HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511, NJ 2021/347 m.nt. W.H. Vellinga, r.o. 2.4.
HR, 08-11-2022, nr. 21/01333
ECLI:NL:HR:2022:1592
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-11-2022
- Zaaknummer
21/01333
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1592, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑11‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:2893
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1027
ECLI:NL:PHR:2022:1027, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 20‑09‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1592
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Hennepteelt in door verdachte gehuurde flat (art. 3.B Opiumwet), aanwezig hebben van hennepplanten (art. 3.C Opiumwet) en (gekwalificeerde) diefstal (art. 310 en 311.1.5 Sr). 1. Bewijsklacht telen en aanwezig hebben van 249 hennepplanten. Kan uit de bewijsvoering verantwoordelijkheid van verdachte voor de hennepkwekerij worden afgeleid? 2. Bewijsklacht betrokkenheid verdachte bij diefstal van elektriciteit en een watermeter. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01333
Datum 8 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 maart 2021, nummer 22-000764-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.A. van Straalen, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2022.
Conclusie 20‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Hennepkwekerij. Falende klachten over bewijsvoering van telen en aanwezig hebben van hennep. Daarnaast falende klachten over bewijsvoering van diefstal van elektriciteit en watermeter. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01333
Zitting 20 september 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 16 maart 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens onder 1 primair “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”, onder 2 primair “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, onder 3 primair “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking” en onder 4 primair “diefstal” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte heeft I.A. van Straalen, advocaat te Den Haag, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt over de bewijsvoering van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde telen en aanwezig hebben van ongeveer 249 hennepplanten. Het tweede middel klaagt vervolgens over de bewijsvoering van de onder 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde diefstal van elektriciteit en van een watermeter. Voordat ik de middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer.
De bewezenverklaring en de bewijsvoering
4. Het hof heeft als volgt bewezenverklaard dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan:
“1.
hij in de periode van 12 augustus 2016 tot en met 27 december 2016 te Delft opzettelijk heeft geteeld in een flatwoning aan de [a-straat 1] ongeveer 249 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 28 december 2016 te Delft, opzettelijk in een flatwoning aan de [a-straat 1] aanwezig heeft gehad ongeveer 249 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 12 augustus 2016 tot en met 28 december 2016 te Delft, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een flatwoning aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit/stroom toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., zulks na die weg te nemen electriciteit/stroom onder zijn bereik te hebben gebracht door de verzegeling van de meterkast te verbreken en vervolgens een extra kabel aan te leggen;
4.
hij in de periode van 12 augustus 2016 tot en met 28 december 2016 te Delft, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een flatwoning aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een watermeter toebehorende aan het bedrijf Evides, zulks na die weg te nemen watermeter onder zijn bereik te hebben gebracht door die watermeter los te koppelen.”
5. Het hof heeft het bewezenverklaarde gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 2 januari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016353450-1, inclusief fotomap met foto's van de aangetroffen situatie. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 31 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 28 december 2016 werd in een flatwoning aan de [a-straat 1] te Delft een hennepkwekerij aangetroffen. Op genoemd adres staat ingeschreven [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] .
In de woonkamer lag een matras op de grond en er werden een computer en een laptop aangetroffen en inbeslaggenomen. Op de post die is aangetroffen in de woonkamer staat de naam [verdachte] als geadresseerde (foto 11 op blz. 39).
In de keuken stond onder andere het waterbassin, hing 1 koolstoffilter, 20 transformatoren, 1 slakkenhuis, 1 opticlimates in combinatie met CO2 toevoeging. Door het gebruik van opticlimates wordt de kweekcyclus verkort met 2 weken. In de keuken bevond zich een deur naar de kweekruimte, daar stonden 195 hennepplanten met een hoogte tussen de 85 en 95 cm. De plantenbakken waren gevuld met aarde. Er stonden 54 potten gevuld met grond en zonder stompjes van geknipte hennepplanten. In de kweekruimte stond een zak met hennepafval en er hingen een aantal geknipte hennepplanten te drogen. Er lagen gedroogde henneptoppen op de grond. In totaal hebben er 249 hennepplanten in de kweekruimte gestaan. De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 april 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016353450-22. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 119 e.v.):
als de op 20 april 2017 afgelegde verklaring van [verdachte] :
In mijn woning aan de [a-straat 1] te Delft lagen nog 2 tv’s, een laptop en een pc.
