HR, 05-07-2016, nr. 15/02179
ECLI:NL:HR:2016:1412
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
15/02179
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1412, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2016; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑10‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/463 met annotatie van T.M. Schalken
SR-Updates.nl 2016-0311
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Afwijzen getuigenverzoek. Het Hof heeft door het bij appelschriftuur gedane en ttz. in h.b. gehandhaafde verzoek X als getuige te horen af te wijzen omdat het dit verzoek onvoldoende onderbouwd achtte en verdachte door die afwijzing niet in zijn verdediging is geschaad de juiste beoordelingsmaatstaf aangelegd, terwijl diens oordeel voorts niet onbegrijpelijk is, mede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging aan dat verzoek ten grondslag is gelegd. De omstandigheid dat de voorzitter van het Hof voorafgaand aan de tz in hb ex art. 263.4 Sv de oproeping van deze getuige heeft bevolen, noopte het Hof niet tot een ander oordeel of een nadere motivering van zijn beslissing. Daarbij is van belang dat de beslissing van de voorzitter a.b.i. art. 263.4 Sv – gelet ook op de wetsgeschiedenis – moet worden aangemerkt als een beslissing die slechts strekt ter voorbereiding van de tz., waartegen geen rechtsmiddel is opengesteld en waarmee is beoogd nodeloos verlies aan zittingscapaciteit tegen te gaan zonder de voorzitter daarbij aan een bepaalde beoordelingsmaatstaf te binden.
Partij(en)
5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 15/02179
SG/LN
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 april 2015, nummer 21/007324-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot het horen van een getuige.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"Op 19 april 2013 te Arnhem opzettelijk mishandelend [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
De appelschriftuur van 26 september 2013 bevindt zich bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken. Deze houdt onder meer het volgende in:
"Appellant wenst in hoger beroep de volgende onderzoekshandelingen te laten verrichten.
Het horen als getuige [getuige] , geboren [geboortedatum 2] 1972, wonende [a-straat 1] in [woonplaats] .
Deze getuige betreft de moeder van appellant en zij heeft een verklaring afgelegd welke door de politierechter als belangrijk bewijsmiddel is gebruikt om tot een veroordeling te komen. Appellant wenst door het horen van deze getuige te weten te komen hoe deze verklaring tot stand is gekomen. En daarnaast is van belang hoe deze getuige weet dat niemand anders dan haar man of haar zoon de personenauto gebruikt. Dit blijkt niet uit haar verklaring. Dit is van cruciaal belang voor de vraag of de auto door appellant is gebruikt ten tijde van de mishandeling."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat de getuige [getuige] door de raadsman tijdig bij schriftuur is verzocht en dat namens de voorzitter van de strafkamer van het hof het verzoek om de getuige ter zitting te horen op voorhand is toegewezen. Dit is per mailbericht aan de raadsman medegedeeld. Om voor het hof onbegrijpelijke redenen is de getuige door het openbaar ministerie niet opgeroepen.De raadsman merkt - zakelijk weergegeven - op:
Ik heb gisteren nog geprobeerd met de moeder van verdachte contact op te nemen. Er werd niet opgenomen. Ik persisteer bij het horen van de getuige en verzoek u de zaak daarvoor aan te houden. Het verhoor van de getuige door de politie is nogal sturend gebeurd. Ik wil van haar ook weten hoe het verhoor bij de politie is verlopen. Cliënt heeft verklaard dat de auto ook door zijn neefjes werd gebruikt.
(...)
De voorzitter schorst het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek van de raadsman tot het horen van de moeder van verdachte als getuige wordt afgewezen. Het hof is van oordeel dat de politie geen sturing aan het telefonisch afgenomen verhoor heeft gegeven, maar de getuige in de laatste vraag (pag. 21 van het politieproces-verbaal) een samenvatting heeft voorgehouden van de eerder in dat verhoor door de getuige gegeven antwoorden op open en niet sturend gestelde vragen. Van eventuele andere gebruikers van de bij de tenlastegelegde gebeurtenis betrokken personenauto, dan verdachte, zijn vader en zijn moeder, blijkt niet uit het dossier, zodat het verdedigingsbelang om de getuige [getuige] te horen onvoldoende is onderbouwd. De enkele ter zitting van het hof gedane mededeling van de raadsman dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat de auto ook door zijn neefjes werd gebruikt is daarvoor niet voldoende. Verdachte is niet in het verdedigingsbelang geschaad bij afwijzing van het verzoek tot het horen van zijn moeder [getuige] als getuige."
2.2.4.
Art. 263, vierde lid, Sv, dat ingevolge art. 414, tweede lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing is, luidt:
"De voorzitter der rechtbank kan de officier van justitie bevelen getuigen en deskundigen ter terechtzitting te doen oproepen. De opgave geschiedt schriftelijk, onder vermelding van de namen, het beroep en de woon- of verblijfplaats, of, bij onbekendheid van een of ander, een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de getuige of deskundige."
