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn.
Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).
de uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn.
de uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn.
De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno [1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.
van den Berg M., L.S. Birnbaum, M. Denison, M. De Vito, W. Farland, et al. (2006) The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin- like Compounds. Toxicological sciences: an official journal of the Society of Toxicology 93:223-241. doi:10.1093/toxsci/kfl055.
Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen.
De uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn.
De uitsluiting van een uitgangsmateriaal van een bepaald punt belet niet dat het op grond van een ander punt een in aanmerking komend uitgangsmateriaal kan zijn.
De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno [1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.
Van den Berg M., L.S. Birnbaum, M. Denison, M. De Vito, W. Farland, et al. (2006) The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin- like Compounds. Toxicological sciences: an official journal of the Society of Toxicology 93:223-241. doi:10.1093/toxsci/kfl055.
Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen.
Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).
Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).
Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6).
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
De som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.
Van den Berg M., L.S. Birnbaum, M. Denison, M. De Vito, W. Farland, et al. (2006) The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds. Toxicological sciences: an official journal of the Society of Toxicology 93:223–241. doi:10.1093/toxsci/kfl055.
De som van 2,3,7,8-TCDD; 1,2,3,7,8-PeCDD; 1,2,3,4,7,8-HxCDD; 1,2,3,6,7,8-HxCDD; 1,2,3,7,8,9-HxCDD; 1,2,3,4,6,7,8-HpCDD; OCDD; 2,3,7,8-TCDF; 1,2,3,7,8-PeCDF; 2,3,4,7,8-PeCDF; 1,2,3,4,7,8-HxCDF; 1,2,3,6,7,8-HxCDF; 1,2,3,7,8,9-HxCDF; 2,3,4,6,7,8-HxCDF; 1,2,3,4,6,7,8-HpCDF; 1,2,3,4,7,8,9-HpCDF; en OCDF..