3. Een geschrift, zijnde een ‘Rapportage diefstal energie’, d.d. 3 januari 2017, opgemaakt en ondertekend door [aangever 1] , fraudespecialist bij Stedin Netbeheer B.V.. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (blz. 51 e.v.):
Ik, [aangever 1] , ben als fraudespecialist in dienst van Stedin Netbeheer B.V. en bevoegd tot het doen van aangifte. Ik doe aangifte van diefstal gepleegd in de periode van 12 augustus 2016 t/m 28 december 2016, aan de [a-straat 1] te Delft.
Bij controle van de netcomponenten zag ik dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken en verwijderd was. Ik zag dat er hoofdzekeringen waren bij geplaatst. Hierdoor kan er een grote hoeveelheid elektrisch vermogen worden afgenomen. Ik zag dat er aan de bovenzijde van de hoofdzekering(en) een illegale aansluiting was bijgeplaatst en aangesloten, die ervoor zorgt dat de elektriciteit die via deze illegale aansluiting werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. Bij het volgen van de illegale aansluiting zag ik dat deze uitkwam in een onderverdeling van elektriciteit van waaruit de aanwezig hennepkwekerij ongemeten van elektriciteit werd voorzien.
4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 maart 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2017057787-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 84 e.v.):
als de op 21 februari 2017 afgelegde verklaring van [aangever 2] :
Ik ben namens de benadeelde, waterbedrijf Evides, gerechtigd tot het doen van aangifte van diefstal van een watermeter. Op 28 december 206 werd er op de [a-straat 1] te Delft door ons geconstateerd dat de watermeter die zich bevond in de meterkast van bovengenoemde woning was weggenomen. De watermeter is eigendom van Evides.
5. Een geschrift, zijnde een ‘Huurovereenkomst zelfstandige woonruimte’. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (blz. 88 e.v.):
De huurovereenkomst is gesloten door Stichting [A] als verhuurster en [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990 als huurder. Zij zijn overeengekomen de huur van de [a-straat 1] te Delft met ingang van 8 juni 2016. De huurovereenkomst is op 8 juni 2016 opgemaakt en ondertekend door de verhuurster en huurder.
6. Een proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 5 januari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016353450-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 93 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
In een woning aan de [a-straat 1] te Delft is door ons een forensisch onderzoek naar sporen verricht.
In de kweekruimte zagen wij een filterpeuk liggen. De filterpeuk werd veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN AAIS0398NL.
In de keuken zagen wij aan de muur een vuilnisbak hangen. In de vuilniszak zagen wij meerdere lege blikjes en filterpeuken. Van de inhoud werden een blikje Fanta en een filterpeuk bemonsterd, veiliggesteld en voorzien van SIN AAIS0396NL (blikje Fanta) en AAIS0399NL (filterpeuk).
7. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2017.01.05.096 (aanvraag 001), d.d. 11 januari 2017, opgemaakt en ondertekend door de deskundige ing. S. Redeker. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze deskundige:
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN en omschrijving | […] | Beschrijving DNA-profiel | Celmateriaal kan afkomstig zijn van | Matchkans |
AAIS0396NL#01 Speeksel | […] | DNA-profiel van een man | [verdachte] (zie ‘DNA-databank’) | kleiner dan één op één miljard |
AAIS0398NL#01 Peuk | […] | DNA-profiel van een man | [verdachte] | kleiner dan één op één miljard |
AAIS0399NL#01 Peuk | […] | DNA-profiel van een man | [verdachte] | kleiner dan één op één miljard” |
6. Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsmotivering:
“De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat – kort en zakelijk weergegeven – de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is aangevoerd dat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs biedt dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij.