2.3.
Het Hof heeft het bij appelschriftuur gedane en ter terechtzitting in hoger beroep gehandhaafde verzoek [getuige] als getuige te horen afgewezen omdat het dit verzoek onvoldoende onderbouwd achtte en de verdachte door die afwijzing niet in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Aldus heeft het Hof de juiste beoordelingsmaatstaf aangelegd. Mede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, is het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk.
2.4.
De omstandigheid dat de voorzitter van het Hof voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep op de voet van art. 263, vierde lid, Sv de oproeping van deze getuige heeft bevolen, noopte het Hof niet tot een ander oordeel of een nadere motivering van zijn beslissing. Daarbij is van belang dat de beslissing van de voorzitter als bedoeld in art. 263, vierde lid, Sv - gelet ook op de in de conclusie van de Advocaat Generaal onder 3.5 en 3.6 weergegeven wetsgeschiedenis - moet worden aangemerkt als een beslissing die slechts strekt ter voorbereiding van de terechtzitting, waartegen geen rechtsmiddel is opengesteld en waarmee is beoogd nodeloos verlies van zittingscapaciteit tegen te gaan zonder de voorzitter daarbij aan een bepaalde beoordelingsmaatstaf te binden.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.
Beroepschrift 30‑10‑2015
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 15/02179
Zittingsdatum: n.n.b.
Cassatieschriftuur houdende middel van Cassatie
Inzake:
[requirant],
Requirant in cassatie
Van een te zijner aanzien
gewezen arrest van het
gerechtshof te [plaats] van
29 april 2015 (parketnummer 21-007324-13)
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat, die verklaart tot ondertekening en indiening van de onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie, heeft de eer aan uw Hoge Raad voor te dragen het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht, in het bijzonder van artikelen 410 lid 3 jo. 263 lid 2, 264 jo. 415 Wetboek van Strafvordering en/of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid meebrengt, doordat het gerechtshof het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige] ten onrechte, althans op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft verworpen.
Toelichting:
1.
De politierechter in Arnhem heeft op 16 september 2013 requirant veroordeeld voor een mishandeling.
2.
Bij appelschriftuur d.d. 26 september 2013 is gevraagd om in hoger beroep als getuige te horen de moeder van requirant genaamd [getuige].
3.
Aangezien deze getuige in eerste aanleg niet was gehoord is hiermee het verdedigingscriterium van toepassing.
4.
Uit het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof d.d. 15 april 2015 blijkt dat door de voorzitter van het hof naar aanleiding van de appelschriftuur het horen van de getuige ter terechtzitting op voorhand is toegewezen. Op de zitting bleek echter dat de getuige er niet was en is door de raadsman alsnog gepersisteerd bij het horen van deze getuige.
5.
Als motivering voor het horen van de getuige [getuige] is in de appelschriftuur aangegeven dat deze getuige gehoord dient te worden nu de verklaring van deze getuige is gebruikt als bewijsmiddel en dat de verdediging getuige wenst te horen omtrent de vraag hoe de verklaring tot stand is gekomen. Daarnaast is ook van belang hoe deze getuige weet dat niemand anders dan haar man of haar zoon de personenauto gebruikt.
6.
Van belang is dat door requirant is aangegeven dat de auto ook is gebruikt door zijn neefjes. Het is voor de vraag of dit klopt van belang om de getuige [getuige] hierover te vragen.
7.
Tijdens de zitting van het gerechtshof heeft het hof kennelijk anders dan de voorzitter en ook anders dan de advocaat-generaal, geoordeeld dat het horen van de getuige [getuige] niet meer nodig was en dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft aangegeven dat de verdachte niet in zijn verdedigingsbelang is geschaad bij afwijzing van het verzoek omdat er geen sprake zou zijn van sturende vragen van de kant van de politie tijdens het verhoor van [getuige] en dat van eventuele andere gebruikers van de bij de ten laste gelegde gebeurtenis betrokken personenauto dan verdachte, zijn vader en zijn moeder niet uit het dossier blijkt.
8.
Ten aanzien van dit laatste punt is dit onbegrijpelijk dan wel loopt het hof vooruit op hetgeen door de getuige verklaard zou kunnen worden. Immers, op geen enkele manier en op geen enkel moment is aan de getuige gevraagd of de auto gebruikt is of kon worden door de neefjes van requirant. Aangezien dit belangrijke ontlasting kan zijn, namelijk een alternatief scenario, is de verdediging wel degelijk in zijn belangen geschaad door het niet horen van deze getuige.
De beslissing van het hof is dan ook onbegrijpelijk.
Redenen waarom het arrest van het gerechtshof niet in stand kan blijven.
Hoogachtend,
M.W.G.J. IJsseldijk
Arnhem, 30 oktober 2015