Het hof overweegt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting als volgt.
Op 28 december 2016 werd in een flatwoning aan de [a-straat 1] te Delft door de politie een hennepkwekerij aangetroffen. In de kweekruimte stonden 195 hennepplanten en 54 potten gevuld met aarde waarin zich hennepplanten bevonden die waren geknipt. Er lagen ook henneptoppen te drogen.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat in de woning, die de verdachte huurde van [A] , persoonlijke spullen van hem aanwezig waren, zoals twee televisies, een computer en een laptop. Er werd ook post op naam van de verdachte aangetroffen. Bovendien is er op een aantal goederen DNA van de verdachte aangetroffen, te weten op een blikje Fanta in de asbak in de keuken, op een sigarettenpeuk in een vuilniszak in de keuken en op een sigarettenpeuk in de kweekruimte.
Het bovenstaande rechtvaardigt zonder meer het uitgangspunt dat de verdachte met enige regelmaat in de woning verbleef; en zodoende betrokken moet zijn geweest bij al hetgeen hem wordt verweten. Met name de sigarettenpeuk die is aangetroffen in de kweekruimte toont aan dat hij ook feitelijk de hennepplanten heeft geteeld.
De verdachte heeft echter het hem tenlastegelegde bestreden met een alternatieve lezing. Hij heeft verklaard dat hij de woning vanwege financiële problemen met ingang van 1 augustus 2016 heeft onderverhuurd aan [betrokkene 1] , die hij kende van het uitgaansleven en die tijdelijk onderdak zocht.
De verdachte had geen weet van de hennepkwekerij. Hij denkt dat hij sinds 1 augustus 2016 niet meer in de woning is geweest. Hij is wel bij de woning en in het portiek geweest. De huur werd dan contant door [betrokkene 1] aan de verdachte overhandigd. Na een paar maanden kreeg de verdachte geen contact meer met [betrokkene 1] en ging hij vaak naar woning toe omdat hij [betrokkene 1] wilde spreken. Daar stond de verdachte dan van de stress te roken. De verdachte haalde zelf zijn post uit het postvakje. Namens de verdachte is ook aangevoerd dat de aangetroffen DNA-sporen in deze zaak geen bewijswaarde kunnen hebben. De voorwerpen met daarop het DNA van de verdachte, zijn immers verplaatsbare objecten, geen dadersporen. Het is goed mogelijk, aldus de advocaat, dat genoemde [betrokkene 1] het blikje Fanta en de peuken heeft neergelegd in de woning om zo de verdachte er bij te kunnen “lappen”.
Het hof overweegt als volgt.
Ter onderbouwing van zijn gestelde rechtsverhouding met [betrokkene 1] heeft de verdachte aan de politie een “Huurcontract voor het tijdelijk verhuren van een kamer of woning” overgelegd (pagina’s 128 en 129 van het strafdossier).
Anders dan de verdachte voorstaat, kan het hof aan dit document geen enkele bewijswaarde ontlenen. Allereerst oogt dit document bijzonder incompleet. Een aantal cruciale en bij dit soort overeenkomsten volstrekt gebruikelijke- gegevens ontbreken volledig: een huurprijs en huurperiode zijn niet opgenomen, evenmin (algemene) gebruiksvoorwaarden. Ook zijn er geen identificerende gegevens van “ [betrokkene 1] ” opgenomen, zoals bijvoorbeeld diens adres, telefoonnummer en bankrekeningnummer; een kopie van een legitimatiebewijs ontbreekt eveneens, een datum van ondertekening ook.
Het komt er op neer dat op basis van dit document niet kan worden vastgesteld dat de verdachte, zoals hij heeft gesteld, zijn woning daadwerkelijk aan ene “ [betrokkene 1] ” heeft verhuurd. Tot slot heeft de politie nader onderzoek verricht naar de identiteit van “ [betrokkene 1] ”, mede ook op basis van het door de verdachte opgegeven signalement. Dat onderzoek heeft niets opgeleverd.
Dit alles maakt dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte aan een persoon zich noemende “ [betrokkene 1] ” of aan wie dan ook zijn woning heeft onderverhuurd.
Op grond hiervan en hetgeen is overwogen met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte is het hof van oordeel dat de alternatieve lezing van de verdachte onvoldoende aannemelijk is geworden en gaat hier dan ook aan voorbij.
Dat maakt ook dat aan de aangetroffen goederen in de woning -met daarop het DNA van de verdachte- wel degelijk bewijswaarde kan worden ontleend. Deze moeten als zogenaamde dadersporen worden aangemerkt. Dat een ander, te weten de niet te traceren “ [betrokkene 1] ”, deze zou hebben neergelegd in de woning is volstrekt onaannemelijk.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich aan het hem tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt. Gelet op het professionele karakter van de kwekerij ligt het voor de hand dat de verdachte daarbij hulp van derden moet hebben gehad. Dat kan echter niet worden vastgesteld. De verdachte ontkent immers en er zijn hiervoor ook geen concrete aanwijzingen.”
Het eerste middel
7. Het middel bevat de klacht dat het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde (het telen en aanwezig hebben van ongeveer 249 hennepplanten) niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. Ten eerste zou de bewijsvoering geen gedraging bevatten waaruit het zelfstandig plegen van het telen van hennep dan wel het aanwezig hebben van hennep kan blijken. Daartoe wordt aangevoerd dat uit de omstandigheden dat (i) post en enkele eigendommen van de verdachte in de woning zijn aangetroffen, (ii) DNA van de verdachte is aangetroffen op twee peuken en een blikje Fanta, en (iii) het huurcontract op naam van de verdachte stond, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte de hennep zelfstandig heeft geteeld of aanwezig heeft gehad. In het bijzonder wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof dat het aantreffen van een sigarettenpeuk met DNA van de verdachte in de kweekruimte “aantoont dat hij ook feitelijk de hennepplanten heeft geteeld” niet zonder meer begrijpelijk is, omdat daaruit weliswaar eventueel kan worden afgeleid dat de verdachte in de ruimte van de kwekerij is geweest, maar niet welke handelingen hij daar heeft verricht. Ten tweede zou uit de bewijsvoering niet zonder meer blijken dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode in de woning is geweest, omdat tussen de aanvang van de huurperiode en de aanvang van de bewezenverklaarde periode ruim twee maanden zijn verstreken en er kennelijk geen kleding en andere persoonlijke voorwerpen van de verdachte in de woning zijn aangetroffen waardoor de woning geen regulier bewoonde indruk maakt.
8. Het middel getuigt van een onjuiste lezing van het arrest van het hof. Het hof heeft immers op basis van drie omstandigheden – te weten dat er post en enkele persoonlijke spullen van de verdachte in de woning zijn aangetroffen, dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op twee peuken en op een blikje Fanta, en dat het huurcontract op naam van de verdachte stond – geoordeeld dat het “uitgangspunt” moet zijn dat de verdachte met enige regelmaat in de woning verbleef. Dat het hof uiteindelijk in lijn met dit uitgangspunt de bewijsconclusie heeft getrokken dat de verdachte moet worden aangemerkt als pleger van het telen en het aanwezig hebben van de hennep, komt volgens de bewijsoverweging niet alleen door deze drie omstandigheden, maar ook omdat een voldoende aannemelijk geworden verklaring van de verdachte voor de aangetroffen goederen in de woning met daarop het DNA van de verdachte is uitgebleven: het hof vindt het door de verdachte aangevoerde alternatieve scenario dat een niet te traceren andere persoon deze goederen in de woning zou hebben neergelegd, onvoldoende aannemelijk en heeft daaruit afgeleid dat de in de woning aangetroffen goederen als zogenaamde dadersporen moeten worden aangemerkt.
9. Dat het hof met inachtneming van de hiervoor vermelde drie omstandigheden heeft geoordeeld dat het uitblijven van een redelijke verklaring van de verdachte voldoende is voor de conclusie dat de verdachte verantwoordelijk voor de hennepkwekerij moet zijn geweest, is niet onbegrijpelijk. Deze conclusie is ook toereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat, zoals de steller van het middel aanvoert, tussen de aanvang van de huurperiode en de aanvang van de bewezenverklaarde periode ruim twee maanden zijn verstreken en dat er “kennelijk geen kleding en andere persoonlijke voorwerpen van verzoeker in de woning [zijn] aangetroffen, waardoor de woning in het algemeen geen regulier bewoonde indruk maakt”, nu dat de betrokkenheid van de verdachte bij een hennepkwekerij in de woning niet uitsluit.
10. Het middel faalt.
Het tweede middel
11. Het middel bevat de klacht dat de onder 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde diefstal van elektriciteit en van een watermeter niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, omdat daaruit niet zonder meer de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten kan worden afgeleid.
12. Over de bewezenverklaring van diefstal van elektriciteit bij een hennepkwekerij heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 20 april 2021 het volgende overwogen:
“In gevallen als het onderhavige, waarin het aantreffen van een hennepkwekerij gepaard gaat met het aantreffen van aanwijzingen dat de elektriciteit die wordt gebruikt voor die kwekerij, kort gezegd, ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en de verdachte op die grond (ook) de diefstal van elektriciteit wordt verweten, verdient die diefstal zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. De betrokkenheid van de verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig maakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit […]. Bij die bewijsvoering kan onder meer het volgende van belang zijn. Onder ‘wegnemen’ van een goed als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het zich verschaffen van de feitelijke heerschappij over het goed dan wel het aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrekken van dat goed. Elektriciteit wordt in deze zin pas ‘weggenomen’ door het verbruik ervan door apparaten of installaties die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet […]. Dat als algemeen uitgangspunt kan gelden dat een rechthebbende weet wat zich in zijn pand bevindt dan wel wat zich daar afspeelt, volstaat doorgaans niet voor het bewijs van het opzettelijk wegnemen van de elektriciteit. Wel kunnen concrete gedragingen van de verdachte waaruit zijn betrokkenheid bij die teelt blijkt en de omstandigheden waaronder die teelt plaatsvond, meebrengen dat (het niet anders kan zijn dan dat) de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit […].”1.
13. Ten aanzien van de onder 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde diefstal van elektriciteit en van een watermeter blijkt uit de bewijsmiddelen dat via een illegale aansluiting elektriciteit werd afgenomen en dat de illegale aansluiting uitkwam in een onderverdeling van elektriciteit van waaruit de hennepkwekerij van elektriciteit werd voorzien (bewijsmiddel 3). Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat een watermeter uit de meterkast van de woning is weggenomen, en dat dit is vastgesteld op de dag waarop de hennepkwekerij is aangetroffen (bewijsmiddel 1 en 4).
14. Verder blijkt uit de nadere bewijsoverweging in het bestreden arrest dat het hof het namens de verdachte in hoger beroep gevoerde verweer strekkende tot integrale vrijspraak heeft verworpen en dat het hof van oordeel is dat de verdachte zich aan alle hem tenlastegelegde feiten heeft schuldig gemaakt. Daarbij heeft het hof onder meer overwogen dat de verdachte huurder was van de woning waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, dat de verklaring van de verdachte dat hij de woning aan een ander zou hebben onderverhuurd niet aannemelijk is geworden en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de verdachte hulp van derden heeft gehad.
15. Gelet op het voorgaande is niet onbegrijpelijk dat het hof kennelijk van oordeel is geweest dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte hennepkwekerij alleen heeft opgezet en onderhouden en dat het dus de verdachte is geweest die zich, ten behoeve van het telen van hennep in zijn woning, ook heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit en van een watermeter.2.Dat oordeel is toereikend gemotiveerd.
16. Het middel faalt.
Slotsom
17. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
18. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑09‑2022
Vgl. HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554, r.o. 2.4.